Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zomerloover. Deel 1 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zomerloover. Deel 1
Afbeelding van Zomerloover. Deel 1 Toon afbeelding van titelpagina van Zomerloover. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.44 MB)

Scans (78.15 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zomerloover. Deel 1

(1930)–Simon Abramsz.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

13. De eerste pleitrede van een beroemd advocaat.

Daniël Webster, den 8sten Januari 1782 te Salisbury in New-Hampshire geboren, een der grootste redenaars en staatslieden van zijn land en zijn tijd, was tegelijk als advocaat zeer beroemd.

Zijn eerste proeve van welsprekendheid leverde hij als jongen van een jaar of vijftien, en wel ten behoeve van ... een konijn.

Daniël had een broer, Ezekiël genaamd, die, evenals hij, uitmuntend leeren kon, maar zich niet kon verheugen in het bezit van een zoo bijzonder sterk geheugen als Daniël.

Beide jongens bezochten de school slechts gedurende een deel van het jaar; den overigen tijd arbeidden ze op de boerderij van hun vader, Ebenezer Webster.

Nu gebeurde het in zekeren zomer, dat een boschkonijn een hol groef dicht bij de boerderij van de familie Webster, en al heel spoedig kwam het diertje iederen nacht een bezoek brengen aan den moestuin, om zich te goed te doen aan jonge, sappige blaadjes.

‘Die moeten we vangen’, zei Ezekiël, op het konijn doelende.

‘Natuurlijk’, zei Daniël, ‘maar hoe zullen we 't aanleggen?’

‘Een val maken...’ zei Ezekiël, en tegen den avond had hij er een klaar, die onmogelijk haar doel kon missen.

De jongens zetten die 's avonds tusschen de jonge

[pagina 70]
[p. 70]

groenten in en hadden de voldoening, er den volgenden morgen den boosdoener in te vinden.

‘Ziezoo!’ riep Ezekiël; ‘dat kost je den kop, vriend! Had jij onze groenten maar met rust gelaten!’

‘Je wil hem toch niet doodmaken?’ vroeg Daniël ontsteld.

‘Wel zeker, wat anders?’

‘We moesten hem liever in 't bosch brengen en hem daar laten loopen 't stomme dier!’

‘Oók wat!... Hij heeft hier zeker geen schade genoeg gedaan!’

Daniël maakte verschillende tegenwerpingen, maar Ezekiël liet zich niet overtuigen.

‘Laten we dan hooren, wat Vader er van zegt’, zei Daniël ten slotte.

‘Goed’, vond Ezekiël - en beiden gingen naar hun vader.

‘Wel’, sprak deze, ‘we zullen de kwestie naar den eisch behandelen. We vormen met ons drieën een rechtbank: ik ben rechter en jullie advocaten. Wie eischt den dood van den aangeklaagde?’

‘Ik’, zei Ezekiël.

‘En jij, Daniël, pleit voor het behoud van zijn leven?’

‘Ja, meneer de rechter’.

‘Best. Ik open de rechtszitting en geef het woord aan den advocaat Ezekiël Webster.’

Ezekiël nam toen het woord en zette breedvoerig uiteen, hoeveel schade de aangeklaagde reeds in den moestuin had aangericht; hoe niet alleen de gevangene, maar al diens familieleden als natuurlijke vijanden van den mensch

[pagina 71]
[p. 71]

behoorden te worden beschouwd, tegen wie de laatste het recht en den plicht had, zich te verdedigen; en dat het dwaze sentimentaliteit zou zijn, den gevangene op vrije voeten te stelen.

‘Hm’, zei de rechter, ‘daar is, dunkt me, niet veel tegen in te brengen en het zal den tegenpleiter moeielijk vallen, de rede van den vorigen spreker te ontzenuwen. Maar .... het woord is aan den advocaat Daniël Webster.’

Deze stond op en begon met een ernstige uitdrukking in zijn groote, zielvolle oogen zijn pleitrede.

‘Meneer de rechter’, zoo ving hij aan, ‘ik vraag, neen, ik eisch het behoud van dezen ongelukkige. Hij werd niet geboren, om te worden gevangen en een ellendigen dood te sterven, maar om het leven te genieten en de zon te zien. Ja, 't is maar een boschkonijn, maar heeft hij niet evenveel recht op het leven als ieder ander levend wezen? Meneer de rechter, hoe komen wij aan ons voedsel? Wordt het ons niet verschaft door de natuur? En is het dan goed, een klein, arm schepsel te dooden, omdat het zijn aandeel komt vragen aan wat God op aard laat groeien? Bovendien is onze gevangene volstrekt niet gevaarlijk, zooals de panter, de wolf, de leeuw, de tijger... Hij leeft rustig en is geen van zijn medeschepselen tot last. Al wat hij vraagt, is een bescheiden holletje in een heuvel voor een slaapplaats, en een hapje voedsel, om zijn honger te stillen. En welk nadeel heeft hij ons gedaan? Hij heeft een paar koolblaadjes opgepeuzelfd; niet uit baldadige vernielzucht, maar omdat hij anders van honger gestorven zou zijn. Meneer de rechter de aangeklaagde heeft recht op leven, op voedsel, op vrijheid, op geluk, en wij, meneer, wij hebben

[pagina 72]
[p. 72]

geen recht, hem dat alles te onthouden. Zie den gevangene aan, meneer de rechter. Kijk hem in de zachtmoedige, smeekende oogen. Hoort ge niet de taal, die hij daarmee spreekt, omdat het voorrecht van zich op een andere wijze te uiten, hem ontbreekt? Zullen we dan zoo wreed en zoo zelfzuchtig zijn, hem het leven te benemen?’...



illustratie

Daniël had dit alles gezegd met zóóveel gevoel en welsprekendheid, dat den rechter de tranen in de oogen kwamen, terwijl het konijn met glinsterende oogjes door

[pagina 73]
[p. 73]

de traliën van zijn gevangenis keek, als begreep het iets van de pleitrede van zijn jeugdigen verdediger.

En de heer Webster aarzelde geen oogenblik, uit te spreken, wat hem thans op het hart lag: ‘Ezekiël’, sprak hij zacht, ‘schenk den gevangene de vrijheid.’

A. Vredenberg.

(Bloesems en Vruchten.)

Bladvulling.

Bijbelwoorden.

Uit de vrucht wordt de boom gekend. Matthëus 12 : 33.
Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. 1 Corinthiërs 10 : 12.
Wie zichzelven verhoogt, zal vernederd worden. Matthëus 23 : 12.
Hebt uwe vijanden lief. Matthëus 5 : 44.
Wat ziet gij den splinter, die in uw broeders oog is, en den balk, die in eigen oog is, ziet gij niet? Lucas 7 : 41.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken