Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen
Afbeelding van De sneeuw van weleer. JeugdherinneringenToon afbeelding van titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

(1987)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

De heerlijke plicht

paultjes dood was een groot verlies. Maar dat verlies werd spoedig goedgemaakt. Twee jaar daarna werden mijn tweelingzusjes geboren, genoemd naar onze beide grootmoeders.

Altijd waren zij bij elkaar, zij vormden één geheel. Overal waar zij verschenen in hun rode jasjes met witwollen kraagjes werden zij bekeken als waren zij een vondst en een wonder der natuur. Zij waren de trots van de buurt. Als ik hen in de kinderwagen rondreed, viel alle aandacht op hen, ik gold alleen als een explicateur die vragen moest beantwoorden over hun herkomst en hun levensgewoonten.

Maar de komst van mijn zusjes had ook een keerzijde. Na de bevalling was moeder lang bedlegerig, zij had een trombose gekregen in het been. Tante Koos, moeders jongste zuster, kwam over om haar bij te staan. En er kwam een maatschappelijk werkster, die de meest komische figuur was die ik in het leven ontmoet heb. Zij deed niets volgens normale berekeningen en plannen, deze juffrouw Kil; ze zei ook nimmer wat men van een normaal mens verwachten kon. Mijn moeder zei dat ze gek was, maar had toch een zwak voor deze grijsharige vrouw, die ouder was dan zij. Zij vertelde hoe zij jarenlang verpleegster geweest was in Meerenberg, het ‘gekkenhuis’. Geen wonder, betoogde mijn moeder tegen ons: wie jarenlang met gekken omgaat wordt zelf gek.

 

Onze huisarts deelde mijn ouders mee, dat mijn moeder geen kinderen meer mocht baren. Een volgend kind kon haar in levensgevaar brengen.

Hierdoor zou het leven van mijn ouders grondig verande-

[pagina 31]
[p. 31]

ren. Intieme omgang tussen hen zou - volgens de katholieke moraal - niet langer mogelijk zijn. Zij waren weliswaar gehuwd, maar aan ‘de heerlijke plicht’, zoals het maken van kinderen in het jargon der predikanten heette, kon niet langer worden voldaan. Omdat dit mijn moeder in levensgevaar zou brengen, zou de lichamelijke omgang tussen mijn ouders zich voortaan beperken tot een vluchtige kus.

Daar ik veronderstel dat de toenmalige katholieke moraal aangaande de geslachtelijke omgang tussen man en vrouw de niet-katholiek niet bekend is, en het mij niet zou verwonderen als hetzelfde gold voor menige katholiek van vandaag, wil ik iets dieper ingaan op dit morele vraagstuk zoals de katholieke kerk het stelt. Want al is het vraagstuk in een land als Nederland uit de tijd, deze kwestie blijft van enorme betekenis voor het wel en wee van de wereldbevolking, door haar samenhang met de vraagstukken van overbevolking en geboortenregeling, van honger, armoede en ziekte in de derde wereld.

Wat leert de katholieke kerk omtrent het huwelijk? Alle encyclieken, zendbrieven of toespraken van de pausen dezer eeuw (ook van de huidige) over het huwelijk zijn het op dit punt eens. Om er een te citeren uit de encycliek Caste connubii van Pius xi: ‘Geen enkele reden, ook niet de zwaarwichtigste, kan met de natuur en de zedenleer in overeenstemming brengen wat in zichzelf tegennatuurlijk is. Daar de huwelijksdaad uiteraard gericht is op de voortbrenging van het kind, handelen dus zij, die bij het stellen ervan deze met opzet van haar natuurlijke kracht beroven, tegennatuurlijk en bedrijven zij iets, dat schandelijk en in zich onzedelijk is.’

De katholieke kerk vindt de geslachtsdaad dus slechts geoorloofd wanneer zij bedreven wordt op een wijze die zwangerschap ten gevolge kan hebben. Afgezien van de vraag of de vrouw vruchtbaar is of niet, zwanger is of niet, de bijslaap mag alleen plaatsvinden zolang hij bedreven wordt op een wijze die de vrouw virtueel bevrucht.

Wat dit voor gevolgen heeft voor de liefdesverrichtingen

[pagina 32]
[p. 32]

zelf? Deze zijn verboden als het mannelijk zaad niet uiteindelijk valt in de schoot van de vrouw; bij voorbeeld ook het ‘voor het zingen de kerk uitgaan’, zoals de volksmond de coïtus interruptus heeft genoemd, is niet toegestaan. Maar ook wie zich houdt aan de kerkelijke wet dat de man op zodanige manier met een vrouw de geslachtsdaad bedrijft dat bevruchting in principe mogelijk is, begaat toch de zonde van Onan wanneer hij of zij met kunstmatige middelen de bevruchting voorkomt.

Deze wonderlijke wet van de katholieke kerk is gebaseerd op de zonde van Onan in het boek Genesis. Onan moest, volgens joods recht, de weduwe van zijn gestorven broer, die geen kinderen verwekt had, bevruchten. Dat zinde Onan niet, omdat hij het kind dat uit de bevruchting voortkwam niet zijn kind zou kunnen noemen; het zou gelden als een loot van de stam van zijn gestorven broer. Daarom nam Onan wel de vrouw van zijn broer, maar trok zich terug voor het hoogtepunt.

In de katholieke moraaltheologie heet alles wat een natuurlijke zwangerschap voorkomt, onanismus. Men moet dit niet verwarren met de onschuldige onanie van kinderen die geslachtsrijp worden (en die het katholieke kind overigens als een doodzonde aangerekend wordt). Onanismus is het bewust voorkómen van zwangerschap, hetzij door de wijze waarop men de liefdesdaad verricht, hetzij door gebruik te maken van voorbehoedsmiddelen.

Onanismus is dan ook in feite synoniem met neomalthusianisme. De katholieke kerk houdt de mens iets als wet voor, dat geldt voor het geslachtsleven van dieren en redeloze wezens. Het komt niet bij haar op de mens, in tegenstelling tot de dieren, te beschouwen als een redelijk wezen dat in staat is een planning te maken voor zijn huwelijksleven, en dat een versiering kan aanbrengen in zijn geslachtsleven zoals hij dit bij zovele andere verrichtingen doet: in zijn eetcultuur, zijn drinkcultuur en zijn bewegingscultuur. Zoals de kerk in Gali-

[pagina 33]
[p. 33]

leï's dagen obstinaat volhield dat de zon om de aarde draaide, zo houdt zij vandaag vol dat de mens in zaken die zijn liefdes-leven betreffen zich dient te gedragen als de kameel en de kaketoe.

 

Wanneer het dus in een huwelijk niet langer gewenst is dat een vrouw nog kinderen krijgt omdat een zwangerschap haar leven in gevaar zou brengen, kan de man geen geslachtsgemeenschap meer met haar hebben. Voorbehoedmiddelen of de pil, die bevruchting moeten voorkomen, zijn verboden. Al wat man en vrouw zich nog samen op seksueel gebied zouden veroorloven, valt voortaan onder de vloek van het huwelijks-misbruik of onanismus.

 

Na de geboorte van de tweeling, toen mijn moeder het advies kreeg geen kinderen meer te krijgen, moest mijn vader dus voortaan als celibatair door het leven gaan. Ik denk niet dat hij zulks voorzien had toen hij een huwelijk met mijn moeder sloot. Hoe dan ook, het moet in zijn aard hebben gelegen zich pijnlijk strikt aan de regels te houden. En dat deed niets af aan de genegenheid die hij voor mijn moeder koesterde.

Als hij 's avonds thuiskwam van de schepen in de haven en het huis binnentrad, waar mijn moeder hem reeds opwachtte, was het eerste wat hij deed haar een vluchtige kus drukken op de wang of het voorhoofd. Altijd ging deze kus vergezeld van de woorden: ‘Dag vrouwtje.’ Ik ben er zeker van dat het in die dagen mogelijk was dat de geestelijke liefde bleef bestaan wanneer alle lichamelijke contact wegviel. Het is moeilijk zich zulks in te denken in deze tijd, waarin het bedrijven van de liefde en het verwekken van kinderen van elkaar losgekoppeld zijn. Ongetwijfeld stond de mens in het begin van deze eeuw heel anders tegenover de erotiek. De grote nadruk die vandaag op les plaisirs d'amour valt, bestond nog niet. Sex en kinderen krijgen waren toen inderdaad nog nauw met elkaar verbonden. En moest men om medische redenen ervan afzien nog

[pagina 34]
[p. 34]

kinderen te krijgen, dan scheen ook de sex voor een deel zijn aantrekkelijkheid te verliezen.

Er bestond weliswaar een speciaal martelaarschap, waarbij de vrouw tot martelaresse in de hemel verheven werd, mocht zij besluiten toch nog moeder te worden en een kind ter wereld te brengen met opoffering van eigen leven. Maar tot dit martelaarschap voelden weinigen zich aangetrokken.

Aanvankelijk waren de woorden die mijn moeder nog tot in haar negentigste jaar tot mij sprak, mij niet geheel duidelijk. Het waren korte zinnen. Ze zei dan, met een zucht: ‘Je vader heeft veel bij me gemist, jongen,’ of: ‘Ik heb hem veel te kort gedaan.’ Later begreep ik natuurlijk dat zij sprak over de lichamelijke warmte tussen man en vrouw.

Heeft mijn vader eronder geleden? Raakte hij vereenzaamd? Ik geloof het niet.

Op zondagmorgen, wanneer mijn moeder al vroeg naar de eerste mis ging, lag hij in het ouderlijk alkoofbed met zijn handen onder zijn hoofd naar het plafond te staren en wisselde soms een woord met ons in onze kinderbedden in de achterkamer. Hij keek met zijn rustige grijze ogen alsof hij iets zag, dat geheel in overeenstemming was met zijn innerlijk. Wat hij zag was, naar het mij toescheen, een wereld van harmonie en rust.

Hoe kon een man, die de katholieke geloofsmysteriën niet aanvaardde, zijn kinderen in alle gemoedsrust katholiek laten opvoeden? Nooit hoorden wij een kritisch geluid van hem, zijn uiterlijke instemming met de leer van de kerk was zo groot, dat tijdens zijn leven, geen van zijn kinderen heeft gedacht dat hij niet gelovig was.

 

Toen hij stierf had geen van ons ook maar het flauwste vermoeden dat hij niet katholiek was. Stemde hij ermee in omdat hij, voor zijn huwelijk, nu eenmaal beloofd had zijn kinderen in het katholieke geloof op te voeden? Hield hij zich aan zijn eenmaal gegeven woord, als een Japanse samoerai? Zag hij dan in het geheel geen alternatief in het anarchisme van zijn

[pagina 35]
[p. 35]

broers en zusters? Of in een of andere vorm van humanisme?

Nooit gaf hij daar blijk van. Als hij na zijn dagtaak thuiskwam, verdween hij met de krant naar het kleine kamertje en las daar De Morgen. Een niet-katholiek blad mocht niet in ons huis verschijnen, dus nam hij het katholieke dagblad dat in zijn ogen het meest links was en dat het meest voor de sociale hervormingen in het belang van de arbeider op de bres stond.

Ik heb nooit geheel kunnen begrijpen hoe een mens zich zo kon identificeren met hetgeen hij zelf niet geloofde. Als de ongelovige familie uit de Zaanstreek op bezoek kwam en met moeder van mening verschilde over zaken van geloof en zeden, dan verdedigde hij haar en haar standpunten.

Iedereen zou denken dat dit dualisme hem tot onzekerheid zou brengen. Niets was minder waar. Als hij in Brabant met mij en mijn broertje over de grote weg van Den Dungen naar Sint Michielsgestel wandelde, passeerden we een klein mastbos, waarin hij altijd een dutje wilde doen. Hij hing zijn bolhoed aan het zijtakje van een den als merkteken, opdat wij de weg naar hem terug zouden vinden. Nooit zag ik een rustgevender tafereel dan wanneer ik mijn vader terugvond, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen en sluimerend op de dennenaalden. Hij een dualist en een onzeker mens? Ik ken geen mens die zo kalm en rustig was. Hij was een toonbeeld van innerlijk evenwicht en ik hoef slechts aan het beeld van mijn vader te denken, sluimerend in dat dennenbos, of ik voel mij rustig worden.

Ken vaste burcht is onze God - mijn vader wás zo'n vaste burcht. Zijn assimilatievermogen moet ongehoord geweest zijn. Soms denk ik: hij was zo'n grote vrijdenker, dat hij iedere willekeurige godsdienst aanvaarden kon. Als hij op een onbekend eiland was aangespoeld, had hij zich aangepast en was hij wilde met de wilden geworden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken