Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die Rose van Heinric van Aken (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die Rose van Heinric van Aken
Afbeelding van Die Rose van Heinric van AkenToon afbeelding van titelpagina van Die Rose van Heinric van Aken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.43 MB)

tekstbestand






Editeur

Eelco Verwijs



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die Rose van Heinric van Aken

(1976)–Hein van Aken–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

[Deel 2]

A. fol. 23. d.-24. a.

 
Ga naar margenoot+Hi so levet in meerren delite
 
Dan selc doet, sijt seker das,
4830[regelnummer]
C. mudde corens in sinen tas;Ga naar voetnoot1
 
Ende sal u seggen wel ware bi:Ga naar margenoot+
 
Die gene, die so rike si,
 
Hem bernt binnen altoes sijn moet
 
Om te gaderne dat grote goet;
4835[regelnummer]
Maer die ander, die niet en hevet
 
Dan dagelix went, daer hi bi levet,Ga naar margenoot+
 
Hine gaderet tgoet niet alsoe.
 
Alse hijt went dan es hi vroe,
 
Ende verteret wel blidelike,
4840[regelnummer]
Al eist dat hi niet en es rike,
 
Ende houttere heme eerlic mede,Ga naar margenoot+
 
Ende penst, alse lange alsi sine lede
 
Heft gesont, sal hi wel winnen
 
Dat hi verteren sal met sinne.
4845[regelnummer]
Eist oec te cout och te nat,
 
Hi penst wel te lidene dat;Ga naar margenoot+
 
Wert hi siec, sine geburen
 
Selne wel int gasthuus vuren,
 
Daer hi van hongere nine bederft;
4850[regelnummer]
Ist oec dat hi van ermoeden sterft,
 
So penst hi dattene halen salGa naar margenoot+
 
Onse Here met sinen inglen al,
 
Want hi gescuwet heft giricheide
 
Ende wel gehouden dat God seide,
4855[regelnummer]
Dat niemen om margen sorge en heeft,
 
Want al God geeft daermen bi leeft.Ga naar margenoot+
 
Ons seit Pitagoras die clerc,
 
(Ine weet oft gi noit saget sijn werc,
 
Diemen die Guldene Vers hiet)
4860[regelnummer]
Hi seit: alse hi van lichame sciet,
 
So vart hi ter heleger lochtGa naar margenoot+
 
Ende laet dese erdsce vrocht:
 
Daer levede hi alse een God.Ga naar voetnoot2
 
Hi es wel keitijf ende sot,
4865[regelnummer]
Die waent dat hier sijn lantscap si;
 
Neent! nemmer niet, geloves mi.Ga naar margenoot+
 
Onse lantscap en es niet sekerlike
 
Hier neder in dit erderike,
 
Maer hier boven eist altemale.
4870[regelnummer]
Dat merken wie biden clerken wale,
 
Die de boke hebben gelesen,Ga naar margenoot+
 
Die wale connen spreken van desen.Ga naar voetnoot3
 
Ende oec die gene die mach leven
 
Van dien dat hem sine rente geven,
4875[regelnummer]
Ende niet en geert van anders goede,
 
Hi mach wel leven sonder aremoede;Ga naar margenoot+
 
Want die meestre seggen mi,
 
Dat niemene keitijf no arm ne si,
 
Hine wille zelve arem wesen,
4880[regelnummer]
Eist coninc, eist grave, als wi lesen.
 
Menich ribaut es die plegtGa naar margenoot+
 
Dat hi colen met sacken dregt;
 
Nochtan heft hi dat herte so blide,
[pagina 81]
[p. 81]

A. fol. 24 a.b.

 
Ga naar margenoot+Dat hem en deert tegenen tiden;
4885[regelnummer]
Want, alse hi die pine heeft leden,
 
Loept hi en wech met haestichedenGa naar margenoot+
 
In die taverne dat verteren:
 
Bleeft hem lange het soude hem deren.
 
Ende alse hare wenninge es verteert,
4890[regelnummer]
Lopen si weder ter marct wart,
 
Ende dragen die sware ferdeleGa naar margenoot+
 
Met bliscepen ende met spele,
 
Ende winnen blidelike hare broet,
 
Daer si stoppen met hare noet;
4895[regelnummer]
Ende als sijt hebben dus gewonnen,
 
Lopen si weder vor dier tonnenGa naar margenoot+
 
Ende sijn blide ende in hogen,
 
Ende drinken wat sijs drinken moegen,
 
Ende wanen genoech hebben ewelike.
4900[regelnummer]
En waendi God van hemelrike
 
En hefse liever van desen arde,Ga naar margenoot+
 
Dan ochte si waren perssemarde?
 
Want die perssemert sekerlike
 
En mach nemmermee wesen rike,
4905[regelnummer]
Sine herte bernt in sduvels strec,
 
Dies hi es girich ende vrecGa naar voetnoot1.Ga naar margenoot+
 
Die coepman hine leeft met aise
 
Noch oec en genen tijt in paise,
 
Want sine herte altoes orloget
4910[regelnummer]
Om goet te winne ende poeget,
 
Ende nemmermeer en sal hijs genoechGa naar margenoot+
 
Hebben vercregen na sijn gevoech,
 
Noch te winne wesene sat,
 
Om te meerne sinen scat.
4915[regelnummer]
Hi heeft bestaen ene selsane pine:
 
Hi wilt al twater uten RineGa naar margenoot+
 
Drinken, dies hi drinken en mach
 
So vele, en blives nacht ende dach
 
Alse vele alst te voren dede:
4920[regelnummer]
Dit doet die grote girichede,
 
Die sijn herte altoes ontstelt;Ga naar margenoot+
 
So hi meer heeft so hi meer weltGa naar voetnoot2.
 
In dit vernoy, in dese bataellie
 
Blivet hi sijn leven sonder fallie.
4925[regelnummer]
Avocate ende fisiciene
 
Dese gaen alle die straten gemeneGa naar voetnoot3,Ga naar margenoot+
 
Ende sijn blide ende sere in hogen
 
Alsi den penninc winnen moegen
 
Ende hare const vercopen wale:
4930[regelnummer]
Hieran geet hem altemale,
 
Om datter ute wasdoem scijnt.Ga naar margenoot+
 
Hoe sere die sieke si gepijnt,
 
Si wouden datter sestich ware;
 
Ende davocaet woude openbare,
4935[regelnummer]
Datter dingeden III warf tiene.
 
Hoe scone sijt hadden ocht hu siene,Ga naar margenoot+
 
Dat woudense dusentich, weet ic wel:
 
Dat doet giricheit ende niet el,
 
Diese bernt in die girichedeGa naar voetnoot4.
4940[regelnummer]
Ende die meestre van divinen mede,
 
Die predeken gaen van stede te stede,Ga naar margenoot+
[pagina 82]
[p. 82]

A. fol. 24 b.c.

 
Ga naar margenoot+Om ere te hebbene ende rijchede,
 
Ende om vordeel van den heren
 
So gaen si den volke leren
4945[regelnummer]
Ende seggen wel goede predecaden,
 
Die hem selven cleine staen te staeden;
 
Want sijt doen om idele glorie,
 
Daer hem verblijt af die memorie:Ga naar margenoot+
 
Ende dat es hare ziele verlies.
4950[regelnummer]
Menich predect, sijt seker dies,
 
Sonderlange goede predecade,
 
Die uten der herten vol van quade
 
Coemt ende vol sonden mede,Ga naar margenoot+
 
Ende nochtan blijft in hare quaethede.
4955[regelnummer]
Van desen lieden latict bliven,
 
Ende wille hier nu vort bescriven
 
Van den quaden, vulen tassardenGa naar voetnoot1,
 
Die wel geliken den perssemarden,Ga naar margenoot+
 
Die oec noit minnen en wouden
4960[regelnummer]
Anders dan hare gelt vaste houden,
 
Ende werpent te haren groten scatte.
 
Hoe sere sal op hem wreken datte
 
God onse here van hemelrike,Ga naar margenoot+
 
Ende dat si sien elker dagelike
4965[regelnummer]
Die arme, die si voeden souden,
 
Sterven van hongere ende van coude.
 
Altoes hebben si drie pinen
 
Die gene die gaderen tgoet in scrinen:Ga naar margenoot+
 
Met groten pinen winnen sijt,
4970[regelnummer]
Ende houdent met anxten alle tijt;
 
Si sceden daer af met groten sere,
 
Nochtan dat hem en dede noit ere.
 
Dit doet al gebrec van minnen;Ga naar margenoot+
 
Want minnede tsmenscen herte binnen,
4975[regelnummer]
Sone ware getrouwe minne niet leden
 
Die nu verbernen in girichede;
 
Want wien meer goeds ware bleven,
 
Hi hads sinen vrient gegevenGa naar margenoot+
 
Ochte geleent tsire noet
4980[regelnummer]
Ende van vrientscepen groetGa naar voetnoot2.
 
Die werelt ware dan even rike,
 
Ware die minne in dese gelike:
 
Neen si niet! dats ongeval,Ga naar margenoot+
 
Die minne si es te cope nu al;
4985[regelnummer]
Niemene ne mint dan om sine vrome,
 
Dan hoe hi te groten goede mach comen.
 
Die wijf vercopen hen oec mede,
 
Daer si hem mede doen grote lelichede.Ga naar margenoot+
 
Aldus sijn al die liede ondeert,
4990[regelnummer]
So sere hebben si gekeert
 
Hare herte ane die girichede,
 
Dat si hare grote vrechede
 
Hebben geleit in eigijndomeGa naar voetnoot3.Ga naar margenoot+
 
Alselke liede, alse ic hier nome,
4995[regelnummer]
Sijn knecht der penninge, di si houden
 
Vaster dan si te rechte souden.
 
Dese maken meester over hen
 
Den penninc, die in haren senGa naar margenoot+
 
Altoes legt, ende dien si geren
5000[regelnummer]
Ende en dorren niet verteren.
 
Nochtan moet verteert al wesen
 
Biden genen ocht bi desen;
 
Want waneer hi die ogen luect,Ga naar margenoot+
[pagina 83]
[p. 83]

A. fol. 24 c.d.

 
Ga naar margenoot+En weet hi wie sinen scat ontpluect,
5005[regelnummer]
Ochte wien dattene verteren sal,
 
Dien hi heft lange vergadert al.
 
Hets riken lieden grote onnere,
 
Dat si jegen hare nature so sereGa naar margenoot+
 
Doen, want hare nature es dat.
5010[regelnummer]
Dat si souden telker stat
 
Den lieden secorsen ende lenen.
 
En verstaet niet dat wi menen,
 
Dat sijt souden lenen ietGa naar margenoot+
 
Om persseme ocht om geniet,
5015[regelnummer]
Maer om Gode, diet hen verleent.
 
Mar men pleges nu niet, neent!
 
Si leggent vaste in groten prisone,
 
Ende en dinkent niet te verdoene,Ga naar margenoot+
 
Ende houdent met groten onneren;
5020[regelnummer]
Want altoes in haer herte keren
 
Die drie poente, die ic u seide:
 
Deen es te wenne met arebeide,
 
Dander es te houdene met sorgen,Ga naar margenoot+
 
Ende terde node af te scedene morgen.
5025[regelnummer]
Tgoet sal noch hem selven wreken;
 
Al eist dat niet en can spreken,
 
Het slacht wel der coninginnen,
 
Die inden torre verwracht leit binnen,Ga naar margenoot+
 
Ende hout hare met paise ende in gemake,
5030[regelnummer]
Ende laet die keitive in wake
 
Tote dat comen mach hare ure:
 
Edan gaet si irsten buten den mure.
 
Alsoe so sal doen die scat.Ga naar margenoot+
 
Alse sijn here es tslevens sat,
5035[regelnummer]
So sal hi den genen bliven,
 
Diene saen sal overdriven;
 
Maer die gerechte goede man
 
Hine houd hem niet hier an,Ga naar margenoot+
 
Maer es vroe ende harde blide,
5040[regelnummer]
Ende gevet tsine tallen tiden
 
Daert hem bestaedt dinct wesen.
 
Dedalus geleec wel desen,
 
Die Ycarus sinen sone maecteGa naar margenoot+
 
Vlogle, die hi wel geraecte:
5045[regelnummer]
Dat dedene art ende niet nature,
 
Ende dedene vliegen die locht dureGa naar voetnoot1;
 
Maer die nodichge, girichge man,
 
Al pijnt hi vliegen, hine can;Ga naar margenoot+
 
Sine ere en mach niet verre comen:
5050[regelnummer]
Giricheit heft hem benomen,
 
Die hem alle doeget doet laten.
 
Noch sal God onse here meer haten
 
Den nodichen girichen ongeseedtGa naar margenoot+
 
Dan dien die afgoden anebeedt;
5055[regelnummer]
Mare milde herte, wildijt verstaen,
 
En wilt met giricheden omgaen,
 
Maer dore die ere, die hi begert,
 
Vlieget hi dore die locht vortwert.Ga naar margenoot+
 
Noch heeft liever God onse here
5060[regelnummer]
Den milden ende minten mere
 
Dan hi den vulen girichen haedt,
 
Dien hi nochtanne sere versmaedt.
 
Suete rijcheit, alte mordadich,Ga naar margenoot+
 
Waerbi siedi so ongenadich
5065[regelnummer]
Den genen die u ane hen lesen,
 
Dat si moeten u knecht wesen
 
Ende dienen ende liggen onder voet,
 
Dattie milde niet en doet?Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
Maer selke die hier stoede neven
5070[regelnummer]
Mochten seggen ende antworde geven,
 
Dat grote sekerheit geft die scat.
[pagina 84]
[p. 84]

A. fol. 24 d.-25 a.

 
Ga naar margenoot+An heren, an coningen merken si dat,
 
Die om hare edelheide groetGa naar margenoot+
 
Voren met hem groet conroet
5075[regelnummer]
Van Heden, die gewapent varen,
 
Dies hire sijn lijf met wilt bewaren.Ga naar voetnoot1
 
Dan seggen die lieden verre ende bi,
 
Dat ene grote coenheit si.Ga naar margenoot+
 
God weet wel, die kent al goet,
5080[regelnummer]
Dat hem grote sorge doet,
 
Die hen dagelijcs doet asaut;
 
Want sekerleker mach een ribaut,
 
Waer hi wilt, gaen ende kerenGa naar margenoot+
 
Allene vor die mordeneren,
5085[regelnummer]
Ende vore hem dansen ende springen,
 
Ende lude ropen ende singen
 
Sonder sorge teneger stont,
 
Dan die gene die dragen bont,Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
Al haddi oec met al datte
5090[regelnummer]
Dat behort tsinen scatte,
 
Gout ende precieuse stene;
 
Dat namen hem rovers al gemene,
 
Ende soudene oec dacrtoe verslaen,Ga naar margenoot+
 
Daer die ribaut soude ontgaen,
5095[regelnummer]
Omdat si duchten souden thangen,
 
Wordense van sinen lieden gevangen.
 
Niet meer en mach een coninc sijn vri
 
Dan een ribaut, geloves mi,Ga naar margenoot+
 
Allene opdat sine liede en waren:
5100[regelnummer]
Sine liede! ic liege tuwaren,
 
Sie en sijn sine meer no min,
 
Maer heerscap heeft hi over hen:
 
Heerscap, neen! dienst maer,Ga naar margenoot+
 
Die tsire vrieit hort, dats waer.Ga naar voetnoot3
5105[regelnummer]
Si sijn haer selfs, want alse si
 
Willen staen si den coninc bi,
 
Ende alsi willen blijft hi allene,
 
Ende danne so es sine macht clene;
 
Want hare lijf, hare vromicheit
5110[regelnummer]
Es den coninc wel ongereit;Ga naar margenoot+
 
Het es hare, het moet hare bliven:
 
Nature const wel bedriven.
 
Die avonture sie en can,
 
Hoe goet dat si es den man,
5115[regelnummer]
Geweten doen bi wat sakenGa naar margenoot+
 
Sijn beste goet hem mochte genaken;
 
Want davonture si es al blint.’Ga naar voetnoot4
 
- ‘Vrouwe, dore God, Marien kint,’
 
Seide die minnere: ‘nu leert mi
[pagina 85]
[p. 85]

A. fol. 25 a. b.

5120[regelnummer]
Ga naar margenoot+Welke sake mijn beste goet dan si:Ga naar margenoot+
 
Dat soudic gerne leren kinnen
 
Ende die const van u gewinnen.’
 
- ‘Ic leerse u gerne,’ seide Redene doe,
 
‘Maer en verstaet niet alsoe,
5125[regelnummer]
Dat ic meine goet van avonturen,Ga naar margenoot+
 
Lant, huus, cledre ochte paruren,
 
Noch engeen erdersch goet,
 
Datmen voren ochte dragen moet;
 
Maer mine leringe meer ende min
5130[regelnummer]
So seldi dragen in uwen sin.Ga naar margenoot+
 
Dats goet dat u niet en sal laeten
 
Noch ontfallen op dier straten;
 
En sal u verwegen noch verladen,
 
Maer altoes vromen sonder scaden.
5135[regelnummer]
Al ander goet, dat buten es,Ga naar margenoot+
 
Dan prisic niet, sijt seker des;
 
Noch gi, no man negeen die leeft
 
En heeft meer dan hi wijsdoems heeft
 
Binnen sire herten besloten;Ga naar voetnoot1
5140[regelnummer]
Want sine andre goede si moetenGa naar margenoot+
 
Al ter avonturen staen,
 
In sorgen ende in anxten gaen,
 
Daer die sotte blide sijn bi
 
Ende diekent drove, geloves mi.Ga naar voetnoot2
5145[regelnummer]
Al dat die avonture doetGa naar margenoot+
 
En prijst niemene, die es vroet,
 
Noch en eest te drove no te blide,
 
Want hets te duchtene tallen tide,
 
Want si es van ongestaden sinne.
5150[regelnummer]
Daer omme sone prisic niet hare minne,Ga naar margenoot+
 
Noch oec vroet man daer mede,
 
Want sijt te saen verkeren dede;Ga naar voetnoot3
 
Ende daerbi willic dat gi wet,
 
Dat gi uwe herte nine set
5155[regelnummer]
Ane hare: het ware u grote sonde.Ga naar margenoot+
 
Opdat geviele tenichger stonde,
 
Dat gi den lieden daedt verstaen,
 
Dat gise minnet sonder afgaen,
 
Ende gi danne meer minnet hare goet:
5160[regelnummer]
Dat es sonde, so wie dat doet.Ga naar margenoot+
 
En soude oec prisen en geen man
 
Dese minne; si es in den ban
 
Ende wederseit ende oec waedtGa naar voetnoot4
 
Ende oec van allen lieden gehaed.
5165[regelnummer]
Gi segt een dinc die niet en doecht:Ga naar margenoot+
 
Alsic u quaetheit hebbe getoecht,
 
Segdi dat ic u haten doe;
 
Nu wijst mi waer, waneer ende hoe.’Ga naar voetnoot5
 
Die minneren seide: ‘Gerne, bi wareden.
5170[regelnummer]
Vrouwe, gine gerustet hedenGa naar margenoot+
 
Mi te biddene, dat ic versmaede
 
Minen here, dat ic niet en daede,
 
Om ene welde minne, die gi
 
Al te sere vart prisende mi,
5175[regelnummer]
Ende diemen nieweringe en weetGa naar margenoot+
[pagina 86]
[p. 86]

A. fol. 25 b.c.

 
Ga naar margenoot+Van oesten, daer die sonne upgeet,
 
Tote daer si plegt haer inde te doene,
 
Noch van middage tote septentrione.
 
Ic weet wel dat men wandelen soude
5180[regelnummer]
Tote dien dat hem bename dat oude,Ga naar margenoot+
 
Eermen vonde alselke minne,
 
Alse die gi mi wilt bringen inne.
 
Sint dattie Gode enwech vloen,
 
Sone hadde die werelt engeen doen,
5185[regelnummer]
Ense die gygante assaelgierden.Ga naar margenoot+
 
Ende met crachten so sconfierden,
 
Dat si voren inden trone
 
Hier boven woenen, daert es scone.
 
Recht ende Reinicheit die vrouwe
5190[regelnummer]
Voren met hem, so dede oec Trouwe.Ga naar margenoot+
 
Dese Minne es oec gevloen alsoe,
 
Sint dat Trouwe henen vloe;
 
Gerechtecheit, die swaer was,Ga naar voetnoot1
 
Si vloe tachterste, sijt seker das,
5195[regelnummer]
Die noit sint en quamen wederGa naar margenoot+
 
Vanden hemele tons hier neder.
 
Baraet doetse henen vlien,
 
Diese horen wilt no sien.
 
Met sire ondaet, met sire cracht
5200[regelnummer]
Heft hise uter werelt bracht,Ga naar margenoot+
 
Ende hout die werelt met gewelt,
 
Ende esser in so vaste gestelt,
 
Datse hem sal bliven emmermere,
 
Hen doe kenleke God onse here.
5205[regelnummer]
Tulius, die ter menichger urenGa naar margenoot+
 
Die heimelicheit der scrifturen
 
Besochte, hine conste sijn engien
 
So wel gemaken noch gesien,Ga naar voetnoot2
 
Dat sire mee vonden nie
5210[regelnummer]
Dan twee paer, wanic, ine weet drie,Ga naar margenoot+
 
Die alselke minnaren waren,
 
Alsic u hore hier openbaren.
 
Binnen Tulius tiden nochtan,
 
Waen ic, so proeft menich man
5215[regelnummer]
Die waren sine vrient met monde,Ga naar margenoot+
 
Maer metter herten engenen stonde.Ga naar voetnoot3
 
Ben ic dan vroeder dan Tulius was
 
Ochte Gecien ochte Ypocras,Ga naar voetnoot4
 
Die selke minne en conste vinden?
5220[regelnummer]
Wies soudic mi dan onderwinden,Ga naar margenoot+
 
Ende waer soudicse soeken dan,
 
Sint datse niemen vinden can,
 
Ense al die werelt es doresocht,
 
En ware dat ic in die locht
5225[regelnummer]
Vliegen mochte alse een crane,Ga naar margenoot+
 
Ende icker dan mochte comen ane?
 
Al constic vliegen, ine sochter niet:
[pagina 87]
[p. 87]

A. fol. 25 c.d.

 
Ga naar margenoot+Mi mochter af comen groet verdriet;
 
Die Gode mochten wanen dat,
5230[regelnummer]
Dat ic tparadijs hare statGa naar margenoot+
 
Willen soude assaelgieren,
 
Alse die gygante quadertieren
 
Wilen in ouden tiden daeden.
 
Ine bem niet alsoe beraeden,
5235[regelnummer]
Datse mijn herte te soekene geert.’Ga naar margenoot+
 
- ‘Lieve vrient, nu hort hare weert,’
 
Seide Redene, ‘sint gi gewinnen
 
Niet en cont van derre minnen,
 
Dat gebreect alse lichte ane u
5240[regelnummer]
Alse an enen anderen, verstaet nu.Ga naar margenoot+
 
Bi andren willict u tonen waer;
 
Bi anderen? neen! bi u maer
 
Willict u tonen harde saen;
 
Maer gi moet die minne verstaen,
5245[regelnummer]
Dat ic u segge, gemeenlikeGa naar margenoot+
 
Ane die arme ende ane die rike,
 
So, gi selse gemeinlike minnen,
 
Ende liever den enen niet gewinnen
 
Dan gi ten andren minnen geert.Ga naar voetnoot1
5250[regelnummer]
Hebse even lief ende even weert,Ga naar margenoot+
 
Ende staet hem alsoe gelijc te staeden,
 
Alse gi wout dat si u daeden;
 
Ende niemenne en doet meerre scade,
 
Dan gi wout dat men u daede;
5255[regelnummer]
Ende welt n herte aldus minnen,
 
Groten loen seldire an winnen.
 
Derre so volcht, radic, u leven:Ga naar margenoot+
 
Si sal u grote bliscap geven.
 
Om dat alle die lieden laten
5260[regelnummer]
Dese minne ende verhaten,
 
So sijn geset in erterike
 
Die rechteren al gemeenlike,Ga naar margenoot+
 
Dat si onrecht selen breken
 
Ende die overdaede wreken,
5265[regelnummer]
Die diewile deen den andren doet,
 
Ochte doet oehte neemt sijn goet,
 
Ochte vercracht ocht stelet tsine,Ga naar margenoot+
 
Ochte verraeddene stillekine;
 
Dat souden die rechtren berechten
5270[regelnummer]
Ende wel sere daer over vechten.’
 
- ‘Vrouwe, dore God van hemelrike,
 
Sint gi mi leert so ernstelike,Ga naar margenoot+
 
So biddic u dat gi mi doet
 
Een luttel verclaren minen moet.’
5275[regelnummer]
- ‘Gerne, waer af? ic secht u.’
 
- ‘Dat gi mi wilt berechten nu:
 
Welc dunct u beter in uwen sinne,Ga naar margenoot+
 
So Gerechtecheit so Minne?’
 
- ‘Welke meindi?’ - ‘Vrouwe, dese,
5280[regelnummer]
Daer gi mi heet dat ic in wese;
 
Want die gene daer ic in ben,
 
Si blijft vaste in minen sen.’Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
- ‘Tatolf!Ga naar voetnoot3ic geloves u wale;
[pagina 88]
[p. 88]

A. fol. 25 d.-26 a.

 
Ga naar margenoot+Maer wildi weten altemale
5285[regelnummer]
Van beiden welc dat beter si?
 
Ic seide: Minne’Ga naar voetnoot1 - ‘So proeft mi.’
 
- ‘Gerne. Alsmen twee saken vent,Ga naar margenoot+
 
Diemen beide orberlic kint,
 
Der gere diere te doene best es,
5290[regelnummer]
Die es best, sijt seker des.’Ga naar voetnoot2
 
- ‘Vrouwe, dese sake die es waer.’
 
- ‘Nu hort ende verstater naer,Ga naar margenoot+
 
Ic sal u verclaren bat dien sin:
 
Minne, daer caritate woent in,
5295[regelnummer]
Es beter dan gerechticheide,
 
Dat salic u proven hier ter stede;
 
Nu setter toe herte ende moet.Ga naar margenoot+
 
Ic segge dat beter es dat goet,
 
Dat van selven coemt geresen,
5300[regelnummer]
Dan daer hulpe toe moet wesen.
 
Bi exemple willict u saen
 
Proven wel ende doen verstaen.Ga naar margenoot+
 
Opdat een scep getrecken can
 
Bat bi hem selven enich man,
5305[regelnummer]
Dan datmen hem dade hulpe engene
 
Anders dan die sine allene,
 
Wat mochti hem staen te staeden,Ga naar margenoot+
 
Sint hi niet en ware verladen?’Ga naar voetnoot3
 
- ‘Ic mochte, vrouwe wel gedaen,
 
Mine hant ane den cabel slaen
 
Ende hem hulpen trecken iet.’
 
- ‘Gi segt waer; nu besiet:
 
Al lage stille Gerechticheit
 
Ende Minne ware den lieden gereit,Ga naar margenoot+
5315[regelnummer]
So ware hen die Minne genoech
 
Om to hebbene hare gevoech,
 
Sonder te doene enich recht
 
Van enichger sake nu ende echt;
 
Want sonder Minne Gerechticheit,Ga naar margenoot+
5320[regelnummer]
So es verloren al arbeit.
 
Minne sone heeft hulpe noet,
 
Dat doet Recht dicwile groet;
 
Daer omme es Minne beter al.’Ga naar voetnoot4Ga naar margenoot+
 
- ‘Proeft mi dat, vrouwe.’ - ‘Gerne, ic sal.
5325[regelnummer]
Nu swiget ende hort mine tale,
 
Dat radic ende verstaetse wale.
 
Recht regneerde, geloeft mi das,
 
Doe Saturnus coninc was,
 
Die Jupiterre beide gaderGa naar margenoot+
5330[regelnummer]
Avesneet, al waest sijn vader,
 
Sine gegaen, al deedt hem wee,
 
Ende werpse beide in die zee.
 
Van den scumen so wart Venus
 
Geboren, dat seit scrifture aldus.Ga naar margenoot+
5335[regelnummer]
Al ware Gerechtecheit weder comen,
[pagina 89]
[p. 89]

A. fol. 26 a.b.

 
Ga naar margenoot+Diere den wech es al benomen,
 
Al eist datter te doene si,
 
Noch wart goet, geloves mi,
 
Dat hen die liede onderminden;Ga naar margenoot+
5340[regelnummer]
Want Minne si soude Recht versinden;
 
Want onderminden hen die liede,
 
Sijt seker datse om gene miede
 
Deen den andren iet mesdaeden:
 
Ende wat stoede dan Recht in staden?’Ga naar voetnoot1Ga naar margenoot+
5345[regelnummer]
- ‘Vrouwe, ine weet bi onsen Here.’
 
‘Ic selt u seggen paiselic sere:
 
Soude staen die werelt in haren dinge,
 
Wat souden princen ochte coninge,
 
Ochte provoest ochte baeliu?Ga naar margenoot+
5350[regelnummer]
Sine dochten niet, dat seggic u.
 
Daer omme Minne, so dunct mi,
 
Beter danne Gerechtecheit si,
 
Recht en gaet jegen quaetheit maer,
 
Die moeder es, ic segge u waer,Ga naar margenoot+
5355[regelnummer]
Der heren nu van erderike,
 
Edelheit vergeet gemeinlike.Ga naar voetnoot2
 
Daer omme en hadde gedaen die sonden
 
Ende quaetheit, noit en ware vonden
 
In erderike coninc negeen,Ga naar margenoot+
5360[regelnummer]
Noch oec rechtere nemmer een.
 
