Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Yang. Jaargang 43 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Yang. Jaargang 43
Afbeelding van Yang. Jaargang 43Toon afbeelding van titelpagina van Yang. Jaargang 43

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Yang. Jaargang 43

(2007)– [tijdschrift] Yang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 335]
[p. 335]

~ Dossier Parafernalia van de literatuur
catalogue déraisonné
met bijdragen van: Sascha Bru (sb), Piet Joostens (pj), Sarah Posman (sp), Marc Reugebrink (mr), Jeroen Theunissen (jt) en Dirk Van Hulle (dvh)

[pagina 336]
[p. 336]


illustratie

[pagina 337]
[p. 337]


illustratie

[pagina 338]
[p. 338]


illustratie

[pagina 339]
[p. 339]

Aan de poort van de literatuur

Aan de poort van de literatuur houden wolven de wacht. Nu eens huilen we met ze mee, dan weer doen we alsof ze er niet zijn. Zo lijken we stilaan de handdoek in de ring te hebben gegooid wanneer het op de afbakening van literatuur aankomt, willen we tolerant en pluralistisch zijn, scanderen we ‘cross-over!’, ‘ja, dat ook!’ en wat niet. Wat zouden we anders in een tijd waarin expliciete poëticale stellingnames even schaars lijken als goedkoop brood, en waarin impliciete poëtica's nog maar zelden tot een collectieve positionering leiden? Wie zich bezint over het aantal teksten dat niettemin niet tot de literatuur wordt gerekend, wie nagaat hoeveel teksten ook in het verleden naar de zijlijn van de literaire praktijk werden geduwd, kan evenwel niet anders dan besluiten dat achter onze vermeende tolerantie een behoorlijk weerbarstig en rigide systeem schuilgaat. Er huilt een wolf in elk van ons.

De familie teksten die we met almaar lossere pols samenharken onder de noemer ‘literatuur’ kent bastaards. Teksten, zelfs ganse bibliotheken, die we veelal nauwelijks of niet tot de literatuur rekenen, ook wanneer ze door een auteur als literatuur de wereld werden ingestuurd. Ronduit slechte schrijfsels bijvoorbeeld, zoals de ‘Ode to Oxford Cheese’ van James Mclntyre, een van de meest belabberde negentiende-eeuwse dichters. Het werk van deze ‘cheese poet’ behoort tot een collectief dat telkens uit de boot valt wanneer we aan literatuur denken, en zo tot parafernalia of ‘accessoires’ van de literatuur wordt herleid. Het adolescentenvers, de ondertussen onoverzienbare schare amateurliteratuur op het net, de poëzie die er vooral voor haar makers nog toe doet, zoals de verzen die ons bereiken vanuit Guantánamo: onder het mom van de goede smaak wordt behoorlijk wat onder de mat van de literatuur geveegd.

Deze (zelf)censuur is tegelijk noodzakelijk en schadelijk. Noodzakelijk omdat er al te veel goede boeken zijn die we nog moeten lezen. Noodzakelijk ook omdat een zekere norm of traditie geregeld moet worden bevestigd, onder meer om voet aan wal te krijgen en werkelijk transgressieve teksten te onderscheiden van de te pas en te onpas met een oppervlakkige vernieuwingsretoriek voor onze voeten geworpen debuten, doorbraken en ontdekkingen. Maar de efemere ‘kwaliteitsnorm’ wordt schadelijk wanneer we hem te veel beklemtonen, onder andere omdat we altijd weer verplicht zijn om voor onszelf een hedendaagse norm te construeren en zo doende de sociale dimensie van literatuur - literatuur als iets van betekenis voor een klasse of groep mensen - almaar vernauwen. Omdat zo ook, in de schaduw van de moderne (tegen-) canon die ons als collectieve schaduw rest, alleen nog naar het verleden dreigt te worden gekeken. In deze roeihouding, waarbij we verder varen met onze rug naar een onbepaalde toekomst, dreigt ook de literatuur

[pagina 340]
[p. 340]

die nog een verschil tracht te maken vandaag uit de boot te vallen.

Precies in het licht van deze moeilijke evenwichtsoefening tussen bevestiging en afwijking van de norm krijgen teksten die naar de zijlijn van de literatuur worden geduwd betekenis en relevantie. Het dossier, of beter de catalogue déraisonné ‘Parafernalia van de literatuur’ onderzoekt op een speelse manier de mechanismen die bepalen welke tekst al dan niet tot de literatuur wordt gerekend. We nemen er als groep stelling in. Wat literatuur zou moeten zijn, en kunnen zijn, daarom draait het altijd weer.

Geeft de gebruikelijke afkeuring van Mclntyre aan dat smaak en stijl prominent (zij het soms ingedommeld) figureren aan de poort van de Literatuur, dan wil een ander, aloud recept dat literatuur bestaat uit een verzameling teksten waarvan het lezen wordt voorafgegaan door een contract dat stipuleert dat we met een fictionele tekst te maken hebben. Wie een roman of een gedicht ter hand neemt, meet zich steevast een leeshouding aan die bij fictionele teksten past. Een lezer kent de conventies van het genre en leest een tekst vervolgens naar die conventies, die hem in een parallelle wereld duwen waarin over zijn eigen wereld kan worden nagedacht. Genres kun je niet parodiëren. Je kunt ze als schrijver alleen imiteren, als lezer reproduceren. Het omgekeerde is ook waar: wie niet weet dat hij met een literaire tekst te maken heeft (zoals bij Wolfgang Hildesheimers Marbot (1981), een roman die zich presenteert als een biografie over een vroeg 19de-eeuwse kunstkenner) meet zich een andere, ‘niet-literaire’ leeshouding aan, waarin het plezier en de zoektocht naar meerduidigheid (tot op zekere hoogte eigen aan elke tekst) plaats maken voor een meer instrumentele lectuur.

Dat literatuur de deuren van de representatie openhoudt en onze taal van verstarring probeert te vrijwaren, vechten we niet aan. Het stemt evenwel tot nadenken dat dit alles gebeurt in uitdrukkingsvormen en genres die zo stilaan zelf aan verstarring zijn gaan leiden - in die zin dat de marges ervan al lang geleden werden uitgezet, van het witte blad tot de oefeningen in extreme redundantie in de nouveau roman; maar ook in de zin dat politiek incorrecte topoi en beeldspraak uit jeugdliteraire genres werden geweerd bijvoorbeeld, zodat sommige zaken in bepaalde genres in praktijk gewoon onbespreekbaar blijven. Praten, in alle ernst, over boeken die we nooit hebben gelezen, is zo mogelijk een van de weinige vluchtlijnen uit deze verstarring, zoals Pierre Bayard recent optekende in Comment parler des livres que l'on n'a pas lus. Het spookboek, zoals Bayard het boek noemt waarvan we in gesprekken pretenderen het te hebben gelezen, is zo mogelijk nog het enige boek dat ons doet nadenken over dat ene grote, andere boek waarvan we vinden dat het nog moet worden geschreven. De literatuur zelf lijkt om dat boek te smeken. Niet alleen zoekt ze vandaag almaar vaker de grens tussen feit en fictie op. Het is er stilaan ook op gaan lijken dat de crisis in de collectieve verbeelding tevens greep krijgt op de literatuur. ‘Fictie’, de andere wereld die mogelijk alleen zo vol kan worden ervaren als in de literatuur, lijkt haast een

[pagina 341]
[p. 341]

scheldwoord, een stoplap om de literatuur te onderscheiden van de ‘non-fictie’ die op menig boekenbeurs in groten getale naar ons hoofd wordt geslingerd, terwijl op diezelfde boekenbeurzen en in krantenbijlagen vooral auteurs opdraven wier werk liefst zo biografisch mogelijk en empirisch toetsbaar is.

Het ideale boek, het boek dat we graag willen lezen, moet altijd nog geschreven worden, wist Mallarmé al. Voor deze estheet bestond alles in het leven uiteindelijk alleen om in het boek uit te monden. Hoewel dat boek er nooit is gekomen, voegde Mallarmé wel het woord bij de daad.

 
Sans t'étendre dans l'herbe verte
 
Naïf distributeur, mets-y
 
Du tien, cours chez Madame Berthe
 
Manet, par Meulan, à Mézy.

Formeel hebben we hier ontegensprekelijk met poëzie te maken, maar de plaats waar deze verzen oorspronkelijk figureerden, en de eenduidige functie die ze er vervulden, stemt tot nadenken. Mallarmé pende deze verzen meer dan een eeuw geleden neer op een enveloppe, op de plaats waar elk normaal mens gewoon het adres van schilderes Berthe Morisot had vermeld. (Naar verluidt kwam Mallarmés brief wel aan.) Diezelfde Mallarmé schreef eertijds ook ellenlange kolommen voor het blad La dernière mode. Uitvoerige beschrijvingen van dameskledij, roddels uit de beau monde, recepten, theaterrecensies: de stijl van deze teksten is ontegensprekelijk mallarméiaans, maar de auteur beschouwde deze parafernalia niet zonder meer als Literatuur, evenmin als zijn vele ‘adreskwatrijnen’. En toch, Mallarmé's postverzen kunnen vandaag met een handvol andere tekstjes tot de voorlopers van de mail art worden gerekend. Ook de stukken uit La dernière mode vonden in de Franse literatuur hun echo, onder meer in Philippe Becks dichtbundel Dernière mode familiale (2000). Genres mogen met andere woorden niet te parodiëren zijn, niets zegt dat een ‘niet-literair’ genre ook niet plots tot de literatuur kan gaan behoren, zonder daarbij zijn niet-literaire functie te verliezen.

Wat zich een ‘Oulipo-effect’ laat noemen, een zoektocht naar potentiële literatuur en naar het potentieel van literatuur, behoort gelukkig nog niet helemaal tot het verleden. Het poëtisch collectief Flarf dat we hier met zijn zonderlinge vertegenwoordiger Tarzan aan het woord laten, is er een voorbeeld van. De vernieuwing die dit collectief zou voorstaan, ook volgens critici in de Nederlanden, kadert eerder binnen een economisch jargon over opbod en distinctie. De onderliggende drijfveer ervan doet namelijk denken aan het Franse Oulipo en eerdere experimenten met contraintes. Ook het werk van vergane glorie Bern Porter neemt deel aan het Oulipo-effect, zij het mogelijk in zijn meest ruwe vorm, die van de collage met found texts. Een andere vergane glorie, het tijdschrift Barbarber, herinnert er ons dan weer aan waarom Porter, Flarf en co vandaag tot de parafernalia van de literatuur zijn gaan behoren. De norm duldt nu eenmaal niet al te veel herhaalde afwijkingen en strijkt ze maar wat graag glad eens de geinige nieuwigheid overwaait. Niet dat we daar geheel rouwig

[pagina 342]
[p. 342]

om zijn. Ook de al te desautomatiserende blik staat de door het mimetisch potentieel van de taal in het leven geroepen fictie in de weg.

Zowel Mallarmé's adreskwatrijnen als zijn teksten voor La dernière mode zijn opgenomen in de chique Pléiade Oeuvres Complètes. Dat heeft minder te maken met hun (vernieuwende) literaire waarde, schatten we, dan met het prestige en de functie van Mallarmé in de literatuur. Er zijn auteurs van wie ogenschijnlijk elke doodle wel vroeg of laat wordt gepubliceerd. (Met Becketts versje, teruggevonden op een Johnnie Walker ‘Black Label’ etiket, huilen we voor een keer met de wolven mee.) Literatuur, zo wil een andere aloude formule, bestaat namelijk uit die teksten waarvan men elders zegt dat ze literatuur zijn. Criticus of schrijver, wie over voldoende symbolisch kapitaal (niet te verwarren met culturele bagage) beschikt, krijgt in navolging van Tristan Tzara's Pour faire un poème (1918) alles verkocht als literatuur. Wat al dan niet tot de literatuur wordt gerekend, is het voorwerp van een machtsspel tussen figuren en instituties in het literaire veld. Ook dat lijkt een waarheid als een koe, die door menig lemma in onze catalogus wordt onderschreven. Toch wil een reeks uitzonderingen ook deze gemeenplaats bevragen. De poort van de literatuur blijft voor sommige auteurs namelijk potdicht, ook wanneer ze beschikken over een aanzienlijk symbolisch kapitaal. Waarom bijvoorbeeld wordt over het poëtische werk van Pablo Picasso nog altijd zoveel gezwegen in anthologieën? Waarom werden Jorge Luis Borges' en Thomas Manns pogingen om het encyclopedisch lemma tot een literair genre te verheffen niet eens opgemerkt? En voor wie even zijn ogen dichtknijpt voor de kwaliteit van een en ander: waarom geldt hetzelfde voor de ‘verzen’ van cultuurcritica en filosofe Hannah Arendt? Schaamte bij de erven blijkt de poortwachter in het laatste geval. Dat die schaamte niet altijd met stijl van doen heeft maar alles met inhoud bewijst Mark Twain. 's Mans literaire merites hoeven geen betoog. Toch deden zijn erven decennia lang hun uiterste best om zijn correspondentie met en uit het hemelrijk voor de buitenwereld geheim te houden.

Voor sommige teksten die we tot de parafernalia van de literatuur rekenen, geldt dat ze daar terecht thuishoren, zoals de stads-, tuin-, en keukendichters die overal te lande opduiken om het leven draaglijker te maken. Niet omdat het per se slechte dichters zijn, maar wel omdat ze willens nillens bijdragen aan het ten gronde richten van de fictie. Geef ons dan maar Bob Van Daalen, Neêrlands Mallarmé. (sb)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken