De nadrukkelijke pretentie van de Verlichting was aanvankelijk niet het lot van de mensen te ‘verbeteren’, maar hen van het lot te bevrijden. Dit is men tegenwoordig vreemd genoeg vergeten, sinds de tijd van de wederopbouw, toen de puinhopen weggehaald, dus ook de puinhopen van de Verlichting opgeruimd werden, toen de infrastructuur hersteld, dus ook het ideeëngoed van de Verlichting gerestaureerd, namelijk tot lesvak werd - net als het neolithicum, de Punische oorlogen of de Renaissance. En sindsdien kleefde er ook aan de Verlichting een smet - zij, de oorlogsverklaring tegen het leven-als-lot, zij kreeg na de oorlog zelf een lot: een geschiedenis die ze niet wilde, een nederlaag waartegenover ze weerloos was geworden, een bevrijding die slechts een bevrijding van de voorwaarden van haar noodzaak was, maar niet haar bevrijding. Steeds weer, ja regelmatig ging het in de geschiedenis anders dan door mensen gepland. Maar voor het eerst in de geschiedenis ging het anders dan mensen dachten dat het door de geschiedenis zelf gepland was geweest. Daarom was de bevrijding van de nazi-terreur niets anders dan dit: de bevrijding van de nazi-terreur, niet meer en niet minder.
In deze bevrijding waren daarom - tegen alle schijn in - de voorwaarden voor vrijheid en zelfbeschikking slechter dan ooit tevoren; niet alleen theoretisch, vanwege de smet die nu de geest aankleefde, maar ook praktisch, omdat iedereen nu al datgene absolute vrijheid achtte wat niet met absolute terreur gepaard ging.
Daarmee zijn we bij Erich Fried en Jean Améry, bij Theodor W. Adorno en Jean-Paul Sartre en al de anderen die leermeesters van mijn generatie werden. Gestempeld door deze geschiedenis, en gebroken door deze geschiedenis, maakten ze de oude nadruk van de Verlichting weer geloofwaardig, doordat ze haar als bron zelf van hun pessimisme gebruikten, doordat ze zich koppig te weer stelden ook tegen het onoplosbare van hun eigen bestaan, doordat ze de vernederde grootheid van het leven vervingen door hun eigen grootheid om te overleven, en doordat ze de hoop op de toekomst door hun zeer terechte argwaan jegens de moderne restaurateurs van het verleden indirect levend hielden. Deze vadergeneratie, deze generatie van de vrij door ons gekozen vaders wist dat wij geen kans hadden, maar ze gaven ons de opdracht haar niettemin te benutten. Dit werd een frase, maar niet daarom onjuist.
Onjuist, zij het ook niet onwaar, werd deze leer pas na het jaar 1989, toen de wereld de tweede grote bevrijding beleefde, die ze in theorie verlangd, maar in de praktijk niet meer verwacht had, die de doem van een eeuw ongedaan maakte, maar de verlossing pas goed onmogelijk.
Hoe problematisch de gespleten wereld eerst ook was, haar probleem was niet de kloof, maar het aftandse alternatief dat ze bood. Toch was het nog een wereld van het alternatief, een bastaard van de Verlichting, een ontmenselijkte, dus nog altijd aan de mensen toe te schrijven realiteit.
Misschien ziet u nu waar ik heen wil: naar de vraag hoe ‘geëngageerde literatuur’, zo ze er een wil en kan zijn, handelt - onder voorwaarden die diegenen zich niet konden voorstellen die het begrip engage-