Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het gastmaal

 
Een man gaf een groot feestmaal en nodigde velen uit
 
LUC. 14:16

De Oosterling beschouwt de gastvrijheid als een der hoogste deugden. Dit was zo in de tijden van het Oude en Nieuwe Testament, dit is nog zo. Het is ook wel enigszins te verklaren. Wanneer de mens zich tot voor kort in het Oosten moest verplaatsen, dan trof hij slechts zelden op zijn tocht een herberg of karavanserai aan. Bij het doorkruisen van de woestijn was hij vaak moederziel alleen aan zichzelf overgelaten. Het ligt dus voor de hand dat er tussen de Oosterse mensen een vanzelfsprekende hulpvaardigheid ontstond, en dat men een gast nooit afwees. De gastheer van vandaag zou morgen misschien zelf om een onderdak moeten vragen. Toch moet men deze uitleg zeker niet beschouwen als een bevredigende verklaring voor de gastvrijheid van de Oosterling, want deze is zo groot en onbegrensd dat zij ongetwijfeld een ingewortelde karaktertrek vormt. Vóór het ontstaan van de islamietische wereld reeds, dus nog vóór de geboorte van Mohammed, was er een Arabisch dichter, die zó hoog de lof van de gastvrijheid bezong, dat hij nog steeds Hatim, de Taiet, de Gastvrije genoemd wordt. In een van zijn liederen, gedicht in de verlatenheid van de woestijn, zegt hij op een koude

[pagina 143]
[p. 143]

nacht tegen zijn slaaf: ‘Steek een vuur aan op de heuvel in de buurt. En als er een gast op af komt, ben je vrij!’ Gastvrijer kan men toch wel niet wezen. De Arabische dichter laat een vuur aanleggen in de hoop dat een willekeurige vreemdeling het ontdekken zal en bij hem te gast zal komen. En als dit geluk in vervulling mocht gaan, is hij ook nog bereid in ruil daarvoor zijn slaaf de vrijheid te schenken. Als een Oosterling een feest geeft dan stelt hij paal noch perk aan het aantal zijner gasten. Niet alleen zijn vrienden zijn welkom, maar ook de vrienden van zijn vrienden, de bekenden en de bekenden dier bekenden, kortom iedereen die mee wil doen. Hoe meer aanwezigen hoe meer vreugde - en niet in de laatste plaats in het hart van de gastheer - want hoe groter het aantal gasten is, des te eervoller is dit voor hem, en de familie zal zich nog jarenlang beroemen op een feest, waarvan het aantal gasten buitengewoon groot geweest is. Wij begrijpen nu ook hoe pijnlijk de situatie van de gastheer uit de parabel is. Hij heeft een groot gastmaal voorbereid en letterlijk iedereen laat afzeggen en vindt daarvoor dan nog een verontschuldiging die al te doorzichtig is. Dan zendt de heer zijn knechten uit en laat de armen en de blinden, de kreupelen en lammen van straat en plein halen, daarmee niet alleen zijn eer reddend, maar bovendien een veel groter werk verrichtend, gelijk Jezus zegt in zijn tafelrede tot de aanwezigen, wanneer Hij aanzit bij een der voornaamste farizeeërs: ‘Als gij een middagmaal of een avondeten geeft, nodigt dan de armen en de kreupelen, de lammen en de blinden. Dan zult gij zalig zijn omdat zij het u niet vergelden kunnen; want het zal u vergolden worden bij de opstanding der gerechtigen’.

Nog op een andere plaats geeft Jezus een parabel waarin Hij grotendeels gelijkluidend verhaalt hoe dit keer een koning een bruiloftsmaal geeft ter ere van zijn zoon. Maar ook nu komt geen der genodigden opdagen. En ook dit keer zendt de gastheer zijn dienaars uit om links en rechts

[pagina 144]
[p. 144]

gasten van de straat te verzamelen. ‘Toen gingen deze knechten de straat op en naar buiten en brachten allen die zij maar vonden bijeen, goeden zowel als kwaden. En de bruiloftszaal raakte vol gasten.’ Maar dan heeft er wederom een pijnlijk incident plaats. ‘Toen de koning binnenging om naar de gasten te kijken, bemerkte hij iemand die geen bruiloftsgewaad aan had. Daarop zeide hij tegen hem: ‘Vriend, hoe hebt gij hier binnen kunnen komen zonder een bruiloftsgewaad aan te hebben?’ De man verstomde. Toen zei de koning tot zijn dienaren: ‘Grijpt hem aan handen en voeten en werpt hem naar buiten in de duisternis. Daar zal luid geween zijn en tandengeknars’.

Men vraagt zich enigszins verwonderd af waarom de koning van de parabel zijn dienaren zo hardhandig laat optreden tegen deze gast zonder bruiloftskleed. Hij was immers maar zo van de straat opgeraapt, hij was een arme en misschien wel een bedelaar. Was het zijn schuld dat hij geen passend bruiloftskleed bezat? Neen, daar kon hij vanzelfsprekend niets aan doen. Al wat hij aan had bestond waarschijnlijk uit vodden en lompen. Maar wat niet met zoveel woorden in de parabel staat, doch wat de luisteraar uit Jezus' tijd ook zo wel begreep, was, dat deze man en alle andere gasten die daaraan behoefte hadden, na hun binnenkomst een passend kleed van de koning gekregen hadden. Dat hoorde bij de ontvangst. Kwam men bestoft en bezweet aan bij een voornaam gastheer, dan zorgde deze eerst dat zijn gast gewassen werd en gezalfd en daarna van een van zijn eigen schone gewaden werd voorzien. Men kreeg dan een zogenaamd wisselkleed aan, dat de gast dan ook dikwijls als geschenk mocht houden. Tegenwoordig is dat nog zo. Komt ge vermoeid en bestoft bij een Oosterse gastheer, dan voorziet hij u van kleren uit zijn eigen garderobe. Wij moeten ons dus de parabel zo voorstellen, dat de gasten aanzaten in de wisselkleren die zij van de koning ontvangen hadden, maar dat deze man zich daaraan om een of andere reden onttrokken had. Uit

[pagina 145]
[p. 145]

lompheid of onbeschoftheid? Uit hebzucht om zich zo gauw mogelijk aan het maal te goed te doen? Wij weten het niet. Maar de parabel is duidelijk genoeg. Wie moedwillig het bruiloftskleed, de staat van genade, welke God hem geeft, afwijst, wordt buitengeworpen.

Het is altijd een waar feest op een Oosterse bruiloft genodigd te zijn. Men kan zich licht indenken, dat een bruiloft begint met enige verwarring, daar de toeloop der gasten buitengewoon groot is. Alle vertrekken van het huis en zelfs het platte dak zijn herschapen in feestzalen. Overal staan stoelen en tafels, banken en divans. De gast, die binnentreedt, gaat groetend door deze vertrekken tot hij de bruidegom bereikt en deze gelukwenst. De bruid krijgt hij in het Oosten natuurlijk niet te zien. Na deze plechtigheid wordt hij door een der naaste verwanten van de bruidegom naar een plaats geleid, die voor de verdere avond de zijne is. Soms ook kan hij zelf de plaats kiezen. Maar hierbij geldt een strikte code. Men kan zo maar niet gaan zitten in het vertrek, dat men verkiest. Er heerst een strenge hiërarchie. In het ene vertrek zit de bruidegom met zijn meest intieme vrienden en mannelijke bloedverwanten, in een volgend vertrek zitten minder intieme verwanten en vrienden, dan volgen in weer andere vertrekken de buren en op het dak zit dan nog een uitgelaten schare van lieden, die meegekomen zijn, omdat zij een of ander voorwendsel daartoe hebben kunnen verzinnen. In ieder vertrek op zijn beurt heerst weer een volstrekte hiërarchie, die door de gastheer zowel als de gasten in acht genomen dient te worden. Men kan daar zo maar niet op een stoel neervallen. Men dient zorgvuldig op te letten, dat men op de volgorde van zijn rang en stand gaat zitten, die grotendeels op ouderdom en welstand gebaseerd is. De plaats innemen, die rechtens een veel oudere toekomt, betekent niet minder dan deze oudere een belediging aandoen. Men brengt anderen en ook zichzelf in een pijnlijke situatie, want men stelt

[pagina 146]
[p. 146]

zichzelf bloot aan een vingerwijzing van andere gasten of zelfs van de gastheer. Een Oosterling houdt zich nu eenmaal uitermate streng aan de vormen. Jezus' parabel over de eerste en de laatste plaatsen is op het strenge handhaven van deze vormen gebouwd. ‘Toen hield Jezus de gasten een vergelijking voor omdat Hij bemerkte hoe zij zich de eerste plaatsen uitkozen. Hij zei tot hen: Als gij door iemand op een bruiloftsmaal genodigd wordt, zet u dan niet aan het hoofd. Want het zou kunnen gebeuren, dat er door hem een voornamere uitgenodigd was en dan zou hij, die u en hem uitgenodigd had, tot u zeggen: Maak plaats voor hem. En gij zoudt dan tot uw beschaming achteraan moeten gaan zitten. Neen, als gij uitgenodigd bent, zo ga en zet u achteraan. Dan zal de gastheer tot u komen en zeggen: Vriend, ga hogerop zitten. Dan zult gij geëerd worden in tegenwoordigheid van al uw tafelgenoten. Want wie zich verheft, die zal vernederd worden en wie zich vernedert, die zal verheven worden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken