Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hondsdolheid

 
Maar buiten zullen staan de honden...
 
OP. 22:15

Een Oosterse hond is iets anders dan een Westerse hond, al is het ook hetzelfde dier. Wanneer men 's nachts in een Oosters huis niet slapen kan, dan lijkt de nacht één langgerekte hondenklacht. Ieder huis, hoe klein ook, heeft zijn waakhond. Een klein dorp heeft honderden honden. Als er 's nachts één aanslaat, slaan zij alle aan en het is een onbeschrijfelijk gekerm, dat dan de Oosterse hemel vult. Daar een huis meestal van leem is, heeft een inbreker gemakkelijk werk. Hij graaft zich een gat door de lemen muur en is daarmee binnen het huis. Waar Christus predikt: ‘Verzamelt u geen schatten op de aarde waar mot en roest ze verteren en dieven ze stelen’, spreekt Mattheüs dan ook letterlijk van ‘doorgraven en stelen’, en bedoelt, dat dieven door een gat van de muur heen zich een weg in het huis banen. De Oosterling beschermt zijn bezittingen, hoe armzalig dan ook, door een hond, die aanslaat en hem waarschuwt. Het dier leeft van de kruimels van zijn tafel. Tafel is bij een eenvoudige boer natuurlijk een groot woord, want deze bezit hij niet. En de hond krijgt meer stenen naar zijn kop dan kruimels. De Oosterse dorpshonden maken dan ook meestal een allerzieligste indruk en zijn vaak niet veel meer dan een geraamte.

Dat zijn dan nog de waakhonden. Veel erger is het nog gesteld met de zwervende honden. Zij leven van afval. Maar eetbare afval is er in het Oosten nauwelijks. Hun voedsel bestaat uit het aas van een andere, dode hond, of

[pagina 161]
[p. 161]

een ezel of kameel, als zij het geluk hebben zulk een aas te vinden. Tegenwoordig ruimt de Egyptische regering alle loslopende honden op. Het is een noodzakelijke maatregel, al is de wijze waarop voor onze begrippen wat barbaars. In ieder stadje in Zuid-Egypte is bij de politiepost een man aangesteld met de opdracht loslopende honden te verdelgen. Hij loopt de ganse dag met stukjes vergiftigd vlees in een zak. Zodra hij een wilde hond ziet, lokt hij hem naderbij en vergiftigt het dier. Zo tracht men deze gevaarlijke dieren snel en afdoende te verdelgen; men voorkomt er de gevreesde hondsdolheid mee. Want wordt men in het Oosten door een hond gebeten, die men niet kent - en die kans loopt men grif op het platteland - dan moet men met zekerheid aannemen, dat men door een dolle hond gebeten is. Men moet, waar men dan ook in Egypte is, terstond de trein naar Caïro nemen en zich naar het hospitaal voor hondsdolheid begeven. Daar wordt men gedurende tien dagen geïnterneerd en ontvangt twintig injecties tegen hondsdolheid. De plattelandsbevolking krijgt een heen- en terugreis van de regering vergoed en reist gratis. Men kan zich dus voorstellen, dat men gewoonlijk een hond, die met grijnzende en opgetrokken bovenlip op ons afkomt, met afgrijzen bekijkt. Een beet van een loslopende hond, die ons niet bekend is, werpt alle reisplannen in duigen en noodzaakt reizigers soms op honderden kilometers afstand van Caïro, terug te keren, willen zij niet het risico lopen aan hondsdolheid te sterven. Want wanneer de verschijnselen zich openbaren is er geen redden meer aan. Een hond in het Oosten is een veracht dier. Als twee Oosterlingen elkaar uitschelden, is het eerste scheldwoord dat ze gebruiken: ‘zoon van een hond’. Het volgende is: ‘zoon van zestig honden’. Maar ook in het Oude Testament is de hond een gevreesd en veracht dier. ‘Honden hebben mij omgeven!’ roept de psalmist uit en elders: ‘Redt mijn ziel van het geweld der honden’. ‘Werpt het heilige niet voor de honden en de paarlen niet voor de zwijnen’, zegt Jezus zelf in de

[pagina 162]
[p. 162]

Bergrede. En wie kent niet de aangrijpende regels aan het slot van de Apocalyps van Johannes: ‘Gelukzalig zijn, die zullen binnengaan door de poorten der stad. Maar buiten zullen staan de honden......’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken