Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

Onder de dekmantel der liefde

 
Die ik zal kussen
 
MATTH. 26:48

Tussen de apostelen zelf school de verrader. Eerst in de Goede Week komt hij als zodanig voor het voetlicht. Voor die tijd kennen wij hem reeds in een andere gedaante. Hij was een dief. Hij hield de beurs en maakte daar misbruik van. Dat hij de beurs hield, weten wij van Johannes. Deze deelt ons dit namelijk mede met de volgende woorden: ‘Toen sprak Jezus tot Judas: Wat gij van plan zijt te doen, doe dat snel. Wat Hij hem daarmee zeggen wilde, verstond geen van de tafelgenoten. Enigen meenden namelijk dat Jezus, omdat Judas de beurs had, zeggen wilde: Koop datgene in, wat wij voor het feest nodig hebben! Of dat hij iets aan de armen moest geven’. Dat hij een dief was weten wij eveneens van Johannes, waar deze de zalving in Bethanië beschrijft. Judas raakt daar volkomen overstuur als hij ziet hoe Maria met zulk een kostbare en dure zalf de voeten van de Meester zalft. ‘Waarom’, roept hij uit, ‘heeft men deze zalf niet voor driehonderd zilverlingen verkocht en het geld aan de armen gegeven? Dat zei hij echter niet’, vervolgt Johannes, ‘omdat hij zich het lot der armen zo ter harte nam, maar omdat hij een dief was, die de beurs hield en het geld, dat binnenkwam, verduisterde’. Het is Johannes, die in zijn evangelie zo uitvoerig is over Judas en dit is allerminst toevallig. Johannes immers was de enige die tijdens het dramatische verloop van de Goede Week de verradersrol vermocht te volgen, die deze apostel speelde. De andere apostelen bleven tot het laatst onkundig van Judas' rol. Wij hebben het zojuist nog uit Johannes' mond gehoord. Als Jezus tijdens het Laatste Avondmaal tegen Judas zegt: ‘Doe, wat gij van plan zijt te doen, snel!’, dan begrijpt geen der apostelen, waar het precies om gaat, en

[pagina 188]
[p. 188]

de een denkt, dat hij inkopen moet gaan doen, de ander, dat hij opdracht heeft iets aan de armen uit te delen. Er is slechts één apostel, die wel weet wat er in werkelijkheid geschiedt. Het is de schrijver zelf: Johannes.

Wanneer wij de Oosterse gewoonten tijdens de maaltijd kennen, dan ontdekken wij bij het lezen van het lijdensverhaal een geheel onverwacht feit. Jezus heeft tot het laatste toe alles gedaan om de verrader niet te verraden. Hij heeft met de grootste zorg getracht hem niet kenbaar te maken aan de apostelen. Tot het laatste moment heeft Hij het Judas mogelijk gemaakt op zijn schreden terug te keren en de andere apostelen zouden hem in dat geval niets te verwijten hebben gehad, omdat zij niets wisten, wijl Jezus gezwegen had. Toch hadden zij er met alle macht op aangedrongen de naam van de verrader te weten. Dat weten wij van Mattheus, waar Jezus tijdens de maaltijd zegt: ‘Waarlijk, Ik zeg u, een van u zal Mij verraden’. Waarop Mattheus vervolgt: ‘Toen werden zij zeer treurig en vroegen Hem, de een na de ander: Ben ik het, Heer? Hij antwoordde: Die de hand te zamen met Mij in de schotel doopt, die zal Mij verraden’. De lezer is gewoon deze woorden van Jezus als een aanwijzing op te vatten, terwijl zij integendeel een ontwijking zijn en niets anders doen dan nog eens herhalen, wat reeds te voren gezegd werd: één van u zal het zijn! Want de schotel op deze paasdis was, zoals nu nog in het Oosten, een gemeenschappelijke schotel, waarin ieder de hand stak. Het is dus het tegendeel van een nadere aanduiding. Het antwoord van Jezus is zo vaag, dat het op allen tegelijk slaat. Hij wil de verrader sparen. Maar deze, zo lezen wij bij Mattheus, neemt het woord en vraagt: ‘Ik ben het toch niet, Meester? Hij antwoordde hem: Gij zijt het’. Nu zal men dus denken, dat de apostelen het wisten. Maar deze woorden tussen Jezus en Judas moeten gefluisterd zijn, zodat geen der aanwezigen ze hoorde, zelfs Johannes niet. Want slaan wij Johannes op dan lezen wij, dat geen der apostelen iets wijzer ge-

[pagina 189]
[p. 189]

worden is omtrent de verrader. ‘Nu had een van zijn leerlingen zijn plaats aan de boezem van Jezus, namelijk diegene, die Jezus bijzonder liefhad. Simon Petrus gaf aan deze een wenk en zei tot hem: Vraag jij, wie Hij bedoelt. Deze vleide zich terstond terug aan de borst van Jezus en vroeg Hem: Heer, wie is het? Toen antwoordde Jezus: Het is hij voor wie Ik de bete in de schotel indopen zal en aan wie Ik hem zal reiken. Daarop doopte Hij de bete in, nam hem en reikte hem Judas toe, de zoon van Simon uit Kariot. Toen deze de bete had aangenomen, voer de duivel in hem. Daarop sprak Jezus tot hem: Wat gij van plan zijt te doen, doe dat snel. Wat Hij daarmee bedoelde, begreep geen van de tafelgenoten. Sommigen meenden namelijk dat Jezus, omdat Judas de beurs hield, zeggen wilde: Koop datgene in, wat wij voor het feest nodig hebben! Of dat hij iets aan de armen geven moest.’ Het zal de lezer verwonderen, waarom er nu nog niemand iets begrepen heeft, zelfs Petrus niet, die toch een en al aandacht moet zijn geweest. Omdat Jezus Judas aan Johannes aanwijst op een manier, die al de aanwezigen zand in de ogen moet strooien. Hij wijst hem op de tegengestelde manier aan, waarop men een verrader aan zou wijzen. Want is men aan een Oosterse maaltijd een vriend buitengewoon goed gezind, wil men hem een speciaal blijk van vriendschap geven en hem onderscheiden in de ogen van de anderen, dan reikt men hem, tot op de dag van vandaag, een extra-hapje. Alleen Johannes weet dat dit het antwoord op zijn vraag is. De andere apostelen zijn verder van de waarheid dan ooit. Heeft Johannes daarna gezwegen, of heeft hij het terstond aan Petrus verteld? Het waarschijnlijkste is, dat hij gezwegen heeft, omdat hij nu wel begreep, dat Jezus tot iedere prijs de naam van de verrader geheim houden wilde. Waarom? Om hem, als hij terug wilde, die stap zo gemakkelijk mogelijk te maken. Judas heeft er geen gebruik van gemaakt. Hij heeft er integendeel grotelijks misbruik van gemaakt. Nu hij wist, dat hij door Jezus niet kenbaar gemaakt was,

[pagina 190]
[p. 190]

wilde hij tot het laatst de verrader in het duister blijven. Hij brengt Jezus zo onopvallend aan, dat de aanwezigen nooit zullen kunnen bewijzen, dat hij de verrader is. Als hij op Jezus toetreedt kust hij Hem. Dat heeft hij vele malen te voren gedaan, het was de gebruikelijke begroetingswijze tussen leerling en Meester. Judas gebruikte de dekmantel der liefde om te verraden. Jezus ging in zijn goedheid zo ver, dat Hij zelfs de verrader niet kenbaar maakte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken