Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Meidroom (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Meidroom
Afbeelding van MeidroomToon afbeelding van titelpagina van Meidroom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.27 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Meidroom

(1912)–C.S. Adama van Scheltema–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vierde tooneel

Mei is van het rechter-voorplan naar het linker-achterplan rondgegaan langs het gewas, waaruit hij, als haalde hij hen van het groene hout, enkele jongeren verzameld heeft, die hem volgen. Een oogenblik in het gewas verdwenen, komt Mei met den stoet van DE JONGEREN, na de eerste woorden van het gezongen couplet, daaruit te voorschijn. - De jongelingen dragen korte buizen met lange sluitende broeken, lichtgeel, met rooden zakdoek om den hals geknoopt, roode boordsels en knoopen, roode roos in het linker knoopsgat en achter het rechteroor, in de linkerhand een tak groen, bloote voeten. De meisjes eveneens in lichtgeel, met een rood sjaaltje om de schouders, roode knoopen en boordsels, een krans roode rozen om het haar, in de rechterhand een tak witte bloesems, bloote voeten. - De jongelingen links, de meisjes rechts, gaan zij paar aan paar, de eene hand, op armslengte afstand, op elkanders schouder en met de andere, waarin de tak blâren of bloesems, tevens een met rozen omvlochten koord omhoog houdende, hetwelk de twee voorsten alleen met beide handen vasthebben, en waarvan Mei, op de schouders van het laatste paar staande, de einden als teugels ophoudt. De stoet komt, als boven, in een boog naar voren en zwenkt dan naar rechts vóór den heuvel, zoodat eerst meer de witte, dan meer de groene takken gezien worden. - De vrouw hangt haar linkerarm om den hals van den man, die met zijn linkerhand hare hand op zijn schouder vasthoudt, terwijl hij zijn rechter om het middel van de vrouw slaat en deze, tegen hem aangeleund, haar vrije arm laat neerhangen. - Mei neemt in zijn linkerhand de rozenteugels en wijst met zijn stafje in de andere voor zich uit.
[pagina 17]
[p. 17]
 
MEI
zingend
 
Ik spreidde over toppen
 
En berstende knoppen
 
Den blos van mijn bloed,
 
Door alle rosse
 
Bloeiende bosschen
 
Schemert mijn gloed.
 
 
 
Van nauwlijks ontbloote,
 
Ontluikende loten
 
Vlocht ik mijn stoet,
 
Mijn rozíge teugels
 
Werden tot vleugels
 
Voor hun vluggen voet.
Behalve het laatste paar, of de beide laatste paren, knielen de andere op een knie; evenzoo Mei, die daarbij met de rechterhand de teugels boven het hoofd heft, zoodat, waar elk paar het rozenkoord iets hooger houdt, dit een zuiver opgaande lijn vormt.
 
Van liefde levende,
 
U liefde gevende,
 
Breng ik den groet
 
Dier nauw ontwakenden
 
Uw beider blakende
 
Min te gemoet!
Thans knielt ook het laatste paar, waarvan Mei afstapt. - De beide reien, het rozenkoord als een hangende guirlande vóór zich houdend, buigen achtereenvolgens in twee bogen naar voren, ter zijde achter de beide voorste jongelingen en meisjes blijvende, die half naar voren, half naar den heuvel gewend, een kwartet vormen. - Mei blijft op het tweede plan en ziet toe.
[pagina 18]
[p. 18]
 
DE JONGEREN
Rei van jongelingen, zingend naar voren buigend
 
Wij zijn de sappen, die trekken
 
Van wortels tot wuivende kruinen,
 
Wij zijn de tuinders - de tuinen,
 
De driftige spruitende stekken,
 
Wij zijn de aders
 
De bladers -
 
De boom!
Rei van meisjes, zingend naar voren buigend
 
Wij zijn de bloemen, die wekken
 
Wier vleugels den hemel injagen,
 
Wij, die het doel uwer dagen
 
Met bloeiende beelden bedekken,
 
Wij zijn de bruiden
 
De kruiden -
 
De droom!
Het kwartet, zingend
 
Wij vlechten tot vlammende banden
 
Den bloei, die uw hart overlaadde,
 
Wij drijven tot stralende daden
 
Wiens hart onder rozen bleef branden,
 
Wij zijn de vleugels
 
De teugels -
 
De toom!
De paren der beide koren hernemen het laatste couplet, buigen zingend naar elkander toe en vlechten de witte bloesems door de groene takken, waarna de jongelingen de takken overnemen en de jongelingen en meisjes der even paren van plaats verwisselen. Bij het laatste woord heffen zij allen het rozenkoord
[pagina 19]
[p. 19]
en den tak triomfeerend omhoog, gelijk eerst het kwartet dat gedaan heeft, waarbij thans alle jongelingen het koord aan hun andere zijde nemen. Het eerste meisje van den achtervleugel leidt nu, nadat de jongelingen en meisjes van den voorsten vleugel zich naar rechts hebben gewend, een rondedans om den heuvel in, waarbij het rozenkoord dus omwisselend tusschen de dansenden heenslingert. Uit den dans vlijen zij zich in een halven kring om den heuvel vóór de kinders. - De man en de vrouw zinken droomerig tot een zittende houding terug, waarbij hij, de rechterhand om haar middel houdend, zich met de linker ter-zijde-achter stut en zij de handen in den schoot vouwt. - Als allen rusten schijnt Mei, die tot daartoe het schouwspel van ter zijde heeft aangezien, in het rechter-zijgewas te verdwijnen. - Te gelijker tijd herneemt de muziek het kindermotief en ontwaken de kinders, die een oogenblik hun kopje opheffen en heen en weer bewegen.
 
DE KINDERS
zingend
 
- - - - - -
 
Maar waar is
 
De Mei
 
De Mei
 
De Mei -!
De muziek breekt af en de kinders schijnen weer in te slapen.
 
DE VROUW
 
't Is of de Mei, zijn glans vergarend,
 
Ons hart als eene harp bespeelt
 
En, zelve door de weiden varend,
 
Ons droomend jaagt van beeld tot beeld.
 
DE MAN
 
't Is of de rei van zomerboden,
 
Die om ons droomend leger gleed,
 
Met de ebbe van den nacht gevloden,
 
In 't wassend dagen wedertreedt.
[pagina 20]
[p. 20]
Zij keeren zich naar Mei, dien zij zien aankomen. De man houdt de linkerhand boven de oogen, zich thans met de rechter van achter steunend, terwijl de vrouw, tegen hem aanbuigend, op de linkerhand leunt en hare rechter in den schoot houdt.
 
DE MAN en DE VROUW
zingend
 
En zie -! Mei zelf keert tot ons weder!
 
Als eene lentezoelte daalt
 
Hij uit een groene wolk van teeder,
 
Ternauw geboren loover neder - -
 
Hij heeft het eerste nest gehaald -!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken