Yang. Jaargang 44
(2008)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 285]
| |
Mark Greif
| |
[pagina 286]
| |
de seks van kinderen in lust, of onderzoeken kinderen met vergrootglazen om zich ervan te vergewissen dat ze zich niet seksueel tot hen aangetrokken voelen. Maar deze lenzen werden brandglazen. De heupen van Betty Grable smolten weg. De borsten van Marilyn Monroe slonken en werden vervangen door siliconen. De geografie van de mode ontwierp nieuwe erogene zones - de verlaagde taille, het rugdecolleté - in het grensgebied tussen sporter en puber, voor mensen op dieet die hun secundaire geslachtskenmerken weghongeren en voor jonge tieners, lel en elfachtig werden de nieuwe idealen. Moeder en dochter zien er weer hetzelfde uit voor de slaapkamerspiegel - deze keer niet verkleed in mama's parels en hoge hakken, maar in kinderkleren. Het is de droom van een zestienjarige, of van wie zichzelf kan uithongeren tot een zestienjarige. De criticus Philip Fisher heeft er meermalen op gewezen dat er in Lolita, ondanks de strakke plot, een scène wordt herhaald. Humbert begluurt een verlicht raam aan de overkant. Omdat hij er hevig naar verlangt een kindvrouwtje te zien, ziet hij er ook een. Hij wordt overspoeld door een golf van opwinding, die zijn knieën doet knikken. Terwijl hij de climax nadert, krijgt de gedaante de contouren van een volwassen vrouw of man. Weerzinwekkend! En toch is dit slechts het omgekeerde van een ervaring die kenmerkend is voor onze tijd. Een man ziet in de verte een gestalte in een laag uitgesneden top en laag hangende jeans en denkt dat er erotiek in de lucht hangt; komt dichterbij en stelt vast dat het een kind is. Walgelijk! Het afweermechanisme houdt het probleem in stand. Hoe grondiger een hele natie de seksuele eigenschappen van kinderen onderzoekt om zich ervan te vergewissen dat ze kinderlijkheid niet opwindend vindt, hoe geniepiger ze rondspeurt om ervoor te zorgen dat haar minst betrouwbare leden er niet door opgewonden raken, des te groter het risico dat ze een seksuele fascinatie voor het kind creeert. Hoe je ook kijkt, om de fantasie toe te laten of om jezelf gerust te stellen dat je niets ziet, je houdt de gruwel in stand.
Wij beleven de namiddag van de sekskinderen; Nabokov zag amper het ochtendgloren.
(...) Het heeft de hele geschiedenis van naoorlogse Amerikaanse cultuur gekost om het sekskind te maken. Obscene fantasieen uit de tijd van de victorianen en de progressieven moesten versmelten met de daadwerkelijke seksuele bevrijding van het kind in de tweede helft van de eeuw. Je had de expansie van de commerciële markt gericht op kinderen nodig - alles wordt verkocht met seks dus ook spullen voor kinderen. Je had de kwade bedoelingen van de reclamejongens op Madison Avenue en de modejournalisten op Seventh Avenue nodig. Je had de onheilspellende preutsheid nodig van het evangelicalisme in Orange County en de paraliteratuur over kindseks die opduikt tijdens antipedofiele kruistochten (Treacherous Love; It Happened to Nancy) - erotica waarmee schoolbibliotheken bevoorraad werden. Je had het internet nodig. De Victoriaanse kindverering vormt slechts een verre achtergrond bij onze hui- | |
[pagina 287]
| |
dige obsessie met de pedofiel en het seksuele kind. In het geval van Lewis Carroll en Alice, van John Ruskin en Rose La Touche, de sprookjesachtige jonge bruid onder haar sluier van onschuld, weten we dat we in het rijk van de volwassen wellust zijn. Het is de kindseksuele bevrijding die het huidige moment anders maakt. We kunnen niet langer zeggen dat wat over het seksleven van kinderen bestaat, louter fantasie is. Anders - en misschien beter - gezegd: kinderen worden nu ook nadrukkelijk uitgenodigd onze fantasie te betreden en als ze opgroeien, zullen ze zorgen voor de volwassen voortzetting van diezelfde waanzin. (...)
De verlokking van een eeuwigdurende kindertijd in Amerika vloeit deels voort uit het overweldigende gevoel dat we onze ware jeugd nog niet hebben bereikt, omdat ware jeugd gepaard zou gaan met een vrijheid zo totaal, dat niemand haar kan verwerven. Vermoedelijk weten zelfs de tomeloos neukende, zonnebadende en zuipende spring break jongeren dat er achter de horizon een nog volmaaktere spring break schuilt. Zonder een sterke ambitie om volwassen te worden, zonder een afzonderlijke waarde die de kindertijd relativeert ten gunste van de krachtiger vrijheden van ouderdom en rijpheid, kan het gevoel van ontevredenheid zich ongehinderd voortplanten, in het huwelijk, de opvoeding, het pensioen, tot de dood. (...) Van de universiteit tot de middelbare school, van de zesde tot de eerste klas, daalt de leeftijd van de sekskindertijd gestaag. ‘Seksuele revolutie op de schoolbanken,’ bloklettert mijn krant boven een nieuwsbericht dat niets nieuws zegt. Twee keer per jaar verheerlijken Newsweek en Time de Nieuwe Maagdelijkheid. Niemand gelooft in de Nieuwe Maagdelijkheid. Uit enquêtes onder aanhangers is gebleken dat hun abstinentie ondersteund wordt door grote hoeveelheden fellatio. Tachtig procent van de mensen heeft geslachtsgemeenschap als ze tiener zijn, zeggen de Centers for Disease Control and Prevention. (Waarom deze overheidsdienst statistieken van seksuele normaliteit bijhoudt die met een ernstig gezicht worden voorgesteld alsof het om de massale uitbraak van een vieze ziekte gaat, is een kwestie apart) Mijn krant vertelt me dat meisjes tegenwoordig beginnen te menstrueren als ze elf, soms amper negen zijn. Niemand weet waarom. Toch wordt de prille realiteit van de sekskindertijd bepaald door haar restrictieve, praktische dimensie. Zij bestaat enkel binnen de context van de grote instituten die het leven van kinderen beheersen, de scholen. In deze gevangenisachtige, gesloten werelden, bevolkt door beperkte groepen kinderen, zonder zichtbare status behalve de rijkdom die ze (in de vorm van kledij) van buiten meebrengen en de graad van dominantie die ze weten te veroveren tijdens schoolse activiteiten (vrienden maken, roddelen, studieresultaten en sportprestaties), heeft seks een andere betekenis dan in de wereld van de volwassen losbandigheid of de glorieuze studentenjaren. Sexappeal is een vereiste lang vóór seks en als seks zijn intrede doet, dan is dat in doodgewone ro- | |
[pagina 288]
| |
mantische relaties. Nieuwe seksuele handelingen vervangen, zoals verwacht, slechts de handelingen van vroegere generaties. Waar eens werd geflikflooid, wordt nu gepijpt. Kinderen zullen seks nooit met dezelfde grenzeloze fantasie en genotzucht kunnen benaderen als volwassen, omdat wij volwassenen, in tegenstelling tot kinderen op school, als individuen omgaan met elkaar. Als ik me rot gedraag tijdens een blind date, dan hoef ik de enige getuige daarna nooit meer te zien. Als een kind zich rot gedraagt, dan zit zijn date de volgende dag naast hem in de klas. De volwassen wereld reikt seksuele normen aan die niet tot wasdom kunnen komen binnen de muren van een gesloten instituut (hoewel paniekzaaiers beweren dat ze er ontstaan zijn) en die kinderen wegstoppen tot de dag dat zij er aan kunnen voldoen. Kinderen zijn de erfgenamen van een cultuur die in al haar televisieprogramma's, grappen, gesprekken en reclameboodschappen verkondigt dat, als seks al niet het allerbelangrijkste in het bestaan is, het toch het enige onmisbare ingrediënt is van elke vorm van vermaak. Ze kijken ademloos en met grote ogen toe en groeien in het blauwe licht. Tot zo ver de decadente realiteit van het kind-zijn.
Maar dan blikken volwassenen terug op het land waaruit ze verbannen zijn. Ze denken ten onrechte dat kinderen vrij zijn omdat we hen omringd hebben met beelden van een vluchtige, toekomstige vrijheid. Wat maakt het uit dat we zelf een liederlijk leven geleid hebben waar een grijsaard jaloers op zou zijn. Dat leven stelde weinig voor: we kwamen onvermijdelijk terecht in echte menselijke relaties met een beperkt aantal personen, in een keurslijf van strakke regels en persoonlijke banden. Afgunst tegenover onze seksuele opvolgers is een terugkerend onderdeel geworden van onze moderniteit. In het gedicht ‘Hoge vensters’ uit de jaren '60 beeldt Philip Larkin zich bij het zien van een ‘stel kinderen’ jaloers in dat ze aan het ‘neuken’ zijn en ‘zij / aan de pil is of een schildje heeft,’ vrij van alle bekommernissen van zijn generatie.Ga naar eind1 Dan bedenkt hij dat de generatie van zijn ouders hem misschien ooit heeft benijd. Larkins troost in het gedicht waren hoge ramen en het ijzige blauw van de eeuwigheid; in het echte leven een enorme collectie pornografie. Obscene bladen en hun zogezegd legale tegenhangers spelen in feite een cruciale rol in het systeem van de sekskindertijd. In Larkins leven gingen de poëzie van het verlangen en de bevrediging door porno hand in hand, een wisselwerking waar we op een minder verheven niveau allemaal toe bijdragen. De populaire termen ‘mannenbladen’ en ‘vrouwenbladen’ lijken doorgaans twee totaal verschillende soorten publicaties te benoemen. ‘Vrouwenbladen’ zijn instructief - hoe plaats je jezelf in de kijker, hoe sta je ten dienste van mannen en tegenwoordig (misschien wel altijd): hoe eigen je je op slinkse wijze seksueel en emotioneel genot van mannen toe, zonder zelf aan erotische en affectieve bevrediging in te boeten. ‘Mannenbladen’ zijn dan weer pornografisch - hoe kijkje naar vrouwen, hoe fantaseer je over vrouwen, hoe geniet en domineer je, en wat word je terwijl je over deze | |
[pagina 289]
| |
dominatie fantaseert. De twee genres verschillen duidelijk, maar liggen wel in elkaars verlengde. De advies- en modebladen voor vrouwen - Cosmopolitan, Glamour, Elle, Vogue - hebben een permanent mandaat voor erotische jeugdigheid, maar niet voor de echte seksuele jeugd. Ze bieden jong en oud achterpoortjes aan om jong te blijven: hoe houd je je huid jong, hoe houd je je spieren jong, hoe houd je je ideeën jong, hoe blijf je je eeuwig jong voelen, hoe tapje elders vitaliteit af om ‘jong’ te zijn, ook al ben je niet echt jong en hoe gebruik je je jeugd als je wél jong bent. Je leert vroeg wat je laat zal verliezen en raakt gewend aan het ontkennen van het verouderingsproces waar je zonder deze hulp wellicht veel minder tegenop zou hebben gezien. Mannenbladen fixeren de verlangens van hun lezers op de rondingen van vrouwenlichamen en op vormen van verleiding en onderwerping - ze delen de markt in volgens lichaamsdeel en seksuele handeling en graad van expliciteit, maar ook volgens leeftijd. Pornografische bladen zoals Playboy en Hustler en pornosites op het internet investeren zwaar in jeugd. (...) Natuurlijk is het in de Verenigde Staten volstrekt illegaal seksueel getinte foto's te maken van iemand onder achttien. In overeenstemming met de zogenaamde 2257-wet moeten producenten van pornografie aan de hand van officiële documenten kunnen bewijzen dat elk model achttien jaar of ouder is. Technisch gezien zijn er dus maar twee leeftijden waarop tieners werkelijk ‘tienermodellen’ kunnen zijn: achttien en negentien. De modellen zien er bovendien nooit seksueel onvolgroeid uit; kinderporno lijkt niet het doel van die sites. Vermeende tienermodellen worden wel contextueel onvolgroeid voorgesteld - ze worden afgebeeld met symbolen uit het studentenleven, het klaslokaal, het cheerleadersteam, de studentenflat, de ouderlijke woning, het babysitten, het eerste baantje; geen echtgenoot, geen kinderen, geen makelaarskantoor of vergaderzaal of bankfiliaal, nooit het volwassen leven.Ga naar eind2 Zo is een samenleving die de uitbuiting van minderjarigen als illegaal bestempelt, tegelijkertijd geïnteresseerd in het simuleren van jeugd - vaak door mensen die geslachtsrijp zijn, maar nog op de drempel van de volwassenheid staan. En zowel in haar legale publicaties als in haar ontucht promoot ze een meer algemene, maatschappelijk verplichte vrouwelijke drang om gedurende de gehele levensloop te zorgen voor de aanvoer van jeugd en een mannelijke stormloop om zich er te goed aan te doen. Terwijl de jongere nooit oud is geweest, is de oudere wel ooit jong geweest. Wie onder aan de leeftijdsladder naar boven kijkt, kijkt naar vreemden; wie boven aan de ladder naar beneden kijkt, kijkt altijd naar versies van zichzelf. Het hangt volledig af van het beeld dat je van jezelf als volwassene hebt of die fantastische, jongere incarnaties een ver verleden lijken of juist volledig aansluiten bij wie je nu bent. En dit zelfbeeld hangt op zijn beurt af van hoe de cultuur omgaat met volwassenheid en kinderlijkheid, ouderdom en jeugd. Daar duiken de problemen op. In een cultuur waarin seks de eerste echte ervaringen oplevert, is het niet verwonderlijk dat men terugkeert | |
[pagina 290]
| |
naar de leeftijd waarop seks voor het eerst werd gebruikt om ervaringen op te doen en waarop men zich zogezegd in een bevoorrechte positie bevond om ze te krijgen. Nu komen we tot de kern van de zaak: het gaat niet om seks als zodanig, maar om een fundamentele verandering in onze definitie van vrijheid en in de inzet van de concurrentiestrijd die we leveren met elkaar.Ga naar eind3 We moeten vrijuit beginnen te praten over de evolutie die begonnen is in Nabo-kovs tijd en een heel stuk gevorderd is in de onze, de transformatie die de wereld schiep waarin we zowel bevrijd als geknecht werden. Ik heb het over de seksuele bevrijding.
Bevrijding houdt in dat je vrij wordt om te doen wat je al deed of van plan was te doen. Het ontgrendelt alles wat je van nature bezit en waarover je vrij en kosteloos kunt beschikken en heft het loodzware gewicht van het maatschappelijk verbod op. Zelfs in het gouden tijdperk van de totale menselijke ontvoogding van de jaren '60 tot nu kwam bevrijding echter vaak neer op liberalisatie. (Marcuse maakte dit onderscheid.) Liberalisatie zorgt voor het vrije verkeer van goederen dat voorheen gereglementeerd of verboden was en brengt op de markt wat je al kosteloos bezit. Zij heeft er een handje van je ingeboren bezittingen te ontvreemden precies op het moment dat je er vrij van kunt genieten. Uiteindelijk weet je niet meer hoe je ze moet bezitten, tenzij je de nieuwe regels volgt die in het leven geroepen worden om het verkeer van deze goederen te beheren. Belangrijke verwezenlijkingen van de seksuele bevrijding waren het einde van de schaamte en de onwettigheid van buitenechtelijke seks (doorheen de hele twintigste eeuw); het loskoppelen van seks en voortplanting (voltooid met de introductie van de orale anticonceptiepil in 1960); de feministische reorganisatie van geslachtsgemeenschap rond het vrouwelijk orgasme en vrouwelijk genot (rond 1970); en het begin van de destigmatisering van homoseksualiteit (1970 tot nu). De onderliggende gedachte van al deze hervormingen was de maatschappelijke afstraffing op te heffen van wat mensen toch al deden. Om te weten of de bevrijding, los van de liberalisatie, haar doel bereikt heeft, moet je echter nagaan of je ook de vrijheid hebt gekregen om vrij te zijn van seks - om seks te negeren of om aseksueel te zijn, zonder het mikpunt te worden van spot of beschuldigd te worden van onvolkomenheid. (...) Een van de wrede daden van verraad aan de seksuele bevrijding, gepleegd onder invloed van de liberalisering, was de illusie dat iemand alleen vrij kan zijn als hij seks het allerbelangrijkste vindt en dat voortdurend aan anderen toont - door het te verstrekken, ermee te pronken, ervan te genieten. Dit was een nieuw soort onvrijheid. Achteraf gezien was het verraad aan de seksuele bevrijding een fout die de bevrijders gedoemd leken te maken. Omdat moralisten eeuwenlang hadden volgehouden dat ‘seks beteugeld moest worden omdat het zo machtig en belangrijk is,’ kwamen de seksuele bevrijders in de verleiding het tegenovergestelde te beweren: ‘Seks moet worden bevrijd omdat het zo machtig en be- | |
[pagina 291]
| |
langrijk is.’ Het zou een betere vorm van bevrijding zijn geweest als de hervormers seks niet hadden bevrijd vanwege zijn levensnoodzakelijkheid, maar vanwege zijn banaliteit. Ze hadden kunnen zeggen: ‘Seks is een biologische functie en dus geen reden om iemand te vervolgen. Het is waarheidsloos - je mag je macht over anderen niet doen gelden op basis van fundamenteel biologische en persoonlijke argumenten; je mag hen niet vervolgen op grond van zulke toevalligheden. Je moet hen met rust laten, zonder hen te dwingen hun seks te verloochenen noch ermee voor de dag te komen.’ Dat deze foute invulling van het concept ‘bevrijding’ zoveel schade kon aanrichten, komt enkel en alleen doordat een andere machtige instantie er alle baat bij bleek te hebben dat seks de leverancier van de kostbaarste ervaringen is: de commercie. Aanvankelijk was het domein van de seks zeer moeilijk te bevrijden van de rivaliserende normen die het eeuwenlang hadden gereguleerd: het belang van het gezin, religieuze verboden, de onderdrukking van de biologie. Zodra echter de bevrijding haar eerste successen had geboekt, kon seks met ontstellend gemak verder ‘bevrijd’ worden toen de commercie seks ontdekte als een nieuw middel om tot het privéleven door te dringen en zich achter de nieuwe waarden schaarde. In werkelijkheid was er een proces van liberalisatie aan de gang, waarbij het nieuwe handelsdomein ontwikkeld en gecoördineerd werd volgens de harde wetten van de commerciële transactie. Linkse opvattingen over vrije liefde, de niet- zondigheid van het lichaam, de gelijkheid van vrouwen op het vlak van waardigheid, intelligentie en bekwaamheid werden al eerder aan het wankelen gebracht - en ook nu nog worden ze voortdurend ondermijnd en uitgehold. Aanzetting tot seks daarentegen, uitbundig seksueel vertoon, zondigheid geherdefinieerd als het ongeconditioneerde, ongeoefende en ongeprikkelde lichaam en een nieuw soort schandelijkheid voor al wie blijk geeft van niet-seksualiteit of, erger nog, moedwillige seksloosheid - dat was kinderspel. Verzet hiertegen is niet alleen ouderwets, maar ook duf en bekrompen - lelijk zelfs. Omdat sekspraat ons dagelijkse leven kruidt en ons het gevoel geeft dat we vooruitstrevende mensen zijn, zweren we het niet graag af; maar we moeten beseffen dat commerciële sekspraat zélf reactionair is en verzet progressief. De liberalisering is erin geslaagd elke discussie over bevrijding te omhullen met lelijkheid, met uitzondering van de louter ornamentele lofzangen op de ‘Woodstockgeneratie’ die je op de televisie ziet. Volgens het esthetisch symbolisme van de liberalisering zijn de oorspronkelijke bevrijders afzichtelijke monsters. Ze scheren hun benen niet! Ze vinden het niet erg dat ze dik zijn! Ze maken geen plezier. Zeggen dat we allemaal lichamelijke driften hebben, die door controle noch kennis noch aankopen méér de onze kunnen worden, maakt je vies en afstotelijk. Je bent nutteloos afval in een economie van vrije markten, iets onverkoopbaars. Niet de beteugeling van seks werkt de bevrijding tegen (zoals Foucault waarschuwde), maar het ‘opwekken’ van seks zoals wij het kennen - alles wat seks in gang zet, | |
[pagina 292]
| |
het in de openbaarheid brengt, los van de geijkte relaties tussen het persoonlijke (de plaats van lichamelijke veiligheid) en het publieke (het domein van gelijkheid).
De vraag blijft waarom de liberalisatie rechtsomkeer heeft gemaakt om te zwelgen in jeugd. Hoe kan een systeem mensen ervan overtuigen dat ze hun seks niet naar behoren bezitten? Door hen aan te leren dat het in hun bezit vormeloos en ongeconditioneerd is. Pas als het bewerkt is, belegd met kennis, doordrenkt met normen, bekleed met visuele voorstellingen en opnieuw aan hen wordt verkocht, kan het zich ontpoppen als dat wat zijn bezitters ‘altijd al gewild hebben.’ Borsten die door diëten zijn weggehongerd zullen opnieuw verworven worden met een borstvergroting - het oorspronkelijk kosteloze goed dat werd vernietigd, wordt nu kunstmatig geregenereerd. Hoe overtuig je hen ervan dat wat rijkelijk en vrij beschikbaar lijkt - zelfs de goederen die wereldwijd worden verspreid - schaars is? Vergroot het bereik van deze nieuwe normen waaraan niet kan worden voldaan zonder tussenkomst van buitenaf. Jeugd wordt een basiscriterium in de wedloop om seks. Het verrassende aan de zaak is niet dat jeugd begerenswaardig is - zij heeft altijd zo haar charme gehad - maar dat je zou denken dat jeugd geen enkel concurrentievoordeel oplevert, omdat iedereen er bij het begin van het leven zijn deel van krijgt. Jeugd is echter van nature vergankelijk en verdwijnt elke dag van het leven een beetje meer. Ze kan worden verheven tot de fundamentele gewaarwording van een verdwijnend consumptiegoed, de oerervaring van het verouderingsproces. Op de koop toe is ze ooit ieders bezit geweest; en dus lijken kunstmatige middelen om haar te behouden gerechtvaardigd door het ‘natuurlijke’ resultaat: dat wat je al eerder bent geweest. Jeugd kan bovendien voor elke consument afzonderlijk fysiek worden geconcretiseerd als een onderdeel van de herinnering, in de uiterlijke bijzonderheden die jij alleen kent (jij kijkt elke dag naar jezelf in de spiegel, dus jij alleen kent de geschiedenis van je gezicht en lichaam). We doen nog altijd alsof we vooral geïnteresseerd zijn in schoonheid en verdoezelen zo onze interesse in jeugd. Schoonheid is al te zeer een kwestie van andermans geluk; we aanvaarden dat ze ongelijk verdeeld is. Jeugd is veel doeltreffender, net omdat we het allemaal voortdurend verliezen. Het verlangen dat wat je verloren bent (of nooit ten volle hebt benut) opnieuw te bezitten, leidt uiteindelijk tot een voortdurende concurrentiestrijd. Veel hoefje daar niet voor te doen. Er is geen verdorvenheid of zelfzuchtigheid voor nodig en zeker geen controle van bovenaf (...). Al wat je nodig hebt, is een cultuur waarin de kanalen van commentaar en conversatie (nieuws, talkshows, adviesbladen) begeleid en betaald worden door adverteerders van cosmetische producten en andere mooimakers - alles van huidcrèmes tot Viagra en auto's. Het klinkt uiterst prozaïsch, maar zo is het. (...) | |
[pagina 293]
| |
Wie op zoek is naar seksueel aantrekkelijke jeugdigheid, kan maar beter een voorbeeld nemen aan wie echt jong is. Zo versterken jonge mensen in alle mogelijke vormen van representatie - reclame, aanbidding van celebrities, adviesliteratuur, gesprekken van alledag, en mythen - het concurrentiesysteem van de jeugd, of ze nu werkelijk de ‘doelmarkt’ van enige campagne zijn of niet. En toch zijn jongeren, seksueel gesproken, verboden terrein, enerzijds door wetten en zeden, anderzijds en nog duidelijker door instituten die hen beschermen en onderwijzen. Een volwassene zal zich niet vergrijpen aan een student - voor een niet gering deel omdat die student zich in een gesloten instituut bevindt. (...) Een volwassene zal nooit met een scholier in bed belanden, tenzij hij of zij geen geweten heeft en niet bang is voor een gevangenisstraf, maar de kans is hoe dan ook klein dat hij veel studenten tegen het lijf loopt. We weten heel goed dat de echte, dramatische uitzonderingen van misbruik gepleegd worden binnen de instituten waar het kind wordt onderwezen en beschermd: door leerkrachten, priesters, babysitters en, veruit het meest van al, door ouders en familieleden. Deze criminele subgroep heeft een dubbelzinnige verhouding tot de maatschappij en haar meer algemene fascinatie met sekskinderen. Onder de blik van de samenleving worden deze jongeren, die geslachtsrijp zijn maar wettelijk of institutioneel van de markt worden gehouden, een fantastisch consumptiegoed dat in zijn zuivere vorm onbereikbaar is. (...) Terwijl ik aan de eerste versie van dit essay werkte, werd het nieuws beheerst door berichten over een tweeëntwintigjarige universiteitsstudente uit North Dakota, Dru Sjodin, die ontvoerd en vermoord werd na haar werkdag in een winkel van Victoria's Secret. De politie arresteerde een vijftigjarige seksuele delinquent met risiconiveau drie die was opgemerkt op het parkeerterrein van het winkelcentrum, hoewel hij vijftig kilometer verderop in Minnesota woonde. Sjodins bloed werd aangetroffen in de auto van de man; het meisje zelf was spoorloos. Maar in het nieuws verscheen steeds weer hetzelfde beeld van Amerikaanse college glamour, waarin ze werd vergeleken met andere ontvoerde jongeren en uitgebreid werd stilgestaan bij haar werkplek vol lingerie. Toen dacht ik: we kunnen ervan uitgaan dat dit zal blijven gebeuren zolang seks met de sekskinderen het kostbaarste, meest tot de verbeelding sprekende consumptiegoed in onze samenleving is. Het leek haast onvermijdelijk dat een moordenaar naar het winkelcentrum zou gaan om een sekskind te ontvoeren - hoewel het gezien de omstandigheden verschrikkelijk leek dat te zeggen. Het hele drama was te hartverscheurend voor woorden. Dus stopte ik met schrijven. Tijdens mijn tweede poging belandde ik bij de klinische literatuur over kindermisbruik. Een deel ervan is draaglijk, zoals de verhalen van misbruikte kinderen die in the-rapie gaan en praten met kinderpsychologen die hun behandeling neerschrijven in een hoopvolle literatuur van genezing. Wat | |
[pagina 294]
| |
aan de andere kant meestal ondraaglijk is, is de literatuur over kindermisbruikers. Op de boekenplanken van bibliotheken staan waardevolle bijdragen tot de psychologie en de criminologie die de problematiek van pedofilie, seksueel misbruik en aanranding schetsen, vaak aan de hand van diepte-interviews. Ik kon er niet veel lezen. Hoezeer het me ook speet voor die mannen, het leek me duidelijk dat ze moesten worden kapotgemaakt. Deze krankzinnige gedachte druiste echter in tegen mijn andere overtuigingen. Dus begon ik na te denken: Wat betekent ‘abominatie’ vandaag, in een niet-religieus tijdperk? Er moeten culturele crisismomenten zijn waarop fenomenen worden geproduceerd die, hoewel ze verklaarbaar zijn, onverdedigbaar zijn volgens de normen van de structuren die deze fenomenen produceren of analyseren. Je wilt niet verwijzen naar trauma, rehabilitatie, socialisatie of biologische neiging. Je kunt de fenomenen niet ontlopen, maar je kunt ze ook niet verzoenen met de andere maatstaven van de maatschappijkritiek zonder een onaanvaardbare ontwrichting van het waardesysteem teweeg te brengen. Dit verklaart de impasse waarin de vernietigende impuls de bovenhand krijgt. Dus stopte ik voor de tweede keer met schrijven. Steeds somberder gestemd kwam ik bij de donkerste manier om het raadsel van de sekskinderen te formuleren. In onze samenleving wordt een klein deel van de jongeren buitengewoon gewaardeerd, nagevolgd, begeerd, bestudeerd, gepropageerd, vertroeteld. Deze legale sekskinderen worden vooral gekoesterd als schatkamers van prille seksualiteit - en niet van bijvoorbeeld verstand of zelfs schoonheid. Naarmate hun leeftijd stijgt, tot zeventien, achttien en negentien, kent de cultuur hen al snel haar seksuele topwaarde toe. Maar naarmate hun leeftijd daalt, vanaf een onbepaald punt naar zestien, vijftien, veertien, enzovoort, bereikt de seksuele aantrekkingskracht van de kinderlijkheid al snel het domein van het absolute kwaad. Slechter dan een moordenaar, slechter dan een volwassene die andere volwassenen verkracht, slechter zelfs dan iemand die kinderen fysiek en emotioneel misbruikt, is de persoon die, op welke manier dan ook, seksueel met kinderen knoeit - en vervolgens nooit meer in de maatschappij kan worden gereïntegreerd behalve als seksueel delinquent - of die slechts de auteur is van schandelijke gedachten, een cyberstalker die tijdens een politieactie in chatrooms in de val wordt gelokt of betrapt wordt op het downloaden van afbeeldingen van minderjarigen. Dat is een ‘pedofiel,’ of hij nu tot daden overgaat of niet. Aangezien de twee domeinen - seks als hoogste goed en grootste kwaad - zich vlak naast elkaar bevinden, moeten we ons misschien afvragen of er in de maatschappij een structureel verband bestaat tussen ons opperste goed en absolute kwaad. De meest directe verklaring is dat we misschien getuige zijn van twee disparate systemen die op een enkel punt met elkaar in conflict komen. Systeem A is de seksuele waardering van jeugd, aangedreven door de liberalisering van seks en haar gehechtheid aan jeugd in een competitie-economie. Systeem B is de volwassen moraal, de morele impuls om wezens die bescherming | |
[pagina 295]
| |
nodig hebben, te behoeden voor seksuele belangstelling en geknoei - vanwege de wrede niet-wederkerigheid opgedrongen aan een jong kind dat nog geen seksuele verlangens kent (volgens de zuivere pedofilie, aanranding van een kind vóór het begin van de puberteit); de al even wrede dwang jegens jongeren oud genoeg om te verlangen, maar zonder het vermogen van een volwassene om toe te stemmen of in te schatten welke indruk hun daden zullen maken op een toekomstig zelf (aanranding van adolescenten); en het fundamentele verraad, door alle vormen van seksueel misbruik, aan de maatschappelijke orde en aan haar toekomst, in wat je het incesttaboe op maatschappijniveau zou kunnen noemen. Welnu, het grootste gebrek van Systeem A (seksuele waarde, commercie) is de neiging seksuele belangstelling genadeloos neerwaarts op de leeftijdsladder te jagen - tot en met de ‘legale’ kinderen die seks in zijn prilste en minst toegankelijke vorm bezitten. Systeem B vecht tegen deze tendens door te trachten de nodige beperkingen op te leggen; maar misschien wordt het in zijn straffen wel het meest vernietigend precies wanneer het weigert Systeem B volledig te verwerpen. Door, met andere woorden, de seksuele waarde van jeugdigheid in andere opzichten te aanvaarden - samen met de verontrustende mogelijke neveneffecten - zou de moraal zich uit wraak moeten storten op de enige zichtbare tegenstelling en iedereen die jeugd te veel, of te letterlijk, najaagt buitensporige straffen opleggen. Wat iedereen die naar het nieuws kijkt het meeste opvalt, is natuurlijk de intensiteit van het punitieve geweld wanneer de twee systemen botsen. Vanuit moreel oogpunt zijn buitensporige straffen voor pedofielen en seksuele delinquenten (uit de anonimiteit gerukt, onrehabiliteerbaar, van dorp tot dorp nagezeten, niet in staat terug te keren naar de maatschappij) volkomen gerechtvaardigd gezien de buitengewone morele laakbaarheid van kindermisbruik - in combinatie met een twijfelachtige hedendaagse doctrine die stelt dat verlangens nooit kunnen worden gerehabiliteerd. Al even gerechtvaardigd echter zou de vrees zijn dat de meedogenloosheid van dit verbod op pedofilie de verdediging of bekrachtiging in de hand werkt van de belangen die net iets hoger op de ladder extreme seksuele waarde toekennen aan jeugd. De vrees is dat onze culturele obsessie met pedofilie niet draait om de waardering van kinderlijkheid maar om de overwaardering van kindseks. (...) Een stap verder in de duisternis is nodig om de kritiek compleet te maken. De meest verachtelijke en ondoorgrondelijke vorm van pedofilie is de seksuele aantrekking tot kinderen die nog niet geslachtsrijp zijn - de zuivere pedofilie, schijnbaar volkomen ongegrond, een strikt pathologische kwestie. Toch kan de hardnekkigheid van kindermishandeling als verschijnsel niet louter worden toegeschreven aan een afgebakende psychische categorie; ze is ook het gevolg van de afleiding van de seksuele impuls naar jonge mensen die tijdelijk een bron van verleiding of fascinatie vormen - vooral in het verlangen naar tieners die geslachtsrijp zijn, maar aan wie een volwassene met seksuele bedoelingen toch on- | |
[pagina 296]
| |
herstelbare schade kan berokkenen. Het lijkt aannemelijk dat een voortdurende overwaardering van de seks van jongeren sommige mensen in de richting van verkeerde objecten conditioneert. Dit leidt logischerwijs tot een toename van het aantal beginnende of periodieke misdadigers die geen heldere lijn meer kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad - omdat het maatschappelijk discours die lichtstraal heeft doen trillen en fonkelen en hen er vervolgens mee heeft verblind en in de war gebracht. Als dat het geval is, dan is zulke immorele aandacht niet louter een kwestie van een ‘verslapping’ van de moraal, maar de combinatie van liberalisatie (vrijmaking, niet bevrijding) en een kortzichtige vorm van culturele interdictie. De pedofiele vatbaarheid van de cultuur neemt toe. Zo wordt het mogelijk dat we de obsessie voortbrengen die we naar eigen zeggen verafschuwen; de nieuwe pedofiel is een product van ons eigen waardesysteem.
Als eerste aanzet tot rehabilitatie kunnen we een einde proberen te maken aan de verheerlijking van jeugd. De kindertijd is precies die periode waarin je niet kunt doen wat je wilt. Je bent onwetend en onontwikkeld. Het is de tijd van de eerste ervaringen; maar eerste ervaringen kun je ofwel interpreteren als gravures op basis waarvan alle latere herbelevingen steeds vager worden afgedrukt, ofwel als gebrekkige en ontoereikende voorafbeeldingen van een realiteit die pas in de volwassenheid tot ontwikkeling zal komen. We zijn vertrouwd met de schoonheid van jonge mensen, die van oudsher bewonderd wordt - hun ongerimpelde gelaatstrekken, hun onversleten lichaam - maar we zijn ook in staat te beseffen dat de schoonheid van kinderen de schoonheid van een andere, slechts beginnende levensvorm is en niet iets dat je moet trachten te evenaren. Je kunt het jonge lichaam als een ideaal zien. Maar je kunt het ook beschouwen als een onbedrukt blad papier. Een andere oplossing is de complete trivialisering van seks. Dat is veel moeilijker, omdat elk aspect van onze cultuur er radicaal tegen gekant is, contraontvoogders en kwezels inbegrepen. Aldous Huxley waarschuwde voor een wereld waarin we geslachtsgemeenschap zouden plannen zoals we afspreken om koffie te gaan drinken, met dezelfde beleefdheid en plichtmatigheid. Dat lijkt nu te mooi om waar te zijn. Op koffieafspraakjes wisselen we onze bezittingen tenminste vreedzaam uit. Je gaat koffiedrinken met mensen die je niet echt wilt zien en mensen die jou niet willen zien stemmen ermee in je te ontmoeten, en toch gaat iedereen tevreden met zijn buit naar huis. Was seks maar zoals koffie! Maar seks is niet vatbaar gebleken voor een dergelijke adaptatie en zal dat waarschijnlijk ook nooit zijn, ondanks de recente overwinning van een tot dan toe heersende beperking - het onvermogen lichamelijke opwinding naar believen te controleren. Het nieuwe arsenaal erectiestimulerende geneesmiddelen zal, volgens de verslagen van lopende klinische onderzoeken, spoedig plaatsmaken voor libidobevorderende geneesmiddelen die rechtstreeks op de hersenen in plaats van op het vaatstelsel | |
[pagina 297]
| |
inwerken - en dat zowel bij mannen als bij vrouwen. Ik heb er nog altijd niet veel ver-trouwen in dat ze ook een revolutie in de etiquette zullen teweegbrengen. De reden waarom een seks van pure beleefdheid en gelijke toegang niet werkt, is, zo lijkt het, dat de voortdurende bereidheid om in elke en iedere mens een seksueel object te zien (iets dat onze cultuur al aanmoedigt) genadeloos egocentrisch en asociaal blijkt te zijn en van elk ander levend wezen een instrument van het eigen genot of gewin maakt. Soms vraag ik me af of we getuige zijn van een seksualisering van het levensproces zelf, waarbij elk genot in seksuele banen wordt geleid en elk warm, levend lichaam, in gelijk welke vorm, als functie heeft ons via de ander toegang te verschaffen tot de auto-erotiek. Dit proces vindt op intellectueel niveau zijn weerklank in het discours van de ‘zelfontdekking.’ Seksuele omgang draait vandaag misschien niet om de vraag die het vaakst en zonder enige schroom wordt gesteld, ‘Hoe is hij in bed?’, maar om de vraag die onuitgesproken blijft: ‘Hoe ben ik in bed?’. In de grond zeggen we, met andere woorden: ‘Wie ontdek ik dat ik ben in seks?’ - zodat seks het wingewest van de zelfontdekking wordt. Ondertussen is de traditionele manier om seks te trivialiseren, door het ondergeschikt te maken aan de romantische liefde, steeds minder een optie, aangezien de focus op zelfontdekking de volwaardige, overweldigende romantische liefde in toenemende mate van haar levenskracht beroofd heeft. Zelfontdekking bouwt een reflecterende muur tussen het eigen zelf en de aandacht voor de ander, waardoor alle energie die zogezegd vrijkomt door fascinatie, aantrekking en liefde, meteen terugkaatst, zelfs wanneer ze lijkt te worden uitgestraald als liefde voor de ander. Wanneer zelfontdekking wordt gekoppeld aan de idee van een eeuwig nieuw of voortdurend vernieuwd zelf en deze nieuwheid wordt ge-associeerd met letterlijke of metaforische jeugd - wel, dan heb je een stukje van de welvarende Eerste Wereld op dit moment. Dit houdt in dat de trivialisering van seks en de devaluering van jeugd zal moeten beginnen met een daad van moedwillige herwaardering. De waarden van de volwassenheid moeten altijd de voorkeur krijgen: intellect boven enthousiasme, autonomie boven avontuur, elegantie boven vitaliteit, verfijning boven onschuld - en wellicht zal de bevestiging of herhaling van ervaring moeten worden nagestreefd, in plaats van ervaringen van het nieuwe. De trivialisering van seks en de devaluatie van kinderlijkheid kunnen nog steeds op de agenda van een humane beschaving worden gezet. Voor ons is het volgens mij echter te laat. Misschien bedoel ik daar alleen mee dat ik weet dat het voor mij te laat is. Als je tegen deze dingen aan schopt, dan schop je tegen de kern van bepaalde systemen aan; als je jezelf de verlokkingen ontzegt van bijvoorbeeld seks of van de superioriteit van jeugd, dan voel je dat je van de honger om zult komen. Maar al kan ik mezelf of mijn kinderen niet redden, mijn kleinkinderen kan ik misschien wel nog helpen. Onze enige hoop is, waar mogelijk, van onze stompzinnigheid af te zien en om ons heen een dam op te werpen | |
[pagina 298]
| |
waar we dit tijdsvak, dat we moeten leren benoemen en verwerpen, in quarantaine kunnen houden. Laat althans de toekomst weten dat we dwazen waren. Sluit ons tijdperk klaar en duidelijk af, zodat de toekomst iets heeft om te overstijgen. Leg bij testament vast dat dit een kinderachtige fase in de bevrijding was die moet wijken voor een spirituele volwassenheid! Keer terug naar de volwassenen; zie de lijnen naast het kobalt van hun ogen, de lachrimpels in hun gezicht, het vruchtbare vlees, de subtiele kledingstukken van de volwassenheid, de zinnenprikkelende schatkamers van wijsheid en ervaring. Weet waarop we willen dat er wordt geaasd: rijpheid en bekwaamheid, niet leegheid en nieuwheid. Laten we dan, in een geraffineerde en verdorven seksualiteit, in plaats van jeugdige onschuld en de valse blos van de waarheid, onze overgebleven driften vieren in een seks van de ouderen voor de ouderen - tot ze uitgevierd zijn. Laten we plannen maken voor een betere tijd. Neem nog een keer jullie verantwoordelijkheid op, architecten van de moderniteit - in superieure decadentie, in volwassen duisternis in plaats van kinderlijk licht! Nog een laatste inspanning, als jullie de naam bevrijders waardig willen zijn.
Uit: David Foster Wallace (ed.), The Best American Essays 2007, Houghton Mifflin Company, Boston/New York, 2007, p. 103-122. Eerder verschenen in het tijdschrift n+1 (http://www.nplusonemag.com/). |
|