Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Klaagvrouwen

 
Als een zwaluw, als een kraanvogel klaag ik
 
IS. 38:14

Wie eenmaal in een van de bochtige straten van Caïro een wagen met klaagvrouwen voorbij zag gaan, zal dit zijn leven lang niet vergeten. Een tiental vrouwen of meer is op het dek van de kar gezeten en strekt de armen handenwringend ten hemel. Zij zijn geheel in het zwart gekleed, het gezicht is nauwelijks zichtbaar door de zwarte hoofddoek. Sommige hebben een tandeloze mond, haar hoofd is vel over schedelbeen. Zij gelijken sprekend op de Dood zoals deze, gehuld in een zwarte mantel, wordt afgebeeld op middeleeuwse houtsneden. Op zulk een kar ziet men de Dood niet eens, maar een dozijn keer als in levenden lijve. Langzaam rijdt de wagen voort, getrokken door de ezel, hortend en stotend door de nauwe straten onder de vooruitspringende harembalkons door. De mensen langs de weg, in hun lange kleed en met de tulband om het hoofd, kijken een ogenblik op, lopen dan door. De vrouwen op de kar gillen als bezetenen. Het zijn de klaagvrouwen. In een der Oosterse huizen is een kind gestorven, en alle vrouwen uit de buurt hebben zich verenigd om een klaagzang te

[pagina 155]
[p. 155]

zingen. Of het zijn vrouwen, die gehuurd zijn om te klagen en die het vak van klaagvrouw uitoefenen.

Tegenwoordig ziet men dit tafereel hoe langer hoe zeldzamer. Het is bij de wet verboden, evenals het dansen der derwischen, de mohammedaanse monniken. Men vraagt zich als Westerling onmiddellijk af, als men zulk een klaagstoet passeren ziet, of dit alles wel gemeend is, daar immers de klaagvrouwen dikwijls gehuurd zijn. Doch dan onderschat men de Oosterling. Geheel in tegenstelling met ons verplaatst hij zich in 'n oogwenk van de ene situatie in de andere. Wat hij spelen moet wordt terstond bittere ernst. Zonder nu te zeggen, dat zulke klaagvrouwen een waarachtig verdriet hebben over degene wiens lot zij moeten beklagen, lijkt het mij toch wel zeker, dat zij een soort bovenpersoonlijk verdriet vertolken. Het is meer dan een toneelvoorstelling, die men aanschouwt. Zulke klaagvrouwen komen herhaaldelijk in de Bijbel voor. Men herinnere zich slechts hoe Jezus bij het gestorven dochtertje van Jaïrus geroepen wordt. Er was daar blijkens het Evangelieverhaal een hele schare van deze klaagvrouwen aanwezig. Zij schreiden en maakten misbaar. Christus zegt tegen haar: ‘Waarom maakt ge zo'n misbaar en weent ge? Het kind is niet dood. Het slaapt’. Daarop ontstaat een algemeen gelach. ‘En zij lachten Hem uit.’ Ten slotte waren het gehuurde klaagvrouwen en het dode kind was niet het hare. Merkwaardig is, dat de klaagvrouwen, om haar ijver te tonen, in het oude Palestina de maat van haar tranen opnamen. Ze droegen voor dat doel kleine kruikjes van leem bij zich, met een tuit er aan. Zoals men ze heden ten dage nog overal ziet in het Oosten, maar meestal groter. Door die tuit nu plengden zij haar tranen, welke zij op deze wijze in het kruikje verzamelden ten bewijze van haar ijver. Vandaar nog altijd ons tranen met tuiten huilen. De psalmist zegt in een der psalmen tot God: ‘Verzamel mijn tranen in uw kruik’. Hij denkt daarbij aan het voor ons zo eigenaardige tranen-met-tuiten-kruikje van de klaag-

[pagina 156]
[p. 156]

vrouwen. Naast dit artificiële klagen klaagt men individueel in het Oosten natuurlijk ook enigszins anders dan in het Westen. Een klagende is, ook nu nog in het Oosten, een toonbeeld van verdriet en ellende, dat men nauwelijks durft bezien. Niet dat de smart van de Oosterling zoveel heftiger zou zijn, maar hij uit haar direct zoals hij haar voelt. Het Oude Testament is vol van geweeklaag. Als een zwaluw, als een kraanvogel klaag ik, zegt Isaias. En de Prediker zegt: ‘Er is een tijd van klagen en er is een tijd van dansen’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken