Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen
Afbeelding van De sneeuw van weleer. JeugdherinneringenToon afbeelding van titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

(1987)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

De kinderen der duisternis

het werd ons in alle toonaarden voorgehouden. De gewijde sprekers op de kansel werden niet moe de gevaren in schrille kleuren te schilderen. Zij spraken over ‘slechte dansgelegenheden, bedenkelijke toneelvoorstellingen en zedeloze plaatwerken’. Overal stonden ‘verdachte huizen en slecht befaamde herbergen’. De wereld was iets waarvan men zich afzijdig diende te houden. Zij werd bewoond door de kinderen der duisternis.

Gedurende de veertigdaagse vasten werden er iedere zondag vastenmeditaties gehouden. Het lijden van de Zaligmaker werd tot in de finesses besproken en bij iedere vernedering en foltering die Jezus moest ondergaan werd door de predikant breed uitgemeten hoe groot daaraan onze schuld en ons persoonlijk aandeel was.

Jezus werd ontkleed. Dat was om onze daden van onkuisheid. Jezus' handen en voeten werden met spijkers doorboord. Dat was vanwege het misbruik dat wij van onze handen en voeten gemaakt hadden, door van de rechte weg af te wijken.

Dan waren er de missies. Gewijde redenaars bezochten ons als waren wij een missiegebied geworden, waarvan de lauwen en half-gelovigen weer op het rechte pad gebracht moesten worden. Ruw en in zwart-wit werd ons handel en wandel van de kinderen der duisternis voorgehouden, zonder dat ons ooit duidelijk werd uitgelegd waarin die handel en wandel dan wel bestond. In een vreemd soort retoriek werden de kinderen der duisternis ons geschilderd, in grote zwarte contouren, de bijzonderheden liet men achterwege.

De kinderen der duisternis leidden een oneerbaar leven, ontucht en zedeloosheid stonden hoog in hun vaandel, zij hiel-

[pagina 92]
[p. 92]

den zich aan God noch gebod. Met hen verkeren werd niet alleen ontraden, het werd ten sterkste afgekeurd en verboden. Zij immers waren Satans hulptroepen.

Het onderscheid tussen de kinderen der duisternis en de kinderen van het licht was zeer eenvoudig. De kinderen van het licht waren wijzelf, zolang wij als gedoopten wekelijks de kerk bezochten, biechtten, te communie gingen en ons hielden aan Gods geboden en die van de heilige kerk.

Wat de kinderen der duisternis betreft - zij bewoonden nagenoeg de rest van de aarde. Zij kenden het ware geloof niet, hadden geen sacramenten die hen sterkten en konden slechts met de grootste moeite een eerbaar en fatsoenlijk leven leiden. Dit was het wereldbeeld dat de predikant ons schetste. De werkelijkheid was anders. Overal rond ons ontwaarden wij mensen die een ander geloof hadden of die er in het geheel geen bezaten en die toch een eerbaar leven leidden, vriendelijk waren en die allerminst tot Satans hulptroepen behoorden.

De predikant bereikte met zijn zwart-wit tekening twee dingen. Hij zonderde ons, katholieken, af van de andersdenkenden en bracht ons een diep wantrouwen bij voor alles wat het openbare leven betrof. Hij dreef ons samen in een getto. Het leven werd ons niet gepresenteerd als een geschenk. Het leek veeleer een tijdbom, die ieder ogenblik door een onvoorzichtigheid onzerzijds ontploffen kon, om ons voorgoed in het verderf te storten.

 

Het was natuurlijk niet zo dat ons kinderen ieder genoegen in het leven werd ontnomen. Maar er werd ons een uiterst pessimistisch beeld van de mens op aarde gegeven. Deze was geneigd ten kwade en, zonder geloof, nauwelijks in staat het goede te doen. De aarde, aanvankelijk zo morgenfris, dat grote meesterwerk der schepping, was evenals de mens voor de verleidingen van Satan bezweken. Niet alleen de mens was bij zijn geboorte met zonde beladen, ook de aarde en alles daarop leed onder de gevolgen van Adams misstap. Zoals Eva kinde-

[pagina 93]
[p. 93]

ren moest baren in smart en Adam voortaan moest werken in het zweet zijns aanschijns, zo ging alles wat op aarde plaatsvond met ziekte, oorlog, dood, honger en armoe gepaard. ‘Want alles lijdt,’ zegt Paulus, ‘en is in barensnood.’

Wij hielden in het dagelijks leven de predikant natuurlijk niet letterlijk aan zijn woord. En wat de kinderen der duisternis betreft, die waren moeilijk te vinden. Op onze trap woonde, verder geen enkele katholieke familie; onze buren kwamen dus in alle opzichten voor deze onderscheiding in aanmerking.

De buurman driehoog misschien? Hij had een zoon, een ongelikte en uit de kluiten gewassen jongen, een puistige aardappel die wortel schoot. Hij maakte de trap onveilig door opdringerig te zijn tegen mijn zusjes, zeer tegen hun wil.

Moeder zag daarin een dreigend gevaar: hoever zou de jongen gaan, zijn ouders geloofden immers aan God noch gebod. Moeder sprak de bovenbuurman hierover aan. Bleek van ontzetting keerde zij terug. Hij had gedreigd met de bijl de deur van onze woning in te slaan. Sindsdien ging de knip op de deur en moeder verdween bevend naar de alkoof als de bovenbuurman op de gang passeerde. Ik heb nooit geweten of het dreigement werkelijk bestond of dat dit een schepping van moeders angstige fantasie was.

Hoe dan ook, de bovenbuurman en diens opdringerige zoon benaderden in onze ogen het dichtst het beeld van de kinderen der duisternis, zoals ons dit voorgehouden werd. Hen konden wij eenvoudig niet over het hoofd zien.

 

En mijn ongelovige familieleden in de Zaanstreek. Ook zij stonden in mijn hoofd geregistreerd als verdoolden en verdwaalden. Maar dat bleef in zekere zin bij theoretische kennis. In werkelijkheid hield ik zielsveel van mijn ooms en tantes, en zij van mij.

Toen mijn vader dood was waren zij de enigen die zich, naast de buren, nog werkelijk om ons bekommerden. Tijdens

[pagina 94]
[p. 94]

de vakanties in de Zaanstreek dacht ik er geen ogenblik aan dat zij nu exempelen waren van de boosaardige wereld, al wist ik dat er klemmen en voetangels waren: de boekenkast, het dagblad, gesprekken die van politieke of religieuze aard waren.

Maar deze laatste werden zorgvuldig vermeden in mijn aanwezigheid, mijn ooms en tantes deden gewetensvol hun best om mij niet op het slechte pad - het hunne - te brengen.

 

Ja, één kind der duisternis vond ik in de meubelfabriek van mijn oom. Het was de bankwerker Freek, een nog jonge zorgeloze man, die zijn vrouw verloren had en wiens kinderen door het Leger des Heils werden groot gebracht.

Boven Freeks werkbank hingen talloze ansichtkaarten van blote vrouwen. En dat terwijl niemand minder dan de heilige vader ons nog onlangs had laten weten, dat men een kleding niet betamelijk kon noemen, die lager dan twee vingerbreed beneden de hals was uitgesneden. Het was vanaf alle kansels in alle katholieke kerken voorgelezen.

Maar Freeks muur met zijn blote muurbloemen had geen boodschap aan de pauselijke vermaningen, geheel bedekt als hij was met een rozentuin van vrouwelijk naakt.

Het gaf mij een schok toen ik dit rosarium voor het eerst zag. Er was geen twijfel mogelijk. Dit waren duidelijk de onkuise voorstellingen waartegen de predikanten ons zo vaak nadrukkelijk waarschuwden.

Ik besloot mijn ogen ervoor te sluiten en een andere weg door de fabriek te nemen, ver van deze uitdagingen die mij schokten, maar die mij tevens een warm en duister gevoel gaven.

Toen ik Freeks foto's kende meende ik ook hem te kennen. Dat hij zijn kinderen zo vaak bij het Leger des Heils bezocht, dat in de binnenstad van Amsterdam lag - ik twijfelde er niet aan of het zou niet alleen bij dit bezoek blijven. Vrouwen als aan de muur van Freek bewoonden immers ook de Wallen.

[pagina 95]
[p. 95]

Dat Freek een liederlijk leven in Amsterdam zou leiden, daarvan was ik zeker, al weet ik niet of ik hem daarom nu eigenlijk verafschuwde of bewonderde.

De goede Freek. Hij is waarschijnlijk een gretig en opgewekt minnaar geweest, deze vrolijke Frans van het vrouwelijk naakt in het rosarium van donker Amsterdam.

 

Ik vraag mij soms nu nog af hoe de gewijde sprekers zo gemakkelijk spreken konden over kinderen der duisternis, ja over Satans trawanten, daar dezen zo moeilijk te ontdekken waren. Het moet wel zo geweest zijn dat deze sprekers hun parochianen voor kinderen hielden, wie men sprookjes vertelt over de heks en de boze wolf. Evenmin als men deze scheppingen der fantasie ooit tegenkomt, evenmin kwam men de kinderen der duisternis tegen.

Hun hele voorstelling van zaken was bedoeld om de katholieke gelovigen in een getto te isoleren. Wij mochten eenvoudig niet over de muur rond ons eigen milieu kijken, want daar hield men er afwijkende meningen op na.

De donderpreken gedurende de missie en de vastenpredikaties werkten als een groot isoleringsmechanisme en wat de heks en de boze wolf voor kleine kinderen betekenden, betekenden de goddeloze wereld en de kinderen der duisternis voor katholieke volwassenen. Zij hielden de kudde streng bijeen, het parool was: binnen blijven. Daarbuiten heerst alleen maar gevaar.

Een katholiek ging dan ook niet gemengd zwemmen en niet in een voetbalclub, die niet het predikaat rooms-katholiek droeg. Met als zonderling gevolg dat hij niet mee kon doen aan de Olympische Spelen, noch ooit als voetballer in een landenwedstrijd kon meespelen.

Het isoleringsmechanisme werkte zo voortreffelijk dat men niet alleen op sportgebied gescheiden van de anderen leefde, het gold voor letterlijk ieder leefgebied, tot het fokken van geiten toe. Er bestond een katholieke en een algemene geitenfok-

[pagina 96]
[p. 96]

vereniging. Het was de katholiek streng verboden lid te zijn van de algemene.

 

Al werd ons zelden of nooit duidelijk gemaakt waarom de kinderen der duisternis zo door en door slecht waren, toch werd er wel eens met een holle grafstem aangeduid wat er nu wel zo afgrijselijk aan hun handel en wandel was. Soms, als een kanonschot in een lege kerk, viel donderend het woord neomalthusianisme: geboortenbeperking. Maar het was een schot dat hoog over onze hoofden ging. Wat was er nu zo liederlijk aan het neomalthusianisme? En aan de geboortenbeperking?

Iets duidelijker werd de predikant wanneer hij over slechte gelegenheden sprak. Die waren er in iedere stad blijkbaar, zelfs in de kleinste. Heiligen hadden daar vroeger zo'n scherpe reukzin voor ontwikkeld, dat zij weigerden een steeg te betreden waar een publieke vrouw woonde. Zij roken haar eenvoudig.

Bij mij was die reukzin niet zo sterk ontwikkeld. Vaag wist ik wel dat er hoeren op de walletjes woonden; die kennis van de beoefenaarsters van het oudste beroep ter wereld scheen de mens aangeboren, zij behoorde althans tot onze vroegste wetenschap.

 

Tijdens de Stille Omgang stroomden uit heel Amsterdam de gelovigen diep in de nacht naar de binnenstad om daar de beeweg te gaan, die eeuwen geleden de Sacramentsprocessie gegaan was. Katholieken verzamelden zich in de buitenwijken in kleine groepjes en liepen dan naar het hart van de stad om deel te nemen aan de Stille Omgang, als zwijgend protest, tegen het processieverbod in de Amsterdamse binnenstad.

Wij liepen van Amsterdam-Oost via de Plantage en de Jodenbreestraat naar de Nes en de Zeedijk. Ik herinner mij hoe op de Plantage mij steeds weer een vreemde huivering beving. Want daar naderde ik de wereld. Artis sliep. De wilde dieren sliepen. Maar de kinderen der duisternis sliepen nooit.

[pagina 97]
[p. 97]

Naarmate wij verder in de binnenstad doordrongen, voelde ik hoe de stad gevaarlijker werd. Zij werd een bedreiging voor ziel en zaligheid.

Een keer, gaande naar de Stille Omgang, kwamen wij, bij het betreden van de oude stadskern, drommen stadsbewoners tegen, zij hadden tot in de vroege morgenuren feestgevierd. Zij droegen papieren feestmutsen en waren bedekt met serpetines en confetti. Hun stemming was even uitgelaten als hun gang onzeker. Zij bekeken ons, bedevaartgangers, met ongeveinsde verbazing. Wij op onze beurt voelden ons niet alleen wreed gestoord in onze vrome aandacht - met een vermoeden dat aan zekerheid grensde zagen wij dit keer de kinderen der duisternis in levenden lijve: die groep wereldse clowns en komedianten; het ontbrak er nog maar aan dat zij scheldende papegaaien en apen vol grimassen op de schouders meetorsten.

 

Hoe snel verstrijkt de tijd. Hoe spoedig zou ook ik tot de clowns en komedianten behoren. Een van de grote raadsels van dit leven is, dat men binnen afzienbare tijd zo volstrekt van levensopvatting veranderen kan, en dit niet één keer, maar vele malen; en dit met hetzelfde opgewekte ritme als waarmee ons lichaam zich om de zeven jaren geheel vernieuwt. Iets dergelijks overkomt kennelijk de menselijke geest, als zij tenminste niet voortijdig in haar groei verstard raakt.

Eenmaal volwassen vestigde ik mij te midden van de kinderen der duisternis in het donkere hart van Amsterdam. Ik heb lang meer van deze buurt gehouden dan van welke buurt ter wereld ook.

Tot diep in de nacht doolden wij, vrienden en vriendinnen, er rond, nu cens kwistig voor gastheer spelend, dan weer even kwistig genietend van de gulheid en goedgeefsheid der anderen. Liederen zingend. Verzen lezend. En verzen schrijvend.

De buurt legde geheel beslag op mijn poëzie, haar sfeer pe-

[pagina 98]
[p. 98]

netreerde Het gevecht met de Muze en Het zanduur van de Dood. De liederlijke wereld der predikanten bleek in de nuchtere werkelijkheid de speelbal van goed en kwaad, die ons nu eens deze zijde, dan weer haar andere toekeert.

En wat haar frivole bewoonsters, de vrouwen van lichte zeden betreft, ik had ze ongemerkt gastvrijheid verleend. Zij bewoonden, alsof zij er altijd al thuishoorden,

 
De ware blondine dat is een hoer
 
En de ware brunette ook,

mijn vroegste gedichten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken