Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen
Afbeelding van De sneeuw van weleer. JeugdherinneringenToon afbeelding van titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

(1987)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

Grootvader

een mens is niet meer dan een schakel in een keten. Waar de keten begint, wie zal het zeggen? Nog altijd zijn er mensen die menen dat het leven begon met de schepping van Adam en Eva. De mens stamt dan af van dit oer-ouderpaar. Dominees gaven in de vorige eeuw nog schattingen op van de tijd die volgens hen verlopen was tussen de schepping van dit ouderpaar en de hedendaagse mens. De hedendaagse mens neemt in het algemeen aan dat zijn leven de vrucht is van een langdurig evolutieproces, waarvan de fasen ruwweg dateerbaar zijn.

Hoe het leven ontstond, daarover hebben alle denkers zich het hoofd gebroken. Te beginnen met de voorsocratische wijsgeren, die zich misschien nog het dichtst bij een zinnig antwoord bevonden. En Spinoza met zijn ‘Deus sive Natura’.

Ik denk dat de reden van ons bestaan zich aan ons begrip onttrekt. Een scheppende God? Maar dan toch een die niet van christelijke, mohammedaanse of boeddhistische signatuur is. In Auschwitz immers heeft God zijn aangezicht verloren. Dan liever een scheppende kracht aan gene zijde van goed en kwaad. Een kracht die buiten ons bevattingsvermogen ligt.

Wat niet buiten ons bevattingsvermogen ligt is de stamboom van een mens, voor zover hij die kan nagaan uit geboorte- en overlijdenscertificaten in de archieven van burgerlijke stand en pastorie. Heeft men een ijverige speurder in de familie, dan kan men zijn voorgeschiedenis traceren tot de Gouden Eeuw. Wie van koninklijken bloede is, kan zijn stamboom traceren tot de middeleeuwen. Niemand echter kan beweren dat hij van Cicero of keizer Augustus afstamt.

Een speurneus uit de familie - een verre neef - zocht onze

[pagina 100]
[p. 100]

stamboom na tot in de dagen van Gerbrand Adriaenszoon Bredero. Ik bezit de stamboom niet, mogelijk verdween hij, met de neef, in het graf. Maar ik kreeg hem ooit onder ogen en onthield de volgende bijzonderheden. Met buitengewone frequentie kwamen de namen Johannes en Jacobus Aafjes voor. Mijn vader heette nog Jan Aafjes, mijn grootvader Jacob Aafjes. In Bredero's tijd staat als eerste een Johannes Aafjes in het trouwregister van Assendelft vermeld. Hij trouwde met een zekere Trijntje Tamentrijk. Deze Trijntje had blijkbaar nog geen familienaam en werd daarom schertsend geboekt met haar bijnaam: Trijntje Tamentrijk. Hetgeen zoveel wil zeggen als: Trijntje op een schoen en een slof. ‘Temet’ is ‘bijna’ in het Zaans van Bredero's dagen.

Zoveel rijker dan zij kan Johannes Aafjes overigens niet geweest zijn. Hij was een kleine schapenboer, maar aangezien men van het houden van schapen niet leven kon, was hij tevens wever. Naar alle waarschijnlijkheid waren alle Aafjes in vroeger eeuwen kleine schapenboeren en wevers. Mijn eigen grootvader stond geregistreerd als wever.

Hij moet een eigenzinnige figuur geweest zijn. Op de nationale tentoonstelling in Amsterdam, aan de overkant van het IJ, had hij een stand als wever. Daar kan hij niet gestaan hebben zonder daartoe afgevaardigd te zijn door de gemeenschap van Assendelft.

 

Grootvader liep trots en onverzettelijk door de straten van Krommenie, in een zwart pak, een zwarte pantalon, een zwart kalotje op het hoofd. Van Gogh heeft tijdens zijn verblijf in Den Haag talloze oude mannetjes getekend, hij noemde hen weeshuismannetjes. Zij waren oud en der dagen zat, soms zat er een wanhopig met het hoofd in de handen; een ander, met plompe stok, poseerde voor hem, stijf als een knotwilg. Oude mensen zagen er in die dagen zoveel ouder uit dan tegenwoordig. Was men een zekere leeftijdgrens gepasseerd, dan kon men zich in kleding en voorkomen onmogelijk meer jonger

[pagina 101]
[p. 101]

voordoen dan men was. Men was getekend door zijn kledij.

Grootvader deelde in het oudemannenhuis een kamer met een andere man, die Boontje heette. Hij had een mateloze verachting voor Boontje. Als ik hem in het oudemannenhuis bezocht, verbood hij mij met Boontje te spreken, die malle fratsen makend door de kamer sprong, als een aap in een roodfluwelen frak. Vol verachting, maar feilloos, spoog grootvader dan in de kwispedoor, die zich op de houten met zand bestrooide vloer bevond.

Door de hoge ramen van het vertrek was kaal weideland zichtbaar, tot de einder.

Eens kwam ik grootvader tegen in de dorpsstraat van Krommenie. Hij hield mij staande. Hij stak zijn hand in zijn mond en toverde een gouden tientje te voorschijn, dat hij mij ten geschenke gaf. Later hoorde ik dat hij, al slenterend, al zijn kleinkinderen zulk een gouden munt ten geschenke gaf. Grootvader was een wandelende spaarpot vol goudstukken.

Toch hield ik niet van grootvader. Ik herinner mij hoe ik bij hem en grootmoeder op bezoek kwam. Zij woonden in een klein donker huis, achter in Assendelft. In een der vertrekken stond grootvaders weefgetouw. Wanneer ik kwam, dronken mijn grootouders thee, die op het brandende theelichtje steeds sterker werd.

Mocht mijn grootmoeder de Bijbel lezen? Zijn kinderen vertelden mij later dat grootvader haar verbood ter kerke te gaan.

De levendigste herinnering die ik aan hem bewaar is een tragikomische. Het was mij ter ore gekomen dat de oude man op zijn sterfbed lag. Ik was toen seminarist en droeg lange zwarte kousen. Hij lag alleen, Boontje was verdwenen. Hij lag met een bleek gezicht in de kussens en ademde zwaar.

Ik vermande mij en zei: ‘Grootvader, is het niet tijd om u met God te verzoenen?’ Hij moet een ogenblik sprakeloos zijn geweest. Toen gromde hij woedend: ‘Godverdomme jongen! Waar bemoei je je mee? Ik iets met God regelen? Ik heb goed en oppassend geleefd. Er valt niets met God te regelen.’

[pagina 102]
[p. 102]

In de eerste tijd na grootmoeders dood werd hij in huis genomen door een van zijn kinderen, maar nooit voor lang. Werd hij opgenomen door een volgend kind, dan vertelde hij dat het vorige gepoogd had hem te vergiftigen. Om zijn geld. Zijn beschuldigingen werden hem noodlottig. Niemand nam hem nog in huis en zo kwam hij in het oudemannenhuis terecht.

Was hij toen kinds? Mijn moeder vertelde mij, hoe hij haar soms bezocht, wandelend over de walletjes naar ons huis in Amsterdam-Oost. Hij zei haar dat hij nog een jonge man was: de vrouwen in de stad lonkten hem nog vriendelijk toe. En hij daagde haar uit een stoel op de veranda te zetten, hij zou eroverheen springen en zo bewijzen dat hij nog een jongeling was.

Eén ding weet ik zeker. Nu ik zelf de leeftijd van mijn grootvader bereikt heb, zou ik het niet meer in mijn hoofd halen een poging te doen hem het rijk der hemelen binnen te loodsen. Ik huiver eenvoudig bij de gedachte. Zeker nu ik de oude schoenendoos weer eens geopend heb - de vele brieven die ik mijn moeder schreef en die zij zuinig bewaarde. Ik vond er de brieven in die grootvader aan mij schreef. Ze zijn zo vriendelijk van toon. Ik kan niet nalaten er een te citeren.

 

Krommenie, 27 October, 1930.

Beste jongen,

Het is hier heel rustig en kalm en rust hebben wij noodig. Boontje rookt dapper.

Er gaat anders heel wat om, hoog in de lucht en laag in de grond. Dat kost heel wat menschenlevens. In de Kamer hebben ze het heel druk over de vlootwet.

Dat kost heel wat centen.

En als ze van dat speelgoed gebruik gaan maken, kost het ook heel wat menschen.

Hoe meer ze over de oorlog praten, hoe dichterbij de oorlog komt. Dank voor uw briefkaarten.

[pagina 103]
[p. 103]

Ik zal er maar een postzegel bijdoen.

Als er iets is of als gij iets weet kunt gij mij dan een lettertje zenden.

Nu beste jongen, veel groeten en van harte een goede gezondheid. Dat is de wensch van je liefhebbende grootvader, Jacob Aafjes.

 

Wat ik nu zou doen? Ik zou de gehele scène van het sterfbed willen overspelen. Ik zou mijn hand op zijn voorhoofd leggen en zeggen: ‘Grootvader, ik ben trots op je. Trots dat je kinderen, in wier huizen het portret van Domela Nieuwenhuis domineerde, je de eerste communist van de Zaanstreek noemden.’

Maar ach, de herinnering is een groot falsificateur. Een kaartspeler die vals speelt. Ik was toen zestien jaar en even rooms als hij rood. Toen ik zestien jaar was, zag ik mijn grootvader als de zwervende King Lear van de Zaanstreek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken