Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen
Afbeelding van De sneeuw van weleer. JeugdherinneringenToon afbeelding van titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

(1987)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Aan een zijden draad

vier prentbriefkaarten hangen ingelijst aan de wand van mijn werkhuisje. Ik bezit er veel meer, ik vond ze in een doos van Pandora. Een panorama van Venlo, een gezicht op de Maas, de weg naar Grubbenvorst en een groet uit Lunteren. De kaarten zijn gericht aan Jacob Aafjes, wever te Assendelft. Over het fotobeeld heen staat in de hemel boven Venlo en in het water van de Maas een eenvoudige tekst geschreven, naar de gewoonte dier dagen.

‘Venlo 18 December 1905. Waarde ouders.

Alles nog frisch en gezond en hoop dat het met Moeder weer geheel goed mag gaan. Het begint aardig te vriezen, mijne schaatsen hoop ik dan ook gauw van U te ontvangen. Mijn adres is J. Aafjes. Ambtenaar. Venlo. Hotel de Keulsche Kar. Parade 44. Zijt hartelijk gegroet van mij.’

Mijn doos van Pandora bevat honderden kaarten, diploma's en brieven erin. Het bevat de kaarten die mijn vader aan mijn grootvader schreef en die deze, na vaders dood, aan mijn moeder gaf. Het bevat alle brieven die ik op mijn voetreis naar Rome aan mijn moeder richtte, mijn brieven als student uit Leuven en Rome en later, als journalist, mijn brieven uit de gehele wereld. Voorts haar gehele briefwisseling met de jezuïet pater Van Nieuwenhoven, die haar tenslotte toestemming gaf mijn vader te huwen. Niet in de kerk, maar in de pastorie...

Mijn moeder gooide nooit een brief weg. Toen ik eens van haar de brieven leende, die ik haar gedurende mijn voetreis schreef, deed zij er een briefje bij: ‘Lieve jongen. Pas goed op de brieven - het is het liefste wat ik van je heb.’ Zij las en herlas ze, 's avonds voor het slapen gaan. Ze las ze stuk.

[pagina 22]
[p. 22]

Op sommige brieven zie ik duidelijk de sporen van tranen.

Mijn ingelijste kaarten dateren van 1905. Ik werd geboren op 12 mei 1914, het jaar waarin de eerste wereldoorlog uitbrak. Het duurde lang voor mijn moeder met mijn vader wilde trouwen. Mijn moeder heeft mij er dikwijls over verteld. Haar verhaal moet de lezer van nu zonderling in de oren klinken. Jan Aafjes uit Assendelft en Nicolasina Minkels uit Den Dungen beminden elkander op het eerste gezicht. Maar een gemengd huwelijk was in die dagen ondenkbaar; een katholieke vrouw mocht pas met een niet-katholieke man trouwen nadat haar daartoe dispensatie verleend was vanuit Rome.

Paulus, in zijn tweede brief aan de Korintiërs, vergeleek een al te intieme omgang tussen een christen en een heiden reeds met een ongelijk span dieren voor de ploeg. Tijdens mijn verblijf in het Nabije Oosten heb ik menigmaal zo'n ongelijk span op de akker gezien. Wordt een ploeg in het Oosten gewoonlijk voortgetrokken door een of twee ossen, voor een ploeg die door een ongelijk span wordt voortbewogen kan men soms een kameel en een muilezel zien. Zulk een ongelijk span werkt natuurlijk op de lachspieren. De hoge statige kameel en de kleine veel snellere muilezel hebben de grootste moeite gelijke tred te houden voor de houten ploeg. Met dit primitieve oosterse gebruik vergelijkt Paulus een te grote gemeenzaamheid tussen christen en heiden.

Wie de kameel was, wie de muilezel - wie mijn vader en wie mijn moeder - doet hier weinig ter zake. Feit is dat mijn moeder een diepgelovige katholieke vrouw was. En dat mijn vader uit een wereld van atheïsten stamde, die voor hun overtuiging ijverden.

Mijn vader weigerde zijn Sientje te vergeten. Hij won het pleit, hij nam een jezuïet in de arm en deze constateerde niet alleen dat hij een bijzonder integer man was, maar ook dat er een redelijke kans bestond dat hij na zijn huwelijk het geloof omhelzen zou.

De familie van moederszijde woonde in Brabant en was op

[pagina 23]
[p. 23]

ronde Brabantse wijze katholiek. Men beleefde opgewekt en gelukkig de Brabantse cyclus van het katholieke geloofsleven. De hoogtepunten in dit leven waren de kerkelijke hoogtijdagen, de vele processies, de kermissen en het carnaval. Hier heerste nog veel van het katholieke levensgevoel zoals dit beschreven is door Felix Timmermans.

Mijn moeder echter, anders dan haar vele broers en zusters met hun ronde roomse levensgevoel, had een uitzonderlijke hang naar een spiritueel leven. De Navolging van Christus van Thomas à Kempis was van jongsaf haar lijfboek. En zij trachtte het piëtistische leven, in dat boek vervat, in haar dagelijkse leven gestalte te geven. Het liefst wilde zij haar leven geheel aan God wijden, de wereld vaarwel zeggen en kloosterzuster worden.

 

Mijn vader kwam uit een uitgesproken en strijdbaar atheïstisch milieu. Hij was geboren in Assendelft. Zijn ouders, broers en zusters leefden allen in de Zaanstreek. Mijn grootvader maakte reeds vroeg kennis met de anarchistische ideeën van Domela Nieuwenhuis. Diens beeltenis sierde de huiskamers van al mijn ooms en tantes.

Net als mijn moeder verschilde mijn vader in zijn levenshouding enigszins van de rest van zijn broers en zusters. Hij voelde zich niet thuis in een milieu van proletariërs en fabrieksarbeiders. Het was zijn grote ideaal aan dit milieu te ontsnappen. Daartoe zag hij zijn kans schoon door als huzaar zo lang mogelijk in militaire dienst te blijven, hetgeen bepaald niet in overeenstemming was met de pacifistische ideeën van de andere familieleden. Maar wat hij met zijn tijdelijke militaire carrière beoogde was dat hij zo snel mogelijk douanebeambte wilde worden. Daarmee zou hij opgenomen worden in de ambtenarenstand. Aan fabriek en proletariaat ontvlucht, zo droomde hij, zou hij als ambtenaar zijn kinderen een beter onderwijs kunnen laten geven dan wat hijzelf genoten had en hun daarmee betere levenskansen kunnen bieden. In die jaren

[pagina 24]
[p. 24]

hadden ouders er nog alles voor over om hun kinderen enkele sporten hoger op de maatschappelijke ladder te brengen.

 

Hoe mijn moeder tenslotte mijn vader ontmoette? Mijn moeder kwam uit een groot gezin, evenals mijn vader, en daar gold dat een kind zo snel mogelijk geld verdienen moest, hetzij om mede in het levensonderhoud van de andere kinderen te voorzien, hetzij om de lasten, die op de ouders drukten, eindelijk te verlichten.

Nadat mijn moeder de school verlaten had, moest zij haar eerste dienstje zoeken om met de inkomsten daarvan haar moeder, een weduwe, en de andere kinderen bij te staan. Zij kwam in dienst bij de dorpsdokter van Sint Michielsgestel. Toen zij later meer kon verdienen in de grote stad ging zij in dienst bij een adellijke familie in 's-Hertogenbosch. Vervolgens vertrok zij naar Venlo, waar zij in dienst kwam bij een notaris. Daar ontmoette zij mijn vader.

Mijn vader had zich inmiddels, door zijn militaire diensttijd met enige jaren te verlengen, toegang verschaft tot de kaste der rijksambtenaren. Hij begon zijn carrière als douanebeambte in het grenskantoor van Vaals. Vandaar werd hij overgeplaatst naar het grenskantoor van Venlo. Hij nam zijn intrek op de Parade in de herberg ‘De Keulsche Kar’, juist tegenover het huis van de notaris waar mijn moeder in dienst was. Dat moet ik tenminste aannemen, want mijn moeder vertelde mij later dat zij, uit de dakkamer die zij bewoonde in het notarishuis, in de hotelkamer van mijn vader kon kijken. Zij moeten beiden een kamer gehad hebben op de hoogste verdieping.

Jan Aafjes was een breedgeschouderde man met een kaarsrecht figuur. Zijn portret, een levensgrote vergroting van een pasfoto, werd na zijn dood door mijn moeder opgehangen aan het hoofdeinde van het bed, dat zij met hem gedeeld had. Het bed stond in de alkoof, een donkere kamer tussen de voor- en de achterkamer. Aan het voeteneinde van het bed hing, aan de

[pagina 25]
[p. 25]

muur, een zilveren kruis met corpus, achter een gebogen stuk spiegelglas en op een roodfluwelen ondergrond.

 

Venlo. De Keulsche Kar. De Parade. Ik heb na veel zoeken al deze plekken teruggevonden. Mijn vader en moeder zullen hun afspraken gemaakt hebben in een theesalon. Ook die vond ik terug. Wat ik echter niet terugvond waren de woorden die zij wisselden. Toch kan ik mij met vrij grote zekerheid voorstellen wat hun voornaamste gespreksstof was.

Mijn vader zal bij de eerste ontmoeting op de Parade en de daaropvolgende afspraken in de theesalon aanvankelijk geen flauw vermoeden gehad hebben van het wespennest waarin hij bezig was zich te steken.

Toen hij van beleefdheidsfrasen overging tot meer persoonlijke opmerkingen, zeker toen hij liet merken dat hij diepere gevoelens voor haar koesterde, moet mijn moeder hem er al snel opmerkzaam op gemaakt hebben dat er van een huwelijk geen sprake kon zijn. Misschien heeft hij dit aanvankelijk met een licht gebaar van zich weggewuifd. Ten onrechte, Zonder dat hij dit besefte was hij tegen een probleem opgelopen dat voor mijn moeder bijna niet op te lossen was. Reeds de vroegste kerkvaders waarschuwden de eerste christenen onafgebroken voor het verderfelijke huwelijk dat, gesloten door een christen en een ongelovige, zonder meer veroordeeld werd, verboden als het was door alle goddelijke en kerkelijke wetten.

De gezamenlijke pausen hebben dan ook door de eeuwen heen in encycliek na encycliek gewezen op de onmogelijkheid van een echtverbintenis tussen een katholiek en een niet-katholiek. Er zijn zelfs tijden geweest dat de priester weigerde een stervende de absolutie te geven als hij gemengd gehuwd was. De stervende kon rechtstreeks naar de hel lopen.

Het zal mijn moeder aanzienlijke moeite gekost hebben mijn vader uit te leggen dat een burgerlijk huwelijk voor de katholiek geen enkele rechtsgeldigheid bezat. Zou zij met mijn

[pagina 26]
[p. 26]

vader een burgerlijk huwelijk aangaan, dan zou dat huwelijk voor haar ongeldig zijn en haar familieleden en geloofsgenoten zouden haar beschouwen als een overspelige vrouw.

Ik weet niet hoe lang het geduurd heeft eer alle complicaties van het probleem volkomen tot mijn vader doorgedrongen waren. Maar het voldongen feit dat een huwelijk met mijn moeder onmogelijk was wilde hij blijkbaar niet aanvaarden. Hij verklaarde zich tot iedere concessie bereid. Hij zou ervoor zorgen dat de kinderen goed katholiek opgevoed werden. Wat dat precies inhield, daarvan had hij natuurlijk geen flauw besef. Zijn kinderen zouden niet met andersdenkende kinderen mogen omgaan, er zou geen niet-katholieke krant in huis mogen verschijnen.

Stap voor stap moeten hem al deze bizarre geboden en verboden duidelijk geworden zijn. Want hij vroeg zijn katholieke collegae om raad en ik vind in de brievenschat van mijn moeder nog een brief van een rooms-katholieke belastingambtenaar, waarin deze hem haarfijn uitlegt wat er van hem verwacht zal worden.

Maar geen verbod of gebod, geen voorschrift van de roomskatholieke kerk kon hem afbrengen van zijn diepe liefde voor mijn moeder. Deze moet een veel realistischer kijk op de zaken gehad hebben. Daar het nooit in haar hoofd zou opkomen de geboden van de kerk te overtreden en zij er niet aan dacht een onkerkelijk huwelijk te sluiten, wees zij mijn vader steeds af.

Maar telkens als zij dacht hem uit het oog verloren te hebben, dook hij weer op.

Hij ging naar het witte huisje van mijn grootmoeder in Den Dungen en maakte daar diepe indruk. In het kleine Brabantse dorp verscheen hij, keurig gekleed, een heer uit een zo geheel andere wereld dan grootmoeders wereld. Een rijksambtenaar.

Ook op de lievelingsbroer van mijn moeder maakte hij grote indruk. Deze oom Jan had wat van de wereld gezien, hij was immers huisknecht in Antwerpen. Mijn vader zocht hem daar op en zij mochten elkaar op het eerste gezicht.

[pagina 27]
[p. 27]

Heren waren zij, die wat van de wereld gezien hadden, nietwaar? De heer uit Antwerpen. De heer uit Assendelft.

De heer uit Assendelft maakte kennelijk een omtrekkende beweging. Nu hij mijn moeder niet meer rechtstreeks benaderen kon, benaderde hij haar moeder en broer.

Vele jaren moeten deze omtrekkende bewegingen geduurd hebben, waarbij hij mijn moeder langzaam maar zeker insloot. Tenslotte ging hij tot de beslissende aanval over.

Hij was inmiddels douanebeambte in 's-Heerenberg geworden en mijn moeder was in dienstbetrekking in Nijmegen. Daar leefde zij haar vrome piëtistische leven, voor dag en dauw zat zij reeds in de jezuïetenkerk, met een boekje in een hoekje: haar Navolging van Christus.

Op een der biechtstoelen stond de naam van pater Van Nieuwenhoven en bij hem ging zij vaak te biecht. Zij vroeg hem haar zielzorger te worden en hij schonk haar daarom meer dan gewone aandacht. Ongetwijfeld heeft zij hem verteld hoe mijn vader haar door de jaren heen hardnekkig het hof bleef maken. Hij kan dus niet geheel onvoorbereid geweest zijn toen op zekere dag de bel van de pastorie overging en de pastoorsmeid hem meldde dat een vreemde heer hem te spreken vroeg. Die heer was mijn vader.

 

Ik heb al gezegd dat mijn moeder iedere brief die zij ontving, bewaarde. Ik bezit dan ook een stapeltje brieven van pater Van Nieuwenhoven. Het zijn bijzonder zorgzame brieven van een vriendelijke man, die belangstelling toonde voor de kleinste details van ons vroege familieleven. Hij nu begon mijn vader geduldig de leer van de katholieke kerk uit te leggen. Hij moet aanvankelijk gedacht hebben mijn vader te kunnen overtuigen van de juistheid van de katholieke geloofsleer. Misschien dat hem dit op zekere hoogte wel gelukte. Maar wat een der belangrijkste geloofspunten betreft, gelukte hem dit niet.

Mijn vader kon onmogelijk aanvaarden dat de ouwel en de

[pagina 28]
[p. 28]

wijn gedurende de mis veranderd konden worden in het Lichaam en Bloed des Heren. Wijn bleef wijn. Brood bleef brood. Dat was duidelijk en de zintuigen lieten daarover geen twijfel bestaan. Dan toch maar geloven wat kennelijk niet plaatsvond, dat vermocht hij niet. De lange sessies over geloof en zeden moeten de pater echter van één ding overtuigd hebben. Zij overtuigden hem ervan dat vader het goed met moeder voorhad. Dat hij bereid was katholiek te worden zodra hij dit geloof in alle oprechtheid omhelzen kon. En dat hij er geen enkel bezwaar tegen had dat de kinderen, die uit dit huwelijk voortkwamen, katholiek opgevoed zouden worden.

Dus vroeg hij in Rome dispensatie aan voor het huwelijk. En hij kreeg die.

Ik vermoed dat de jezuïet hen niet onnodig opmerkzaam gemaakt heeft op de denigrerende maatregelen tijdens de huwelijksinzegening, zoals die beschreven staan in het kerkelijk wetboek. Natuurlijk, zij konden niet in de kerk trouwen. Dat wisten zij: het huwelijk zou voltrokken worden in de ongewijde pastorie. Maar dat de moraaltheologen zulke kleinzielige en discriminerende maatregelen zouden treffen, konden zij niet dromen.

Het gemengde huwelijk zou gesloten worden zonder voorafgaande afkondiging. Buiten de kerk. En met weglating van elke godsdienstige plechtigheid. Het was verboden bij die gelegenheid een heilige mis te lezen. De gebruikelijke huwelijksgebeden en de huwelijkszegen moesten achterwege blijven. De priester mocht zelfs de woorden: ‘Ik verbind u in het huwelijk’ niet uitspreken. Het was hem verboden de trouwring te zegenen. Hij mocht zijn geestelijk ambtsgewaad niet dragen. Hij moest gekleed zijn in zijn dagelijkse onceremoniële kledij.

 

De voltrekking van het huwelijk tussen mijn ouders was dus in alle opzichten verstoken van iedere versiering en in de ogen van een katholiek van een grauwe ontluistering. Het moet voor mijn moeder een kwelling geweest zijn.

[pagina 29]
[p. 29]

Mijn ouders vestigden zich te 's-Heerenberg. Niet lang daarna kon mijn vader promotie maken. Hij kon van de grensdouane promoveren naar de dienst der accijnzen te Amsterdam en mijn ouders vestigden zich te Amsterdam-Oost in de Borneostraat 32I.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken