Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Pinkertonnetjes (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Pinkertonnetjes
Afbeelding van De PinkertonnetjesToon afbeelding van titelpagina van De Pinkertonnetjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.21 MB)

Scans (28.44 MB)

ebook (5.86 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Rinke



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Pinkertonnetjes

(1918)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 233]
[p. 233]

Hoofdstuk XVIII.
Nog eens: de Dwarskijkers.

Sinds het vertrek van meester Spoor ging de club ‘Allen Vooruit’.... heelemaal niet meer vooruit.

De heer Lijmberg was na de groote vacantie voortgegaan met zijn professorale manier van onderwijs geven. Hij was volstrekt niet van plan om zich buiten de lesuren ook maar eenigszins met zijn jongens te bemoeien.

Hij praatte nooit eens met hen. Precies kwart vóór negen kwam hij des morgens, zette dadelijk de jongens vóór schooltijd aan het werk.

Dat vonden ze zóó onaangenaam, dat zij met elkander afspraken, precies één minuut voor negen uur de school binnen te gaan.

[pagina 234]
[p. 234]

Het was Boet, die dit plannetje verzonnen had.

En zoo geschiedde.

Tot precies één minuut vóór negen bleef de heele klasse ledig.

Toen vielen ze als een bom naar binnen, de jongens.

Meester Lijmberg nam er niet de minste notitie van en toes de schoolbel luidde, ving hij dadelijk de les aan.

Hij duldde niet de minste vrijmoedigheid.

Iedereen moest doodstil zitten, zwijgen en luisteren.

Dat duurde zoo tot twaalf uur.

Nimmer beboefde één der jongens school te blijven, nooit maakte de heer Lijmberg zich boos, altijd keek hij met zijn geleerde oogen over de jongens heen, en verder bemoeide hij zich in het geheel niet met hun doen en laten.

Op die manier kwam er van de club niets terecht.

De jongens misten hun besten vriend en leider te zeer.

De eenigen, die hierin vermaak hadden, waren de Dwarskijkers, vooral Kees van

[pagina 235]
[p. 235]

Galen en George de Kanter

Karel Drup had zich sinds het gebeurde met den hond wat teruggetrokken.

Hij bemoeide zich met geen van beide partijen.

Op een Zaterdagmiddag spraken eenige leden van de club af, dat zij des middags een fietstocht zouden maken van Duinwijk naar Rotterdam.

Dat kwam den Dwarskijkers ter oore en ze besloten, om de anderen eens een poets te bakken.

Op den weg tusschen Duinwijk en Rotterdam, lag het dorpje Weideburg.

Daarheen fietsten Kees van Galen en George de Kanter dadelijk na het uitgaan van de school.

Zij wisten eenige jongens, wat boerenpummels uit het dorp Weideburg, tegen de club ‘Allen Vooruit’ op te stoken.

- Hoor eens, zei Kees tot de boerenjongens, vanmiddag komen hier een troep knullen op fietsen voorbij, die met jullie willen vechten. Zij rijden eerst gewoon door, net of ze heelemaal niets van plan zijn.

[pagina 236]
[p. 236]

Maar dan komen ze terug met stokken.

De boerenjongens geloofden dit leugenachtige verhaal.

Ze wares Kees van Galen dankbaar voor zijn waarschuwing en zouden er wel voor zorgen, de club een warme ontvangst te bereiden.

Om twee uur reden de vrienden van Boet, Toon van Zijl, Gerrit Bouman, Johan de Waal, Dirk Beker en Jan Tims up den weg naar Rotterdam.

Het was prachtig Septemberweer en de weg was hard en droog.

- Zoo gaat het fijn, jongens, zei Boet. We zijn binnen een uurtje in Rotterdam.

- Als ik alleen rijd, ga ik altijd veel harder, vertelde Jan Tims. Aan zoo'n tros blijf je altijd hangen.

- Dat is waar, zei Gerrit Bouman. Maar wat is dat daar op den weg, jongens?

- Die huizen daar? Wel dat is Weideburg!

- Dat weet ik ook wel. Maar ik bedoel die jongens, daarginds.

- Hee ja, wat doen die raar!

- Die eene heeft een hooivork in zijn handen.

[pagina 237]
[p. 237]

- En die andere een hark.

- Als je niet beter wist, zou je zeggen, dat ze ons stonden op te wachten.

- Ach, onzin, de jongens hebben ons nooit gezien.

En wij hun evenmin.

De zes fietsen naderden snel de vier Weideburger

illustratie

boerenjongens, die met tuingereedschappen zich gewapend hadden.

Het leek onk in het eerst, alsof ze de wielrijders ongehinderd zouden laten passeeren. Maar opeens trad een der belhamels naar vorren en schreeuwde hen toe:

- Stap maar af, jongens, je ken dadelijk wel een pak up je lichaam van ons krijgen.

[pagina 238]
[p. 238]

Jan Tims, die de grootste en sterkste van het troepje vrienden was, sprong van zijn fiets, legde die haastig in het gras neer en rende op den geachten spreker toe.

Met een ruk had hij hem den hooivork uit de handen gedraaid en wierp dien in de sloot.

Vervolgens vroeg Jan beleefd:

- Wenscht u nog iets, edele heer? Vroeg u daarnet niet om een pak op uw lichaam?

De boerenjongen was wat bedremmeld geworden door dit onverwachte kordate optreden.

- Slaat hem op zijn kop, Gijs! Schreeuwden de andere Weideburgers.

Inderdaad maakte Gijs een beweging, alsof hij zoo iets doen wilde.

- Wel ja, slaat hem op zijn kop! lachte Jan Tims. Dat laches maakte Gijs woedend.

Hij stoof op Jan af.... maar deze rekende daar op en sloeg zijn vuist zóó krachtig tegen den dreigend opgeheven arm van Gijs, dat deze half verlamd van pijn weer neerviel. In 't zelfde oogenblik greep Jan zijn tegenstander om het middel em gooide hem tegen zijn

[pagina 239]
[p. 239]

kornuiten aan, die een stapje achterwaarts gingen.

- Ziezoo, jongens, zei Jan, nu naar Rotterdam.

Allen sprongen weer op de fiets en reden verder, zonder dat één der boerenjongens het wagen durfde, dat te verhinderen.

Intusschen begrepen de leden van ‘Allen Vooruit’ in het geheel niet, welke reden de Weideburgers hadden, om hen aldus te ontvangen.

Maar een oogenblik later zagen zij twee jongens met fietsen in het gras liggen.

Het waren Kees van Galen on George de Kanter.

Met een spottend glimlachje keken zij de club na.

Opeens zei Boet:

- Nee maar, jongens, het is zoo klaar als een klontje!

- Wat dan?

- Wel, nu snap ik, wie ons dat geleverd heeft?

- Meen je.... die twee daar?

- Wel natuurlijk!

[pagina 240]
[p. 240]

Jan Tims wou er weer dadelijk op los gaan om Kees en George even in de sloot te gooien, maar de anderen hielden hem ervan terug.

Zij redes an verder ongestoord en keerden uit voorzichigheid langs een anderen weg weer huiswaarts.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken