Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De grote dorst

 
Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte vast
 
PS. 22:16

Eenieder kent de dorst, die ons op warme zomerdagen kwellen kan. En de nog ergere dorst, die de koortsige kwelt. Maar wanneer er in het Oude of Nieuwe Testament van dorst sprake is, dan is dit een dorst, die onze Westerse verbeelding verre te boven gaat. Want de dorst pleegt gelijke tred te houden met de hitte en wanneer het bij ons zo heet is, dat aan de kinderen vrijaf van school gegeven wordt, dan spreekt men in het Oosten van een koele zomerdag. Gedurende heel de zomer komt er in het Oosten geen wolkje voor de zon en onbarmhartig zendt deze haar stralen naar het aardrijk. Naarmate het jaar vordert groeit de hitte. En met de hitte de onlesbare dorst. Bij zulk een hitte leert men de dreiging begrijpen, die er schuilt onder de woorden van de profeet Isaias: ‘Zo spreekt de Heer: Ik maak de rivieren tot een woestijn, zodat haar vis stinkt en van dorst sterft, omdat er geen water meer is’. Doch het is niet alleen de hitte, die de dorst in het Oosten zoveel groter maakt; het is ook het gebrek aan water. In het Westen is ieder huis van water voorzien. In het Oosten moet men zijn toevlucht nemen tot de waterput. Een goed deel van de arbeid der vrouw bestaat uit het putten van water. 's Morgens en 's avonds gaat zij haar kruiken aan de put vullen en daar gaat een deel van de ochtend en de avond mee zoek. Wij weten hoe Jezus, zelf dorst hebbende, om water vraagt aan de water puttende Samaritaanse vrouw.

[pagina 163]
[p. 163]

Als Jezus daarna zegt: ‘Wie van dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen,’ dan roept de Samaritaanse vrouw uit: ‘Heer geef mij dat water!’ zonder te begrijpen dat de Zaligmaker in beeldspraak spreekt. Maar de gedachte alleen al dat er water bestaat, dat alle dorst voorgoed lest, vermag de Samaritaanse zo te fascineren, dat zij onmiddellijk om dat water vraagt, iets wat de Westerling, die de Oosterse dorst niet kent, volkomen vreemd is. In het Oosten is het begrip water synoniem met leven. Jezus zegt dan ook, dat het water dat Hij geeft het eeuwige leven zal schenken. ‘Het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden tot een bron van water, dat opspringt tot in het eeuwige leven.’ Water is in het Oosten iets, dat men altijd moet geven aan degene, die het vraagt. Als uw ergste vijand er u om vraagt dient gij het hem terstond te geven en eerst daarna moogt gij uw zaken met hem vereffenen. Zoudt gij dit nalaten dan zou de publieke verachting u treffen. Het is een der strengste voorschriften van de mohammedaanse wereld. Zit ge op een Oosters terrasje, dan neemt de dorstige bedelaar, die passeert, met een hoofdknikje het glas water weg, dat naast uw koffie staat geserveerd, en het is zijn volste recht. Water weigeren zou gelijk staan met een aanslag op iemands leven. Jezus somt onder de verwijten, die de verdoemden in de oren zullen klinken, dan ook het niet geven van water aan dorstigen op. ‘Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur. Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken gegeven.’ De ergste dorst, die de mens kan lijden, is de dorst in de woestijn. Men behoeft slechts eenmaal in de zomer door de woestijn getrokken te zijn om dat te kunnen begrijpen, ook al heeft men dranken in overvloed bij zich. De onbarmhartige hitte maakt de tong dor als leer. En de oneindige, naakte zandvlakte zonder enige koelte of groen begint ten slotte op de verbeelding te werken als een boze droom. Overal schept de trillende

[pagina 164]
[p. 164]

dampkring kleine lichtblauwe meertjes in het dorre landschap, maar als men nadert loopt het water plotseling weg en is de mysterieuze luchtspiegeling verloren. De hitte, de oneindige zandvlakte en de luchtspiegelingen maken de mens ten slotte dol van dorst. Wee als dan het water gaat ontbreken. In korte tijd is de mens ten prooi aan de waanzin gevallen. Het verhaal als zouden de stervende Arabieren hun kamelen slachten om het water, dat zich in hun maag bevindt, te drinken, is uit de lucht gegrepen. Dat water is even ondrinkbaar als het zoute zeewater voor de schipbreukeling. De tocht van het Joodse volk door de woestijn is telkens weer een strijd op leven en dood om water, waarbij Mozes reddend te hulp komt door water uit de rots te slaan of door bitter water in drinkbaar water te veranderen. Het Oude Testament verhaalt ons nog een verschrikkelijke geschiedenis van watergebrek. Als Hagar met haar zoontje Ismael in de woestijn is gevlucht, raakt de watervoorraad op. Dat betekent de zekere dood. Hagar legt de knaap neer onder een struik en gaat zelf op een boogschot afstands zitten, omdat zij het lijden van het kind niet kan verdragen. Maar God opent haar ogen en laat haar een waterput zien, zodat zij haar waterzak kan vullen en haar kind te drinken kan geven. De dorst, waarvan in het Oude en Nieuwe Testament zo vaak sprake is, is de hevige Oosterse dorst. Een dorst, die ‘de tong van de zuigeling aan zijn gehemelte doet kleven’, gelijk Isaias in zijn klaagliederen zegt. In het licht van deze dorst krijgen de woorden van Jezus: ‘Zo iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke’, hun diepe zin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken