Yang. Jaargang 40
(2004)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 76]
| |
![]() | |
[pagina 77]
| |
Alain Badiou
| |
[pagina 78]
| |
zijn oorlogen die bedoeld zijn om te beveiligen en te blijven duren, en die juist daarom alles willen vernietigen wat aan die duur, aan die beveiliging niet homogeen is - de beveiliging van het ‘westerse’ comfort, van de gemillimeterde jouissance. Oorlogen die volstrekt steriel zijn wat het tijdsverloop betreft. Laten we ze eerst en vooral situeren. Op welk punt in de algemene oorlogsgeschiedenis zijn we nu aanbeland? We leven niet in de naoorlogse (na de wereldoorlog van '39-'45) maar in de na-naoorlogse periode. Ooit waren er verschillende manieren om de naoorlogse periode te benoemen; al die benamingen zijn nu achterhaald. Je kon bijvoorbeeld zeggen dat er een koude oorlog was tussen twee grootmachten, de VS en de USSR. De makke instorting van de USSR (die ik elders een ‘duistere ramp’ heb genoemd)Ga naar eind1 heeft aan die toestand een eind gemaakt. Je kon ook zeggen: er is het revolutionaire isolement van China, de verre aura van dat land. Het pragmatisme van Deng Xiao Ping heeft daarvan niets heel gelaten, niets dan commerciële waanzin en corruptie. Je kon nog zeggen: er is de nationale vrijheidsstrijd in Vietnam, Algerije en Palestina, en overal ter wereld staat de jeugd daarvoor in vuur en vlam. Vandaag is geen enkele vorm van nationalistisch geweld nog universeel. Je kon vooral zeggen dat er nog een krachtige dialectiek van oorlog en revolutie aanwezig was in de geesten die bereid waren tot politieke aetie over te gaan. Want dat was toen het heden: het condensatiepunt van de tegenwoordigstellende kracht van de oorlog en van de emanciperende kracht van de revolutie. De grote namen achter die condensatie waren Lenin, en na hem Mao. ‘Oproer als kunstvorm.’ ‘De macht ligt aan het andere eind van de loop.’ ‘Ofwel leidt de oorlog tot een revolutie, ofwel zal de revolutie de oorlog onmogelijk maken.’ Grote kernspreuken uit bijna honderd jaar politieke emancipatiegeschiedenis. Het zijn niet onze gewoonlijke referenties, maar we vermelden ze hier toch, aan de zijlijn van deze grote stroming in het denken: de theorie en praktijk van de guerrillaoorlog, Che Guevara en Fidel Castro. Al was het maar om ons af te zetten tegen al het gespuis dat vandaag de dag roept om een ‘humanitaire’ expeditie tegen het Cubaanse regime, vanuit het verlangen dat het eiland eindelijk weer zou worden wat het was vóór de verzetslieden van de Sierra Maestra er de macht grepen: het bordeel van de Verenigde Staten. Hoe dan ook, zeker van 1917 tot 1976 (de dood van Mao) waren oorlog en revolutie datgene wat het heden transcendeerde. Van dat heden, waarin de lokale kracht van de oorlog verknoopt is met de verre toekomst van de emancipatie, is niets meer overgebleven dat op dit ogenblik nog zou kunnen worden geactiveerd. De naoorlogse periode is voorbij, zeker sinds het begin van de jaren negentig. Toch constitueert dit einde uit zichzelf geen enkel heden. Er kwam geen revolutie, geen politieke inventiviteit op gang en er werd niets nieuws geereëerd. Overal ineenstorting, restauratie, imitatie en incorporatie. De ‘democratie’ kwam daar overheen als het - veelal weinig populaire - zielssupplement van handelaars en roofzuch- | |
[pagina 79]
| |
tige politici, van kooplui en van degenen die worden opgekocht. Zeker, met de Golfoorlog begint de tijd van de na-naoorlogse oorlogen. Dat begin vormt echter niet het heden van de periode die daarmee een aanvang neemt. Geen enkel heden heeft een eind gemaakt aan de naoorlogse periode, die een verzadigde, opgeblazen, machteloze dood is gestorven. We zijn dus aanbeland in een tussenwereld, tussen een oude en onactieve dialectische figuur (oorlog en/of revolutie) en een vals, commercieel en militair heden, dat zijn toekomst probeert veilig te stellen door het heden uit de weg te gaan en door alles wat zich ooit in de tegenwoordige tijd heeft afgespeeld uit te wissen. | |
Oorlog en vredeAls de Amerikaanse oorlog niet in staat is een heden te markeren, dan is dat omdat de categorie ‘oorlog’ daarin zelf grotendeels verduisterd is. Er is oorlog, er is oorlog geweest of er is nog oorlog op til. George W. Bush karakteriseerde de hele periode sinds de massamisdaad van 11 september als die van ‘de oorlog tegen het terrorisme’. Maar over welke oorlog hebben we het dan precies? Eerst en vooral iets cruciaals: geen van deze oorlogen werd ooit verklaard. Er worden hevige bombardementen uitgevoerd op antieke hoofdsteden (Bagdad, Kaboel, Belgrado...) zonder dat ooit iemand eerst te horen kreeg dat hem de oorlog werd verklaard. Niet zo lang geleden werden mensen die zich aan zulke zeden schuldig maakten nog als misdadigers beschouwd. De eerste beweging van Ratbert, een gedicht van Victor Hugo (‘De vrije en rechtschapen raadslieden’, wat een actuele titel, overigens), begint met een reeks stroperige toespraken van allerlei hovelingen aan het adres van de toenmalige machthebber. Het doet je meteen denken aan een bijeenkomst van Glucksmann, Kouchner, Goupil en Bruckner, die zoveel mogelijk nobele bedoelingen, verheven morele tierlantijntjes en intens democratische beweegredenen moeten zien te verzinnen voor de uiteenlopende misdaden van de Amerikaanse macht. Een van die hovelingen, Priester Afranus, is wel bijzonder zoetsappig: hij is namelijk ‘een groot en hooggeleerd casuïst’, een ‘vrome, menslievende en edelmoedige’ meneer, die ‘eerst de geest aanroept en pas dan de problemen aanpakt’. Een echte nouveau philosophe, zeg maar. Een van de vele ethische legitimaties waarmee Afranus de imperiale geweldplegingen van Ratbert tracht in te dekken, luidt als volgt:
‘De Ottomanen staan toch al buiten de gangbare wet,
Zonder oorlogsverklaring is er voor den aanval geen belet.’
Vrij vertaald: ‘moslims zijn geen democraten’ of ‘totalitaristen zijn geen humanisten’, en de logische conclusies laten zich raden. Want inderdaad, nu wij zonder onderscheid leven in het tijdperk van de oorlog van de democratieën tegen het islamitisch fundamentalisme, of zelfs simpelweg in het tijdperk van de oorlog van (democratisch) | |
[pagina 80]
| |
Goed tegen (dictatoriaal) Kwaad, hoeven oorlogsmanoeuvres, expedities en bombardementen niet langer met méér omhaal te worden aangekondigd dan een politierazzia in het boevenmilieu. Niemand staat er nog echt van te kijken dat staatshoofden met hun kinderen en kleinkinderen worden uitgemoord of dat er op hun hoofd een prijs wordt gezet zoals in een western. Zo komt geleidelijk aan een continue oorlog op gang, daar waar een oorlogsverklaring vroeger nog aangaf dat de oorlog het heden van een discontinuïteit uitmaakte. Deze continuïteit is het, die het onderscheid tussen oorlog en vrede van meet af aan onmogelijk maakt. Het antwoord op de vraag naar de protagonisten in de staat van oorlog klinkt immers steeds vager. ‘Terroristen’, ‘schurkenstaten’, ‘dictaturen’, ‘islamisten’: wie zijn die ideologische entiteiten eigenlijk? Wie identificeert ze, wie proclameert ze? Er is het klassieke onderscheid tussen twee soorten oorlog. Enerzijds de symmetrische oorlogen tussen vergelijkbare imperiale machten, zoals de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw of de ‘koude’ oorlog tussen de VS en de USSR. Anderzijds de asymmetrische oorlogen tussen een imperiale macht en een volksleger dat in theorie over veel minder militaire slagkracht kan beschikken: koloniale veroveringsoorlogen (de verovering van Algerije, de Rif-oorlog, de uitroeiing van de indianen in Noord-Amerika...) of nationale bevrijdingsoorlogen (Vietnam, Algerije, enz.). Vandaag kunnen we weliswaar spreken van een asymmetrische oorlog, maar de politieke identiteit van de asymmetrie is niet reëel denkbaar. Dat wordt bewezen door het feit dat de invasies en bezettingen (Afghanistan, Kosovo, weldra ook Irak?) uitdrukkelijk worden voorgesteld als bevrijdingsoperaties, ondanks het overduidelijke gegeven dat de plaatselijke bevolking daar heel anders over denkt. In feite verwijst het concept oorlog alleen nog naar het aanwenden van geweld binnen variabele asymmetrieën. Het enige onveranderlijke kenmerk is de asymmetrie zelf: alleen de zwakken worden aangevallen, en bij het minste vermoeden dat ergens een macht opdoemt (een Noord-Koreaanse atoombom, wreedheden in Tsjetsjenië, de harde hand van China in Tibet...) is de oorlog, die wel eens een echte oorlog zou kunnen worden - en dus geen politionele vrede, geen oorlogsvrede - niet meer aan de orde van de dag. Kortom, als de Amerikaanse oorlogen geen heden constitueren, dan is dat omdat zij politiek gezien haaks staan op elke vorm van dialectiek (zowel een interimperialistische dialectiek als een dialectiek volgens het schema oorlog/revolutie), omdat zij niet werkelijk kunnen worden onderscheiden van de continuïteit van de ‘vrede’. Ik heb het over de Amerikaanse vrede, de ‘westerse’, democratische ‘oorlogsvrede’, die berust op het veilig stellen van het comfort van bovengenoemde ‘democraten’ tegen de barbaarse agressiviteit van de armen. | |
[pagina 81]
| |
Pacifisme en parlementarisme: de VNDe vermenging van oorlog en vrede zonder enig heden maakt de pacifistische aandrang, het ordewoord ‘nee aan de oorlog’ nog belachelijker dan het al was. Hetzelfde kan natuurlijk ook worden gezegd van het ‘ja aan de oorlog’. Chirac, die nooit verlegen zit om een arrogante uithaal meer of minder, zeker als de gevolgen niet meer dan retorisch zijn, heeft verklaard dat Frankrijk ‘geen pacifistisch land is’, anders dan in Duitsland de Groenen. Helaas! Frankrijk is op zijn beurt natuurlijk wel vaker een laf land, en dat wordt het waarschijnlijk opnieuw zodra de laatste strijd in de Veiligheidsraad gestreden is. Want één gedachte is nog zwakker dan het pacifisme: de gedachte dat een aanval op Irak mét de goedkeuring van de Verenigde Naties een prima zaak zou zijn. Wat is de VN? Vijfenveertig jaar lang was ze de instantie die de opdracht had de koude oorlog tussen de VS en de USSR te temperen, de instantie die de omstandigheden moest onderzoeken die deze oorlog eerder koud dan warm konden houden. Om daarin te slagen is de VN er nooit voor teruggeschrokken zich voor te doen als de regering van lokale oorlogen, vooral dan van Amerikaanse en Europese oorlogen: in Korea en ex-Belgisch Kongo, bijvoorbeeld. Sinds de val van de USSR heeft de VN zich tot doel gesteld vorm te geven aan het bizarre concept ‘internationale gemeenschap’. In feite verwijst dat begrip naar het veronderstelde subject van het ‘democratische comfort’ in de na-naoorlogse periode. De VN is het parlement waar het tellen van de stemmen de fictie van dit veronderstelde subject in stand houdt. De - maar al te reële - krijgsmacht van deze fictie is het Amerikaanse leger, occasioneel bijgestaan door een aantal satellieten. De huidige omstandigheden worden bepaald door het feit dat er moeilijk een evenwicht kan worden gevonden tussen het Amerikaanse machtsspel (de finaneiële en militaire werkelijkheid achter de ‘internationale gemeenschap’) en het parlementaire spel van de VN (haar subjectieve fictie). De beslissing wordt genomen door wie de macht in handen heeft (de Amerikaanse regering en haar Britse schoothondje hebben besloten Irak binnen te vallen), maar de fictie vraagt om een parlementaire stemming in de Veiligheidsraad of in de Algemene Vergadering van de VN. De aanval die nu wordt voorbereid werd beslist zonder dat erover werd gestemd. Hij wordt door geen enkele (parlementaire) meerderheid gedekt en brengt het veronderstelde subject, de consensus van de na-naoorlogse tijd rond een aantal ‘waarden’ - de mensenrechten, het humanisme, het humanitarisme, de democratische inmenging en andere flauwekul - in een lastig parket. Wat is nu de essentie van de parlementaire fictie, van de politiek als representatieve vertegenwoordiging waarbij stemmen worden geteld? Zonder enige twijfel het bestaan van een oppositie. Vandaag laat Chirac Frankrijk in de VN de rol spelen van de reddende engel van de oppositie. Chiracs missie is niet zozeer het beletten van de aanval (de Franse regering slikt het fabeltje van de ‘massavernietigingswapens’, houdt | |
[pagina 82]
| |
de belachelijke suspense rond de ‘wapeninspecties’ in stand en beschouwt het vertrek van Saddam Hoessein als een uitstekende hypothese); het liefst van al wil hij poseren als de heraut van zijn eigen parlementaire legitimiteit. Kortom: tegen de naakte werkelijkheid in redt Chirac liever de behaaglijke morele fictie van de ‘internationale gemeenschap’, die hijzelf de nieuwe naam ‘multilateralisme’ heeft gegeven. Laten we zeggen dat Frankrijk werkt aan de parlementarisering van de Amerikaanse macht, een macht die overigens wordt erkend als de enige macht die tot een militaire aanval kan beslissen en die zo'n oorlog tot een goed einde kan brengen. Een oorlog die principieel gezien verwerpelijk is, maar waarvan men enkel de legitimatieprocedure betwist: de oorlog moet niet alleen worden beslist door wie hem zal voeren, hij moet ook worden gestemd door al wie er de middelen niet voor heeft. Dat is immers de betekenis van het parlementarisme, van de ‘moderne democratie’: de politieke principes die zouden moeten oordelen over de situaties die zich voordoen worden vervangen door het juridische fetisjisme van de meerderheid. De onmacht van de consensus wordt belast met de propaganda van de naakte macht.
[...] | |
Marseille, algemene raadzaal (3 april 2003)Leegheid en oneindigheidEr is een treffend contrast tussen de grenzeloze representatie van de macht en de steeds evidentere leegheid van haar inhoud. Nu de destructie van Irak - als staat, land en volk - aan de gang is, is het nuttig dat men zich afvraagt in naam waarvan dit alles gebeurt. Vooral nu de journalistieke propaganda, die bij ons een tijd lang werd misleid door het gekraai van Chirac (vergeet niet dat men in 2002 op hem had gestemd), zich aansluit bij het voldongen feit van de oorlog, bij de dwaze ‘overwinning’ van de Yankees. Maar in naam waarvan eigenlijk? Wat hebben de Verenigde Staten de wereld te bieden? Het is overduidelijk dat ze niet bij machte zijn om nieuwe waarden in het leven te roepen of om de oude waarden om te munten (zoals Nietzsche het zou hebben gezegd). Het Goede van Bush verwijst naar de gewelddadige leegheid van het conservatisme. En de islamistische ‘propositie’, waarover ik elders heb gesteld dat ze duidelijk medeplichtig is aan de Amerikaanse leegheid, is evenzeer geschoeid op een simulacrum van transcendentie, en op regels die verstaanbaar zijn voor diegenen die door de leiders van de Iraanse revolutie ooit ‘misdeelden’ werden genoemd. In hun ogen is de westerse ‘vrijheid’ niet meer dan het lokmiddel van een luxe die niet kan worden getolereerd. | |
[pagina 83]
| |
Dat is de ramp van de grenzeloosheid die nu aan de gang is: een valse oneindigheid waarvan alleen het machtsomhulsel bestaat. De macht als leegheid van de Idee: dat is het principe achter de ravages die ons te wachten staan. | |
Verlichting en disciplineWat is dan de voornaamste opdracht van het denken en het handelen? Laten we zeggen dat er een afscheiding van de onbegrensde macht tot stand moet worden gebracht. Dat is een groot verschil met de voorgaande, naoorlogse periode. In de naoorlogse periode was er uiteindelijk iets wat van tevoren al was afgescheiden, een geconstitueerde afscheiding in de vorm van het socialisme, van het socialistische kamp, het marxisme, de revolutie, de arbeidersklasse... Ook al was je tegen de USSR, tegen het stalinisme of het leninisme, ook al predikte je een ‘hernieuwd’ marxisme, ook al wilde je de ‘mutaties’ van de arbeidersklasse sociologisch bepalen of droomde je van een ‘partij van het nieuwe type’, dan nog zat je in het element van een van tevoren geconstitueerde afscheiding van de imperialistische macht. Feit is dat er aan het bestaan van een andere politieke mogelijkheid, ja zelfs van een andere staatsvorm, toen op wereldschaal niet kon worden getwijfeld. Vandaag echter moet de politieke mogelijkheid bewijzen dat ze mogelijk is. Het gaat er niet meer om van mening te verschillen over de voorwaarden waaronder iets mogelijks kan worden verwezenlijkt, we moeten het mogelijke zélf creëren. En dat, moeten we durven toegeven, kan alleen maar met het materiaal van iets wat algemeen als volstrekt onmogelijk wordt beschouwd. Daarom neemt de afscheiding van de aanspraak van de macht op het grenzeloze de vorm aan van een zuivere creatie. Er bestaat een historisch voorbeeld van zo'n creatie: de achttiende eeuw, toen de Franse, de Engelse en vervolgens de Duitse filosofen genoodzaakt waren om de condities te creëren waaronder het denken zich radicaal zou kunnen afscheiden van de oneindige aanspraak van de godsdienst. Met andere woorden: het voorbeeld van de Verlichting. Om steun te geven aan het experimentele onderzoek naar een nieuw idee van politiek, kunnen we stellen dat de filosofie belast is met het uitvinden van de Verlichting die we nog ontberen. Een Verlichting die is afgescheiden van de ‘democratische’ grenzeloosheid van de macht. Tégen de negatieve oneindigheid van de staatsmacht en haar internationale parlementarisering - in de gedaante van het westerse comfort slechts een omhulsel voor de leegte van de Idee - claimt die Verlichting de evenzeer oneindige, maar dan positief oneindige affirmatie van de volstrekt autonome ontplooiing van de politiek als denken en handelen. Een politiek die vanzelfsprekend verlicht is doordat ze zich onttrekt aan de vloek van de meerderheid en van de representatie. Een politiek die in die zin fundamenteel ‘ondemocratisch’ is, die niet par- | |
[pagina 84]
| |
tijgebonden is en dus universeel kan worden beoefend door iedereen, hier en nu. Zij hoeft slechts verantwoording af te leggen aan zichzelf en richt al haar aandacht op haar eigen ontwikkeling. Een van de belangrijkste lessen van de twee episodes waarin Chirac ongewild de heldenrol heeft gespeeld - het bedrog van zijn verkiezing door het verslagen linkse kamp op 5 mei 2002 en zijn strijd om de eer van de oppositie voor het uitbreken van de oorlog - is dat het parlementaire model van de democratie, waaraan ik sinds mei '68 persoonlijk nooit de minste waarde heb gehecht (‘Élections, piège à cons’), objectief gezien tot op de draad versleten is en niet bij machte vorm te geven aan welk principe dan ook. Laten we zeggen dat de staatsdemocratie niet méér is dan een retorisch argument tegen elke serieuze organisatie van de emancipatie. Natuurlijk zijn ook de dagen van het bolsjewistische autoriteitsmodel, dat van de ‘ijzeren partijdiscipline’, allang geteld. Het is opgebrand in een staatsterrorisme dat in de USSR zelfs diegenen die er aan de leiding van stonden volledig heeft uitgeput. De Verlichting waarvoor we langzamerhand de gegevens verzamelen, verlicht een nog uit te vinden weg die niets van doen heeft met staatsdemocratie (parlementarisme, meerdere partijen) of staatsbureaucratie (socialisme, één partij). Het moeilijkste vraagstuk is wel dat van de discipline. Als het niet gaat om de discipline binnen één of meerdere partijen, noch om de defensieve consensus van het comfort, waar zal de discipline dan vorm krijgen? Laten we zeggen dat het gaat om de discipline van het reële. We moeten staande houden dat zij die niets bezitten, noch financieel, noch militair, alleen kracht kunnen halen uit hun totale discipline, in denken en handelen. Die discipline is totale vrijheid, absolute creatie, net zoals in de wiskunde. Het is alleen belangrijk dat die discipline zich opdringt bij een reëel op te lossen probleem (opnieuw, zoals in de wiskunde), en niet binnen de vormen van een apparaat (want in dat geval blijft men binnen de staatsdiscipline, hetgeen vandaag de dag gelijk staat met de ramp van de grenzeloosheid). Dat is de actuele inhoud van elk experiment dat verbonden is met de speculatieve voortgang van de Verlichting. Het handelen, hoe kleinschalig ook, wordt pas oneindig door de omweg van een denken dat op georganiseerde wijze een welbepaald politiek probleem oplost, daar waar een onverwachte mogelijkheid wordt gepuurd uit een onmogelijke materie. Ook hier is het paradigma van de wiskunde misschien van toepassing: een volstrekt nieuwe en vérstrekkende theorie ontstaat zodra het denken zich concentreert op een probleem waarvan de formulering heel merkwaardig, ja zelfs buitengewoon beperkt lijkt. Elke premature verbreding van het perspectief zorgt ervoor dat de discipline van het denken, de afscheidende macht ervan, oplost en verzwakt in de ‘democratische’ glosse. De verbetenheid om op basis van principes die de oplossing belichten een probleem op te lossen en een hecht populair (waarom ook niet: ‘proletarisch’!) front te organiseren, dat is de enig mogelijke weg | |
[pagina 85]
| |
van de oneindige affirmatie, die ingaat tegen de negatieve grenzeloosheid van het nihilistische comfort en zijn ijdele, wrede macht. Het is de enige discipline die de grens die ons door het ‘democratische’ dogma wordt opgelegd overschrijdt. Het ‘democratische’ dogma, onder het mom van een liberale moraliteit, is niets dan corruptie van de geest, nihilistische zelfverloochening en ontredderde instemming met de gemillimeterde jouissance. Met de woorden van Victor Hugo - hij weer - als hij zich richt tot de vernietigende kracht van de macht, fijntjes opmerkt dat die in feite gelijk staat met ‘de razernij van de duistere onmacht’, en nadat hij het ‘leven’ heeft gelijkgesteld met elke gedachte die stand houdt ‘daar waar het werkelijke begint’: ‘Het onkreukbare leven ligt buiten je grenzen.’ Dat ‘onkreukbare leven’ is gewoon een andere naam voor datgene wat we niet lang meer zullen moeten ontberen: het heden.
Uit Lignes, nr. 12, oktober 2003, themanummer ‘Le nouveau désordre international’. Copyright Éd. Léo Scheer / Lignes & Manifestes. |
|