en mijn recensentenpen plus bijpassende hoornen bril aan de spreekwoordelijke wilgen te hangen.
Wat ik wel kan, juist vanuit de hierboven geschetste underperformance, is een dichtbundel blijmoedig en onbevangen analyseren. Niet vanuit een wetenschappelijke achtergrond, maar eenvoudigweg als geïnteresseerd lezer die zelf ook gedichten schrijft en voordat hij aan dit boek begon al honderden andere bundels gelezen heeft. Goede en slechte en (de allerergste) gemiddelde boeken.
Voor ik een recensie schrijf lees ik een bundel een keer of dertig, veertig aandachtig door. Ik maak van alles mee, vaak tolt mijn hoofd, wekken de gedichten een onnoemelijk aantal associaties op en kan ik de slaap niet vatten omdat ik er nog onvoldoende in slaag die ervaring in woorden te vatten, waarna ik maar weer achter mijn bureau plaats neem. Recenseren is een schoon gevecht tussen de schrijver en mij, de bespreker. In die rol verlies ik vrijwel altijd, want het is eigenlijk onmogelijk om 56 of 64 pagina's poëzie in 700 woorden te doorgronden. Je kunt een reeks tippen van sluiers oplichten, de dichter en zijn boek voorstellen en een aantal opmerkingen plaatsen over stijl en thematiek. Maar om echt een beeld van de poëzie te krijgen, zul je de bundel gewoon moeten lezen. Misschien is recenseren vooral een kwestie van nieuwsgierig maken.
Een gevoel van macht ervaar ik in het geheel niet bij het bespreken, al heb ik wel eens van nabij meegemaakt hoe na een boekpresentatie in de Amsterdamse Jordaan een dronken dichter een dronken meisje van een dronken criticus afpakte, waarna laatstgenoemde nog maar eens een kelkje liet volschenken en me toevertrouwde dat hij de desbetreffende debutantschrijver nog wel zou krijgen. En zo geschiedde twee weken later in de literatuur-bijlage van een bekend landelijk dagblad. Zo gaat dat. Maar als ik macht zou willen, zou ik wel executive director gebleven zijn bij het financieel communicatiebureau waar ik ooit werkte, en matig presterende personeelsleden op gezette momenten de wacht mocht aanzeggen, en aan het eind van het boekjaar als een croupier de bonussen mocht bepalen, waarbij ik het leeuwendeel mijn eigen richting opschoof.
Voor het geld hoef ik geen kritieken te schrijven. Met het leveren van twee besprekingen in de maand voor Trouw verdien ik evenveel als met één poëzievoordracht. Terwijl ik me voor een voordracht nauwelijks hoef voor te bereiden en na twintig minuten voordragen alweer naar huis kan, terwijl het schrijven van 700 woorden me een afschuwelijk grote hoeveelheid tijd kost.
Ik wil de lezers van Trouw gewoon heel graag laten zien hoe overweldigend, indringend, betekenisgevend en dewereldomkerend poëzie kan zijn. Om dat te onderbouwen sabel ik soms ook dichtbundels neer, niet uit liefhebberij maar omdat schoonheid nu eenmaal bestaat bij de gratie van lelijkheid, zoals je het talent van Marco van Basten pas echt onderschrijft als je video-