Nu willen die rechtren qualec weten,
 
Dat si dat recht al vergeten
 
Ende doemen die arme lieden,
 
Ende die rike lieden om mieden.Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
5365[regelnummer]
Selc rechtre doet hangen den dief,
 
Daert af ware beter gerief
 
Datmen heme selven hinge:
 
So menichge quade, valsche dinge
 
Heeft hi gedaen ende toebrachtGa naar margenoot+
5370[regelnummer]
Bi sire willen, bi sire cracht.
 
Dese sake machmen altemale
 
Bi Apyuse vertrecken wale,
 
Die sinen seriant tenen dage
 
Dede doen ene harde grote clage,Ga naar margenoot+
5375[regelnummer]
Alse ons seget Titus Livius,
 
Over die dochter Virginius,
 
(Virgine hiet die scone maegt.)
 
Omdat si Apiuse baegt,
 
So dat hise moeste minnen,Ga naar margenoot+
5380[regelnummer]
Ende si sins niet en woude kinnen,
 
Noch sire minnen oec en geerde:
 
Dit was dat Apiusen sere deerde.
 
Die seriant quam ende riep sere:
 
‘Here Apius, rechtere ende here,Ga naar margenoot+
5385[regelnummer]
Doet mi vontnesse, eer gi gaet,
 
Van der maegt die hier staet,
 
Die mine eigine dierne es:
 
Dat willic tonen, sijt seker des,
 
Jegen elken man die leeft,Ga naar margenoot+
[pagina 90]
[p. 90]

A. fol. 26 b.c.

5390[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ine roke wiese gevoet heeft:
 
Ute minen huse bleef si verloren
 
Onlange sint si was geboren,
 
Ende wart Virginiuse gegeven:
 
Alsoe es hem noch bleven.Ga naar margenoot+
5395[regelnummer]
Doet mi recht, here Apius,
 
Dat ic mine dierne hebbe aldus.
 
Si soude mi dienen altoes te rechte;
 
Wilt oec Virginius ende sijn geslechte
 
Wederseggen, dat hi en can,Ga naar margenoot+
5400[regelnummer]
Ic wilt beproven met menichgen man.’Ga naar voetnoot1
 
Alse dus sprac die verradere quaet,
 
Die valsche rechtre, die daer steet,
 
Eer noit Virginius sine tale
 
Conste geseggen, die nochtan waleGa naar margenoot+
5405[regelnummer]
Sine dochter wel bescudden soude
 
Jegen die gene diese hebben woude,
 
So gaf Apius sijn vontnesse daer,
 
Ende hiet die maegt openbaer
 
Leveren den cnape teygindome.Ga naar margenoot+
5410[regelnummer]
Doe die riddere, die ic u nome,
 
Virginius, van sire dochter sach,
 
Ende hijt verweren niet en mach,
 
Sine moeste inder quader hande,
 
Nam hi die scade vor die scande;Ga naar margenoot+
5415[regelnummer]
Want hi en hads betren raet,
 
Ende ginc ter dochter, daer si staet,
 
Die hi vor al dat levede minde,
 
Ende nam sijn swaert met geninde,
 
Ende sloech der maegt af dat hoet,Ga naar margenoot+
5420[regelnummer]
Ende naemt doe met rouwen groet,
 
Ende bracht gedragen tenen prosente
 
Den rechtere daer te jugemente.Ga naar voetnoot2
 
Dus bleef die scone Virgine doet;
 
Ende die rechtere doe geboetGa naar margenoot+
5425[regelnummer]
Dat men Virginiuse volleke vinge,
 
Ende menne doedde ofte hinge.
 
Nochtan en verdede hijs niet,
 
Want hem tgemeine volc en liet,
 
Dies hadden soe jamerhede.Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
5430[regelnummer]
Daer wart geproeft op die stede
 
Dat Apius valscheit hadde gedaen.
 
Doe leitmenne in een prisoen gevaen,Ga naar margenoot+
 
Daer hi hem doedde met enen messe
 
Eer quam die dach van sinen vontnesse;
5435[regelnummer]
Ende Claudius, die de clage ophief,
 
Was verordeilt alse een dief,
 
Ne ware dats ontfarmde sereGa naar margenoot+
 
Virginiuse, den stouten here,
 
Dies so vele den volke bat,
5440[regelnummer]
Dat hi verloest bleef op die stat,
 
Ende alle dandre bestorvent te waren,
 
Die orcontscap daeraf waren.Ga naar margenoot+
 
Lucan, die clercGa naar voetnoot4, hi seit dat
 
In sine boke tere stat,
5445[regelnummer]
Die wise meester, in sijn Latijn,
 
Dat rechteren toverdadich sijn;
 
Want dueget ende grote machtGa naar margenoot+
 
Es selden met mannen over nacht;Ga naar voetnoot5
 
Ende sijt seker, op dat si bliven
[pagina 91]
[p. 91]

A. fol. 26 c.d.

5450[regelnummer]
Ga naar margenoot+In die quaetheit die si driven,
 
Dat siere lettel ane winnen selen;
 
Wantse die duvel met haerre kelenGa naar margenoot+
 
Noch selen ter lester stont
 
Verhangen inder hellen gront.
5455[regelnummer]
In neme hier uut, dat verstaet,
 
Coninc, grave no prelaet,
 
Noch ter werelt noch geesteliken,Ga naar voetnoot1Ga naar margenoot+
 
Opdat si vanden rechte striken;
 
Want heerscap was gemaect daeromme,
5460[regelnummer]
Dat si dat rechte, niet dat cromme,
 
Altoes souden trecken vort,
 
Ende horen der armer lieden wort:Ga naar margenoot+
 
Sijn hebben niet om niet die ere.
 
Daer omme es gemaect die here,
5465[regelnummer]
Dat sine arme lieden souden
 
Bi hem souden in paise gehouden.Ga naar voetnoot2
 
Dit moeten die rechteren sweren,Ga naar margenoot+
 
Ende datse quaetdien selen deren,
 
Ende selve hangen metterhant,
5470[regelnummer]
Op datter niemen ware int lant,
 
Diet doen woude van sinen wege.
 
Hier bi so hebben si vereregenGa naar voetnoot3Ga naar margenoot+
 
Beide hare rente ende hare goet.
 
Die prince es salich die dit doet.
5475[regelnummer]
Nu hebbic u wel doen verstaen,
 
Na dat mi dochte u vragen gaen,
 
Ende die redene hebdi versien,Ga naar margenoot+
 
Dat mi dunct dat wel vertien.’Ga naar voetnoot4
 
‘Vrouwe, gi hebt mi wel berecht;
5480[regelnummer]
Dies dankic u, het es wel recht;
 
Mare ic horde u onlancs nomen
 
Saken, die mi dunken comenGa naar margenoot+
 
Ute ere herten vol dorperheiden;
 
Want die u woude in oncuescheiden
5485[regelnummer]
Betrapen, vrouwe, hi mocht doen wale
 
Ane u spreken ende ane uwe tale.’
 
- ‘Ha!’ seide Redene, ‘ic kenne welGa naar margenoot+
 
Wat gi meint; ic sal u el
 
Seggen ende verstaen doen bat,
5490[regelnummer]
Alse gi wilt, tere ander stat,
 
Ende u tonen meer ontscouden,
 
Op dat gire u ane wilt houden;Ga naar voetnoot5Ga naar margenoot+
 
Maer mi steet tantwordene eer
 
Van dien dat gi heden eer
5495[regelnummer]
Mi op wilt leggen van hatien.
 
Mi wondert hoe gi des dorret lien;
 
Ende weetti niet dat vroetheit si,Ga naar margenoot+
 
Alse een van ere sotheit vri
 
Ende quite wilt sijn, dat hi dore noet
5500[regelnummer]
Ene andre doe, die es alse groet,
 
Ocht ene meerre een groet deel?Ga naar voetnoot6
[pagina 92]
[p. 92]

A. fol. 26 d.-27 b.

 
Ga naar margenoot+Dies gi quiten sout al geelGa naar margenoot+
 
In u herte die sotte minne,
 
Willic u haetscap werpen inne.
5505[regelnummer]
Gedinct u van Oratiuse niet,
 
Die so vroet een meester hiet?
 
Hi seit: die sot, die sinen willeGa naar margenoot+
 
Op ene quaetheit hout al stille,
 
Dat goet es dat hi ene andre doet,
5510[regelnummer]
Om dirste te werpene ondervoet.Ga naar voetnoot1
 
In wille u niet verbieden die minne;
 
Maer verstaet in uwen sinne,Ga naar margenoot+
 
Dat ic die sotte minne verbiede,
 
Die altoes quelt ende pijnt die liede.
5515[regelnummer]
Al es die sake, hets oec waerheide,
 
Al verbiedic dronkenheide,
 
Daeromme sone verbiedic nietGa naar margenoot+
 
Te maten drinken. Vrient, nu siet,
 
Al verbiedic te grote meltheit,
5520[regelnummer]
Die den lieden te swaer aneleit,
 
Ine hete niet datmen si
 
Daeromme te vrec, geloves mi;Ga naar margenoot+
 
Want dese sijn al beide quaet.
 
Ic wille wel dat gi verstaet,
5525[regelnummer]
Dat ic dese soude prisen node.’
 
- ‘Gi doet, vrouwe!’ - ‘Gi lieget, bi Goede!
 
Ine can u gesmeken twent.Ga naar margenoot+
 
Gi sijt ter wijsheit noch te blent,
 
Dat gi mi aldus wanet vaen;
5530[regelnummer]
Gi ontcopplet u honde te saen
 
Om te vane den hase mijn:
 
Gine sijt noch niet so goet logesijn.Ga naar margenoot+
 
Alsoe en lasic niet van minnen,
 
Alse gi mi nu ane wilt winnen,
5535[regelnummer]
Datmen iemenne soude haten.Ga naar voetnoot2
 
Middele minne willic u laten,
 
Die ic wille wel dat gi ontfaet;Ga naar margenoot+
 
Want si wel te prisene s aet.
 
Ene andre minne, geloves n i,
5540[regelnummer]
Es noch, die naturleker si
 
In menschen ende in beesten beide;
 
Want hets gerechte naturlicheide,Ga naar margenoot+
 
Dat elke moeder mint hare kint,
 
Dat si met haren live wint.
5545[regelnummer]
Dat es ene minne gemeine
 
Allen dieren, groet ende cleine.
 
Dese minne en es min no mereGa naar margenoot+
 
Te prisene no te lachterne sere;
 
Want hen die nature doen doet.
5550[regelnummer]
En daeden sijs niet, dies sijt vroet,
 
Het ware hen lachter alte groet.Ga naar voetnoot3
 
Maer des en es en gene noet,Ga naar margenoot+
 
Dat ic soude hier af tellen,
 
Want u andre saken quellen,
5555[regelnummer]
Die gi te swaer hebt anegenomen.
 
Wildi diere noch ave comen,
 
Eer u die pine slaet te doet,Ga naar margenoot+
 
Het ware u salicheide groet
 
Hier bi sone beginne ics niets,
5560[regelnummer]
Dat ic wille dat gi sijt iet
 
Aldus allene sonder minne;
 
Maer doet mi in uwen sinne.Ga naar voetnoot4Ga naar margenoot+
 
Ic bem edel ende scone,
 
Ende vrouwe van groten lone,
5565[regelnummer]
Ende werdich elken goeden man,
 
Die nie so vele goeds gewan
 
Noch so vele eren mede.Ga naar margenoot+
[pagina 93]
[p. 93]

A. fol. 27 b.c.

 
Ga naar margenoot+Al wart den keysere van Romen der stede
 
Ic mochte hem dienen wel met eren.
5570[regelnummer]
Siet, wildi u te miwart keren,
 
Ic wille gerne u lief wesen.
 
Nu seggic u wat u van desenGa naar margenoot+
 
Comen sal, ontfadi mine minne.
 
U sal gebreken in genen sinne
5575[regelnummer]
Dinc negene sekerlike,
 
Noch mesfallen in erterike.
 
Gi selt werden so groet here,Ga naar margenoot+
 
Wildi doen dat ic u lere,
 
Dat noit meerre en wart gesien.
5580[regelnummer]
Al u wille sal u gescien,
 
Indien dat gi mine werke doet
 
Ende mi minnet dore oetmoet:Ga naar margenoot+
 
Ine hete u werken gene dinc el;
 
Ende so mogedi u beromen wel,
5585[regelnummer]
Dat gi hebt ene amie,
 
Die en geleec joncfrouwe nie,
 
Soe wel geboren no soe hoge,Ga naar margenoot+
 
Dat si mi iet geliken moge;
 
Want ic bem dochter sekerlike
5590[regelnummer]
Ons Heren Goeds van hemelrike,
 
Die mi so scone heeft geformeert.
 
En sijt des niet tebarenteert:Ga naar margenoot+
 
Spegelt u in mijn clare anscijn,
 
Dat niet claerre en mochte sijn,
5595[regelnummer]
Sone sagedi joncfrouwe noit so scone,
 
Noch maget negene van selken lone,
 
Die dies heeft orlof, alsic doe;Ga naar margenoot+
 
Ende mach u wel seggen hoe:
 
Ic hebbe orlof an minen vader,
5600[regelnummer]
Dat ic mi selven mach algader
 
Geven den genen die ic minne,
 
Ende wesen sine gestade vriendinne,Ga naar margenoot+
 
Sonder blame ende sonder onnere;
 
Ende ons beiden soude God onse here
5605[regelnummer]
Nemen altoes in sire hoeden
 
Ende vriendelike tegadre voeden.
 
Seggic wel, wat dunct u goet?Ga naar margenoot+
 
U God, die u dus minnen doet,
 
Gelt hi dus wel sinen lieden?
5610[regelnummer]
Besiet dese gichten ende mieden,
 
Ende ontsegt mine vrientscap niet;
 
Want mageden hebbens groet verdriet,Ga naar margenoot+
 
Alsi hen ontseggen horen
 
Ende doegens rouwe ende toren.’
5615[regelnummer]
Die minnere seide: ‘Sc ne vrouwe,
 
Ic bidde u dat gi mi segt op trouwe,
 
Waer af gi wilt dat ic u diene.’Ga naar margenoot+
 
Redene seide: ‘Dat ware onsiene,
 
Dat gi mi dient; maer ic wille dat,
5620[regelnummer]
Dat ic u diene telker stat,Ga naar margenoot+
 
Ende gi getrouwe blijft mijn vrient.
 
Laet den genen dien gi dient,
 
Noch en acht te gere uren
 
Up dat rat van Avonturen;
5625[regelnummer]
Doet alse meester Socrates dede,Ga naar margenoot+
 
Die noit niet te gere stede,
 
Noch om gewin noch om verlies,
 
Verhaelde varuwe, sijt seker dies,
 
Hine bleef in enen poente altoes;
5630[regelnummer]
Weder hi wan ochte verloes,Ga naar margenoot+
 
Hine was te drover no te blider:
 
Dies ginc sijn prijs vele te wider,
 
Want dat scrijft ons Solijn,Ga naar voetnoot2
Ga naar voetnoot1
[pagina 94]
[p. 94]

A. fol. 27 c.d.

 
Ga naar margenoot+Dat antworde ende sprac Apelijn,
5635[regelnummer]
Dat Socrates al openbareGa naar margenoot+
 
Die wijste van alder werelt ware.Ga naar voetnoot1
 
Wat hem deerde, wat hem mesquam,
 
In enen poente hijt altoes nam,
 
Nochtanne datmenne te doet sloech,
5640[regelnummer]
Omdat hi seide ende droech,Ga naar margenoot+
 
Dat nemmeer en ware dan een God,
 
Die hadde over al gebod.
 
Dit so predecte hi altenen,
 
Datmen gelovede ane dengenen.
5645[regelnummer]
EracliusGa naar voetnoot2 ende oec DyogenesGa naar margenoot+
 
Hare herte en was niet alsoe duwe es:
 
Om anxt no om aremoede beide
 
En haddense te meer noit sericheide;
 
Maer vaste altoes in enen staet,
5650[regelnummer]
Gesciet hem goet ochte quaet.Ga naar margenoot+
 
Aldus so doet, lieve vrient!
 
Ine wille niet dat gi mi dient
 
Van enichger saken tenichger uren;
 
Laet gewerden der Avonturen,
5655[regelnummer]
Hoet u dat si u nine sla,Ga naar margenoot+
 
Hoe verre ochte hu na soe ga.
 
En es geen starc worstelere
 
Dien dAvonture iet ververe,
 
Ende hem daer jegen niet en wart,
5660[regelnummer]
Dien achtic niet eens pennincs wart.Ga naar margenoot+
 
Niemene en soude hem ververen
 
Van hare, maer vromelike weren;
 
Want si qualic worstelen can.
 
Es hi rike ocht arm die man,
5665[regelnummer]
Op dat hi hem wilt weren weder,Ga naar margenoot+
 
Hine werpse saen te neder.
 
Hi en es niet coene diese ontsiet,
 
Want der cracht ne heeft so niet,
 
Dat si den genen mach verslaen,
5670[regelnummer]
Die jegen hare in stride wilt staen.Ga naar margenoot+
 
Daerbi en soudmense niet ontsien,
 
Want si den genen slaet die vlien;
 
Ende ist niet grote scande dan,
 
Dat hem verhangen laet die man,
5675[regelnummer]
Die hem mochte wel verweren?Ga naar margenoot+
 
Wien soude sine quale deren?
 
Daer omme, vrient, en ontsiet
 
U vander Avonture niet;
 
Laet hare haer rat wel keren,
5680[regelnummer]
Den enen nedren, den andren eren,Ga naar margenoot+
 
Ende hout u jegen hare vast;
 
Sone mach u en genen overlast
 
Doen noch toren in uwen sinne.
 
Gi heet die Avonture goddinne,
5685[regelnummer]
Ende segt dat si es gecroent,Ga naar margenoot+
 
Ende boven inden hemel woent:
 
Dat es sceren groet sekerlike.
 
Sone heeft in hemelrike
 
Stat negene bi onsen Here;
5690[regelnummer]
Want si es sorgelic alte sere,Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
 
Ende dinge die staen ter avonturen
 
En moegen met Goede niet geduren.
 
Ene roke so staet in die zee,
 
Diepe in die middelt min no mee,
5695[regelnummer]
Ende die hoge daer boven steet,Ga naar margenoot+
 
Daer die zee dickent jegen sleet
 
Ende scoed met groten baren;Ga naar voetnoot4
 
Nochtan en canse niet tuwaren
 
Met haren strome die roke verdriven,
5700[regelnummer]
Si en moeter binnen blivenGa naar margenoot+
 
Vaste staende up hare stat;
[pagina 95]
[p. 95]

A. fol. 27 d.-28 a.

 
Ga naar margenoot+Maer si maecse dicwile nat
 
Met haren watre dat opvart,
 
Maer doch keret achterwart
5705[regelnummer]
Dese roke vercleedt hareGa naar margenoot+
 
Van clederen met menichgen pare,
 
Van selken blomen, die van verren
 
Vlinken alse scone sterren.
 
Die crude staen daer groene gesait;
5710[regelnummer]
Maer alse die nordewint waitGa naar margenoot+
 
Met sire groeter coutheide,
 
Verdelut hi terut ende blomen beide.Ga naar voetnoot1
 
Op die roke steet aldaer
 
Een sorgelic bosch, dat es waer,Ga naar voetnoot2
5715[regelnummer]
Daer wonderleke bome instaen;Ga naar margenoot+
 
Want deen draget sonder waen
 
Vrocht, ende die andre negene;
 
Daer staen groete ende clene.Ga naar voetnoot3
 
Alse deen groit, wart dander droge;
5720[regelnummer]
Alse deen tegeet, wast dander hoge.Ga naar margenoot+
 
Daer es wonderlike locht:
 
Alse deen blaet, draecht dander vrocht.
 
Alle die bome, die souden sijn
 
Groene te rechte, staen in scijn
5725[regelnummer]
Ochte si alle verdroecht waren;
 
Ende dandre si souden vervaren
 
Te rechte, die daer staen al groene.Ga naar voetnoot4Ga naar margenoot+
 
Hets daer van wonderleken doene:
 
Die nachtegale singet daer spade;
5730[regelnummer]
Maer heft te singenne staede
 
Jupren ende hulen, die daer singen
 
Ende haren droven sanc vortbringen.Ga naar margenoot+
 
Hare sanc es drove, dat wetic wale,
 
Ende selve sijnse drove altemale.Ga naar voetnoot5
5735[regelnummer]
Daer boven lopen alle tijt
 
Twe vloede, die sijn diepe ende wijt,
 
Springende uut borne sonderlinge.Ga naar margenoot+
 
Dene gevet in waren dingen
 
Scone water, getrouwet mi des,
5740[regelnummer]
Dat suete ende soe smakelic es,
 
Dat niemen en es dies gedrinct,
 
Hine penser omme ende dinctGa naar margenoot+
 
Hoe hijs noch mochte gewinnen;
 
Want hijs gesaedt niet van binnen,
5745[regelnummer]
Ende ne mach wesen emmermere,
 
Want hem dorst even sere.
 
Dies meest drinct, hem dorst meerGa naar margenoot+
[pagina 96]
[p. 96]

A. fol. 28 a.b.

 
Ga naar margenoot+Vele dant dede te voren eer.
 
Wies drinct werter dronken af;
5750[regelnummer]
Van dorste en doet geen gelof,Ga naar voetnoot1
 
So suete eist water, alse wi lesen.
 
Dats niemen en mach gesaed wesen;Ga naar margenoot+
 
Leckerheit laetse saeden niet,
 
Diese altoes daerwaert tiet.
5755[regelnummer]
Scone ende sachte loept dese riviere,
 
Ende clinct rechte na die maniere
 
Ocht timbren waren ocht tamburen:Ga naar margenoot+
 
So lunt si in allen uren.
 
Die ginge ter rivieren wart,
5760[regelnummer]
Si soude van hem so sijn begart,
 
Dat hire soude willen binnen gaen;
 
Nochtanne soude wederstaen,Ga naar margenoot+
 
Alse hi quame op dat bort,
 
Ende hem vervaren te gane vort.
5765[regelnummer]
Met pinen so dwaense hare voete,
 
Soe noede gaen si int water soete;
 
Maer alsijs drinken een luttelkin,Ga naar margenoot+
 
Dunket hen soe suete sijn,
 
Dat sire gerne gingen inne
5770[regelnummer]
Tote den halse ochte tote den kinne.
 
Dan liden si den ingane saen
 
Ende vort in dat diepe gaen,Ga naar margenoot+
 
Ende drinken sere ende baden;
 
Ende danne coemt ene vloet met staden,
5775[regelnummer]
Diese weder drijft te lande.
 
Dan hebbense gere menicherande
 
Noch te drinkene vander vloet,Ga naar margenoot+
 
Die hem therte verbernen doet.Ga naar voetnoot2
 
Ic sal u seggen, hoert na mi,
5780[regelnummer]
Wele dat die nature si
 
Van diere andre rivieren.
 
Si es van selker manieren,Ga naar margenoot+
 
Dat si es donker ende bitter sere,
 
Ende rokende min no mere
5785[regelnummer]
Ocht ene chemencie ware,
 
Ende van vuelheden openbare
 
Scuemse harde onsuverlike;Ga naar margenoot+
 
Ende si loep so stuerlike,
 
Dat si maket selken tempeest,
5790[regelnummer]
Dat si geliket alre meest
 
Den eiseleken swaren donder.
 
Op dese vloet, dat es wonder,Ga naar margenoot+
 
Wait selden suete wint van west;
 
Want si es altoes ongerest
5795[regelnummer]
Metten nordene winde swaer,Ga naar voetnoot3
 
Die altoes hout dat water daer
 
Ongestade met groten baren,Ga naar margenoot+
 
Die niet en mindren no vervaren,
 
Maer wentelen met bergen groet:
[pagina 97]
[p. 97]

A fol. 28. b.c

5800[regelnummer]
Ga naar margenoot+Nie en sach man dies genoet.
 
Vele lieden sitten in dese beke
 
Ende weenen harde jamerleke;Ga naar margenoot+
 
Van haren swaren meswende
 
Ende hare weenen en wart geen ende.
5805[regelnummer]
Menich mensche geet hierinne
 
Niet toter herten, maer toten kinne,
 
Ende sijn daer in anxten swaer;Ga naar margenoot+
 
Ende menich wart vanden baren daer
 
Geworpen weder toten lande
5810[regelnummer]
Ende weder int water altehande.
 
Dese vloet coemt so sere draiende
 
Ende met so starken wende waiende,Ga naar margenoot+
 
Datse hare venijn quadertieren
 
Werp tote indie suete rivieren,
5815[regelnummer]
Ende testort al daer mede
 
Hare doeget ende hare suethede,
 
Ende maecse swart ende onreine,Ga naar margenoot+
 
Die te voren was scone ende reine.
 
Ane dese montaenge boven steet
5820[regelnummer]
Ene herberge, cranc ende ongereet
 
Gemac te hebbene sekerlike.
 
Het wait, het binscht daer dagelike,Ga naar margenoot+
 
So sere dat scijnt dat met allen
 
Die sale te neder soude vallen.Ga naar voetnoot1
5825[regelnummer]
Daer comen sorgen ende tempeesten,
 
Die altoes houden daer hare feesten;
 
Ende die suete westene wintGa naar margenoot+
 
Wait daer selden al ommetrent;
 
Maer grote, eiselike baren
5830[regelnummer]
Comen daer dickent stuer gevaren.
 
Dene partie so steet die sale
 
Op den berch, ende dandre hangt tale,Ga naar margenoot+
 
Dat rechte scijnt dat si souden saen
 
Vallen ende te stucken slaen.
5835[regelnummer]
Ic weet dat sekerlike wale,
 
Dat noit so wonderliken sale
 
En wart gesien te gere uren,Ga naar margenoot+
 
Alse es dat huus ter Avonturen;
 
Want in dene side, dats waerhede,
5840[regelnummer]
Sijn van selvere ende van goude mede
 
Die mure ende scone gemaect,
 
Ende metten selven dake gedaect:Ga naar margenoot+
 
Noit en was scoenre zale negene.
 
Oec so wasse met menegen dieren stene
5845[regelnummer]
Beset, die scenen bernende claer.Ga naar voetnoot2
 
Wie thuus siet, heeft openbaer
 
Genoech te prisene sine warde.Ga naar margenoot+
 
Mijn vrouwe ver Hovarde
 
Hout hare gerne in allen tiden
5850[regelnummer]
Om die scoenheit in dese siden.
 
Dander deel van deser woninge
 
En es niet van selken dingen;Ga naar margenoot+
 
Want die mure, God weet,
 
En sijn niet ere palme breet,
5855[regelnummer]
Ende es gedect harde qualike,
[pagina 98]
[p. 98]

A. fol. 28. c.d.

 
Ga naar margenoot+Ende scijnt niet ene zale rike;
 
Maer bevende ende sere tebroken,Ga naar margenoot+
 
Cranc ende met groten croken,
 
Ende gescort tor meneger stat,
5860[regelnummer]
Ane hare gedane scijnt wel dat,
 
Dat si nine soude staen ene ure:
 
Selke woninge hout dAvonture.Ga naar margenoot+
 
Alse dAvonture geert wilt sijn
 
Trect soe in hare paleis guldijn,
5865[regelnummer]
Ende gaet hare daer bereiden
 
Met wel groter behagelheiden,
 
Ende gaet haren lichame sierenGa naar margenoot+
 
Met cledren van menichgen manieren,
 
Met selvere, met goude ende met siden,Ga naar voetnoot1
5870[regelnummer]
Met dieren gesteente ende gesmiden;
 
Ende set alse ene coninginne.
 
Dan dunct hare in haren sinne,
 
Dat al dat in die werelt leeft
 
Jegen hare niet en heeftGa naar margenoot+
5875[regelnummer]
Eren noch werdicheiden twint.
 
So groet si hare selven kint,
 
Dat niemenne en es in erterike
 
Die hare dunct dat hare gelike:
 
So waent si vrouwe sijn boven al,Ga naar margenoot+
5880[regelnummer]
Sine ontsiet engeen mesfal.
 
Dan geet si den sale al omme,
 
Elken muer ende elke colomme
 
Besien utermaten wale.
 
So verre geet si in dien zale,Ga naar margenoot+
5885[regelnummer]
Alse ene die hare niet ontsiet,
 
Dat si valt, eer sijs weet iet,
 
In die cranke zale daer neder,
 
Daer hare vercoveren kume es weder.
 
Dan drijft so droefheit ende rouwe,Ga naar margenoot+
5890[regelnummer]
Die te voren so grote ene vrouwe
 
Was ende hadde hare so verwaent.
 
Dan herpense ende hermaent
 
Hoe wale, hoe scone dat hare stont
 
Hare gout, hare selver ende hare bont,Ga naar margenoot+
5895[regelnummer]
Dies si nu es al quite bleven:
 
Si scijnt van allen wel verdreven.
 
Dus blijft hare rouwe een groet deel.
 
Dan geet si crupen in een bordeel,
 
Vol rouwes, met wenenden ogen,Ga naar margenoot+
5900[regelnummer]
Daermen hare rouwe groet siet togen.Ga naar voetnoot2
 
Dat grote goet heeft si verloren,
 
Dat si hilt ende hadde te voren;
 
Ende bedi, omme dat si es
 
So verkeert, geloeft mi des,Ga naar margenoot+
5905[regelnummer]
Dat si die goede werp ter neder
 
Ende die scalke verheffet weder,
 
Ende hen gevet grote volheit,
 
Goet ende ere ende werdicheit;
 
Ende oec neemt sijt weder hen,Ga naar margenoot+
5910[regelnummer]
Alst haer coemt inden sen,
 
Ende en willes niet meer gedogen.
 
Hier bi sijn hare verbonden dogen,
 
Omdat si weten niet en sal
[pagina 99]
[p. 99]

A. fol. 28 d -29 a.

 
Ga naar margenoot+Wien si doet goet ochte mesfal;Ga naar margenoot+
5915[regelnummer]
Ende bidie dattie Avonture
 
Werp op ende neder in menichge ure,
 
Biden kere van haren rade,
 
Beide die goede ende die quade,
 
So laet u gedinken dat ic seideGa naar margenoot+
5920[regelnummer]
Van Socratesse, die alle beide
 
Die Avonture goet ende quaet
 
Altoes hilt in enen staet.
 
Menich exempel mogedijs vinden,
 
Wildi te sokene u geninden,Ga naar margenoot+
5925[regelnummer]
Daer gijt bi proeft al sonder spel.
 
Bi Senica so proeft men wel
 
Ende bi Nero den coninc;
 
Mar daeraf cortic nu die dinc,
 
Om dattie redene openbareGa naar margenoot+
5930[regelnummer]
U daer ave te lanc ware:
 
Van Nero, den quaden wrage,Ga naar voetnoot1
 
Die dede binnen enen dage
 
Rome verbernen, die goede stat,
 
Ende doeden dedi oec na datGa naar margenoot+
5935[regelnummer]
Van Romen die senature.
 
Hi was wreet ende fel ter cure,
 
Doe hi doedde sinen broeder,
 
Ende oec ontleedde sire moeder,
 
Omdat hi die stat anesach,Ga naar margenoot+
5940[regelnummer]
Daer hi IX maent in lach;
 
Ende daermense te stucken sneet,
 
Daer besach hi ele let gereet,
 
Die scoenheit die dar lach an.
 
Wie sach noit so quaden man?Ga naar margenoot+
5945[regelnummer]
Doe hi aldus besach die lede,
 
Dede hi in sine camere mede
 
Den wijn langen ende woude drinken,
 
Ende dede hem den nap al vol scinken.
 
Bi sire suster hi oec lach.Ga naar margenoot+
5950[regelnummer]
Hi nam, daert menich toesach,
 
Tenen wive enen man;
 
Daer na dedi die cledre an,
 
Ende cleedde heme alse een wijf,
 
Ende leverde enen man sijn lijf.Ga naar margenoot+
5955[regelnummer]
Te Seneca, sinen meester goet,
 
Seide hi dat hi sterven moet;
 
Maer hiet hem dat hi kiese dat,
 
Wat doeden dat hi gerde bat;
 
Want hi emmer sterven moet.Ga naar margenoot+
5960[regelnummer]
Doe dat sach die meester vroet,
 
Dedi hem laten an elken arm
 
Ende sitten in een bat al warm,
 
Ende seide: ‘Laet mi hier tote tien,
 
Datmen mine ziele moege sienGa naar margenoot+
5965[regelnummer]
Blidelike sceden van mi,
 
Ende varen ten hogen coninc vri,
 
Diese hadde mi gesent,
 
Sonder te hebbene meerre torment.’Ga naar voetnoot2
 
Dus starf daer die goede man,Ga naar margenoot+
[pagina 100]
[p. 100]

A. fol. 29 a. b.

5970[regelnummer]
Ga naar margenoot+Daer mesdaet engene was an,
 
Dan dattene die keyser plach
 
Ere te doene, waer dat hine sach,
 
Gelijc scolier den meester doet.
 
Dies seide die keyser: ‘En es niet goetGa naar margenoot+
5975[regelnummer]
Noch werdich, dat hi iemenne ere,
 
Die van Romen es keysere ende here,
 
Ende oec vander werelt mede,
 
Maer hem te eerne so es sede.
 
Maer op dat gi altemaleGa naar margenoot+
5980[regelnummer]
Mine wort verstaet hier wale,
 
So mogedi merken dat rijchede,
 
No goet, no ere, no werdichede,
 
Noch gracie negene der Avonturen
 
Den mensce maect goet van naturen,Ga naar margenoot+
5985[regelnummer]
Hine blivet altoes in sinen staet,
 
Es hi goet ocht es hi quaet.
 
Ende es hi machtich, so toent hi bat
 
Sine quaetheit telker stat
 
Dan hi arm ende neder ware,Ga naar voetnoot1Ga naar margenoot+
5990[regelnummer]
Ende lage in davonture sware:
 
So conste hijt getonen qualike,
 
Dat hi wel soude tonen, ware hi rike.
 
Nu segt men ene domme tale,
 
Die gi moeget merken wale,Ga naar margenoot+
5995[regelnummer]
Dat ere ende rijcheit mede
 
Verwandelen doet tsmenscen sede.
 
Dat es logene al te groet!
 
Maer goet ende ere toent al bloet,
 
Van wat seden dat si warenGa naar margenoot+
6000[regelnummer]
Eer hen dat goet quam toegevaren.
 
Alse een heeft ere, es hi dan fel,
 
So mogedi danne weten wel,
 
Dat hi was fel te voren,
 
Eer hi ter eren waert vercoren.Ga naar margenoot+
6005[regelnummer]
Dit en es engene moegentheit,
 
Maer het es ene felle quaetheit;
 
Want scrifture seit, diet verstoede,
 
Dat moegentheit en es maer in goede;Ga naar voetnoot2
 
Want niemenne en laet te doene goet,Ga naar margenoot+
6010[regelnummer]
En sie dat hem armheit doet;
 
Ende men mach wel sien hierbi,
 
Dat quaet te doene niet ne si;Ga naar voetnoot3
 
Ende dat willic u proven wale.
 
Men segt, ende hets ware tale,Ga naar margenoot+
6015[regelnummer]
Dat alle dinc vermach onse Here.
 
Nu mochte iemenne seggen mere:
 
God en vermach geen quaet.
 
Dats waer, ic wille gijt verstaet;
 
Nochtanne vermach hi alle saken.Ga naar margenoot+
6020[regelnummer]
Hier bi willic dit waerheit maken,
 
Dattie quaetheit niet en es twint,
 
Sintse Goeds cracht niet en kint.
 
Nu willic dit nederleggen
 
Ende vort van der Avonture seggen.Ga naar margenoot+
6025[regelnummer]
En siedi niet hoe wonderlike
 
DAvonture wert op erterike,
 
Datsi den quaetsten die iemen dachte
 
Talsoe groeter eren brachte,Ga naar voetnoot4
 
Dat hi was here verre ende na,Ga naar margenoot+
6030[regelnummer]
Ende dede den goeden Seneca
 
Doeden sonder sijn verdien.
 
Men sal op dAvonture niet sien
 
Noch achten op hare geloven,Ga naar voetnoot5
[pagina 101]
[p. 101]

A. fol. 29. b. c

 
Ga naar margenoot+Weder si werp onder ochte bovenGa naar margenoot+
6035[regelnummer]
Den mensche, ochte waer sine laedt,
 
Dies willic dat gise haedt,
 
Ende van haren geloven vliet,
 
Ende op hare en achtet niet.
 
Claudius hi plach sereGa naar margenoot+
6040[regelnummer]
Te lachterne den God den here,
 
Die nie den scalken verhoef
 
Ende goeden gaf bedroef;Ga naar voetnoot1
 
Maer selve so antworde hi mede,
 
Dat elre om God niet en dede,Ga naar margenoot+
6045[regelnummer]
Dan dat hi vallen soude te meer
 
In tormente ende in seer,
 
Daerment hem loent altemale.
 
Ende gi, wildi mi dienen wale,
 
Alse gi hort ane die tale mijn,Ga naar margenoot+
6050[regelnummer]
So mogedi mijn vrient wel sijn,
 
Ende u gebreect danne nemmere
 
Goet, no rasteGa naar voetnoot2, noch oec ere.
 
Ende wat es danne dat gi meent?
 
Ic sie dickent dat gi weentGa naar margenoot+
6055[regelnummer]
Ende traenoget vau rouwen,
 
Gelijc datmen mach drupen scouwen
 
Ene clocke, wel lieve minne,
 
Daermen rose water maect inne.Ga naar voetnoot3
 
In houde u over engenen man,Ga naar margenoot+
6060[regelnummer]
Want hers geen man die niet en can
 
Hem bedwingen van dien saken,
 
Diene te scanden mogen maken.
 
Die duvel selve uter hellen
 
Doet u dus u selven quellenGa naar margenoot+
6065[regelnummer]
Ende u selven dus verslaen.
 
Dat gi weent so menegen traen,
 
Dit doet u God, dien gi te voren
 
Hebt te dienne dus vercoren;
 
Hi brinct u toe al dese martire,Ga naar margenoot+
6070[regelnummer]
Hi vercoep u harde diere
 
Sine manscap die gi gewont;
 
Hi berst ende jaget alse een hont,
 
Ende houd u van herten fadde.Ga naar voetnoot4
 
Enen man die sen haddeGa naar margenoot+
6075[regelnummer]
Soude hijt qualijc gedoen moegen.
 
Laet varen, goet man, u doegen,
 
Ende hort na mi; het sal u mindren,
 
Ende laet weenen wijf ende kindren
 
Ende die cranc sijn van daede,Ga naar margenoot+
6080[regelnummer]
Ende sijt starc selve ende gestaede,
 
Al siedi die Avonture comen
 
Jegen u, ende niet tuwen vromen;
 
Want si keren moet haer rat
[pagina 102]
[p. 102]

A. fol. 29. c.d.

 
Ga naar margenoot+Waer si wilt, te wilker stat:Ga naar margenoot+
6085[regelnummer]
Dat en mach hare niemene verbieden
 
Van hogen, no van nedren lieden;
 
Ende dat machmen merken wale
 
Bi Nero, daer ic die tale
 
Af hebbe geseit, die felle, die quade.Ga naar margenoot+
6090[regelnummer]
Alse hi hadde al sine mesdade
 
Gedaen ende gehent sine quaetheide,
 
Alse ic u hier voren seide,
 
So haettene dat volc soe sere,
 
Dat sijt gedoegen wouden nemmere,Ga naar margenoot+
6095[regelnummer]
Ende jagedene al uter stat.
 
Die te voren so hoge sat,
 
Dat hi was al der werelt here,
 
Ruemde nu die stat met sere,
 
Ende versochte sine vriende;Ga naar margenoot+
6100[regelnummer]
Mar hine conste niemen vinden die hem diende,
 
Sine sloten jegen hem hare dore,
 
Ende lietene vaste vlien daer vore;
 
Ende hem volgede menich man,
 
Die hem gerne ware comen anGa naar margenoot+
6105[regelnummer]
Om te nemene hem sijn lijf.
 
Aldus vloe henen die kaytijf
 
Met III knechten in enen vergiere.Ga naar voetnoot1
 
Daer bat hem die ongehiere,
 
Dat sine wouden slaen te doet:Ga naar margenoot+
6110[regelnummer]
Sine meshope was so groet,
 
Dat hi emmer doet woude wesen.
 
Hem selven soe doedde hi met desen,
 
Maer eer bat hi, dat si hem sloegen
 
Sijn hoeft af ende hene droegenGa naar margenoot+
6115[regelnummer]
Iwerinc van daer omtrent,
 
Dat hi niet en worde bekent.
 
Ende hier inde dat keyserrike
 
Van sinen geslechte sekerlike;
 
Nochtan segmen vorwaer,Ga naar margenoot+
6120[regelnummer]
Dat hi sine irste vif jaer
 
Dat keyserrike berechte so wale,
 
Dat noit en wart te genen male
 
So berecht alst van hem was;
 
Want alse hi ene sentencie lasGa naar margenoot+
6125[regelnummer]
Dat ane minscen lijf ginc,
 
So ontfarmde hem soe die dinc,
 
Dat hi weende vol beide sijn ogen;
 
Maer sint viel hi van dus hogen
 
Bi sire quaetheit die hi dreef,Ga naar margenoot+
6130[regelnummer]
Dat hi doet in aremoeden bleef.
 
Noit en conste te gere uren
 
Cresus gehoeden der Avonturen,
 
Die coninc waa van al Liden,
 
Hine was onder te selken tidenGa naar margenoot+
6135[regelnummer]
Ende selken tijt boven mede.
 
Dese Cresus hi was tere stede
 
Gevaen ende men brochtene ten viere,
 
Daer hi in soude bernen sciere.
 
Doe quam een regen gevallen so groet,Ga naar margenoot+
6140[regelnummer]
Dat hi dat vier al utegoet;
 
Ende die lieden vloen den regen,
 
Ende Cresus vloe oec, die degen,
 
Wat hi henen mochte gevlien,
 
So dat hi cortelike nadienGa naar margenoot+
6145[regelnummer]
Weder quam in sijn rike
 
Ende wart coninc machtelike.
 
Doe maecti weder nuwe orloge,
 
Daermenne vinc ende hinckene hoge.
 
Doe wart hem gediet sijn droemGa naar margenoot+
6150[regelnummer]
Van II goeden, die op den boem
 
Hem dienden alle beide gader.Ga naar voetnoot2
[pagina 103]
[p. 103]

A. fol. 30. a.b.

 
Ga naar margenoot+Jupiter, onse God, onse vader,
 
Die hilt een vat ende dede hem dwaen;Ga naar voetnoot1
 
Phebus wasser bi gestaen,Ga naar margenoot+
6155[regelnummer]
Ende hilt hem die dwale mede.
 
Dese ere, diemen hem hier dede,
 
Maectene int herte so groet,
 
Dat hem niemene sijn genoet
 
En dochte in die werelt wesen.Ga naar margenoot+
6160[regelnummer]
Phanie sine dochter sprac met desen,
 
Die hare wel an drome verstoet,
 
Ende noit en smeecte enen voet:
 
‘Lieve vader,’ seide die maegt,
 
‘Dese droem es rowech dien gi saegt.Ga naar margenoot+
6165[regelnummer]
U grote hovarde die es quaet.
 
Die Avonture, dat verstaet,
 
Maect haer sceren sere met u,
 
Alse ic u mach seggen nu
 
Bi desen drome, diese ti toende,Ga naar margenoot+
6170[regelnummer]
Al waest dat si u verscoende.
 
Si meint daermede, vader mijn,
 
Dat gi sult verhangen sijn,
 
Ende op u dan rechgenen sal,
 
Ende daerna suldi drogen alGa naar margenoot+
6175[regelnummer]
Metter rayen van der sonnen.
 
DAvonture heeft dit begonnen
 
Alse u te wisene ane die galge;
 
Ende alse gi hanget met uwen balge,
 
Salse u nemen die guldine crone,Ga naar margenoot+
6180[regelnummer]
Die u hoeft versiert soe scone,
 
Ende salse geven enen andren man,
 
Daer nu cleine geleit an,
 
Ende daer gijs op en moedet twint.
 
Here coninc, here, ic bem u kint,Ga naar margenoot+
6185[regelnummer]
Wat soudic vort met smekene gaen?
 
Aldus so moetti sijn verdaen,
 
Ende om dat ic dat ware
 
U wille ontbinden openbare,
 
So seggic die dienst groet,Ga naar margenoot+
6190[regelnummer]
Die Jupiter die God boet:
 
Dats die locht, die u sal
 
Dienen vanden watre al,
 
Van regene, van blixeme ende dondre.
 
Phephus die God vanden wondre,Ga naar margenoot+
6195[regelnummer]
Die u aldaer die dwale hilt,
 
Dats die sonne met haerre gewelt,
 
Die sal u emmer weder drogen.
 
Die boem, daer gi op saet, wel togen
 
Die galge daer gi an hangen selt.Ga naar margenoot+
6200[regelnummer]
Niet el, vader, u droem en spelt;
 
U steet te lidene dese pine.
 
DAvonture, die joncfrouwe fine,
 
Wrect die arme liede over u,
 
Die gi so sere quellet nuGa naar margenoot+
6205[regelnummer]
Met uwer groeter overmoede,
 
Daer gise niet met goede
 
Laten en wilt met gemake.
 
Dits der Avonture sake:
 
Dus werpsoe menichgen hogen manGa naar margenoot+
6210[regelnummer]
So onder voet, dat hine can
 
Op weder nemmerme gecomen,
 
Sine hebbe hem goet ende ere genomen,
 
Ende werrebalt met hem vele
 
Alse ene die sot es van spele.Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
6215[regelnummer]
Aldus so deilse goet ende ere,
 
Alse ene die en roect niet sere
 
Wien sijt neemt ochte geeft,
 
Indien dat doch iemenne heeft.
 
Niemene so en prise ene notGa naar margenoot+
[pagina 104]
[p. 104]

A. fol. 30. b.c.

6220[regelnummer]
Ga naar margenoot+Noch om hereit, noch om gebot,
 
Sonder haerre dochter wart;
 
Edelheiden, diese heeft begart,
 
Ende mint vore die werelt al
 
Hare naeste nichte, dat es Geval;Ga naar margenoot+
6225[regelnummer]
Mare Avonture niemenne geeft
 
Haerre dochter, hi en heeft
 
Sine herte gesuvert wale
 
Van dorperheiden altemale;
 
Want niemenne en es so groet here,Ga naar margenoot+
6230[regelnummer]
Mint hi quaetheit, sine hatene sere.Ga naar voetnoot1
 
Edelheit soe es ene dinc,
 
Die noit in dorper herte en ginc.
 
Dies biddic u, lieve vader,
 
Laet u dorperheit algaderGa naar margenoot+
6235[regelnummer]
Ende u grote hovardicheit;
 
Sijt den riken gerne gereit,Ga naar voetnoot2
 
Ende hovesch onder uwe maisniede,
 
Ende ontfarmt uwer armer liede.
 
Dit soude sijn conincs manieren:Ga naar margenoot+
6240[regelnummer]
Hovesch ende milde ende goedertieren,
 
Ende hier met wart hi liefgetal
 
Onder dat gemeine volc al,
 
Ende sonder dit en es hi maer
 
Gelijc enen andren man, dats waer.’Ga naar margenoot+
6245[regelnummer]
Aldus castidene Phanie;
 
Mar sot en gelovede nie,
 
Dat hi elre sin an leide
 
Dan allene an sine sotheide;
 
Want Cresus liet al gewerdenGa naar margenoot+
6250[regelnummer]
Sire sotheit ende sire hoverden,
 
Ende seide: ‘Dochter, gi hebt onrecht,
 
Dat gi mi aldus berecht
 
Ende minen droem aldus bediet;
 
Ic hadde liever dat gijt liet,Ga naar margenoot+
6255[regelnummer]
Dan gi mi dus van logenen dient.
 
Die Goede sijn bat mijn vrient,
 
Si selen hier beneden comen
 
Te mire eren, te mire vromen,
 
Ende mi doen alsonder waenGa naar margenoot+
6260[regelnummer]
Den dienst, dien si mi verstaen
 
Daeden in minen edelen droem,
 
Daer ic sat op den hogen boem.’
 
Dus troeste hi hem selven daer,
 
Doch quam dAvonture daernaer,Ga naar margenoot+
6265[regelnummer]
Diene niet en liet ontgangen,
 
Hine moeste bi sire kele hangen.Ga naar voetnoot3
 
Ende hiermet moegedi altemale
 
Proven, vrient, ende merken wale,
 
Dat hare rat ongestadich si.Ga naar margenoot+
6270[regelnummer]
Laet hare ende houd u ane mi;
 
Want sint gemessen die grote heren,
[pagina 105]
[p. 105]

A. fol. 30 c.d.

 
Ga naar margenoot+Wies sal hem darme volc toekeren?Ga naar voetnoot1
 
Ende wildi des geloven niet,
 
So gelovet doch dat gi sietGa naar margenoot+
6275[regelnummer]
Van Menfrote, die lange wile
 
Hilt tconincrike van Sisiele
 
In paisen ende in vreden groet.
 
Sint so slogene Karle doet,
 
Van Angou ende van Provencen grave,Ga naar margenoot+
6280[regelnummer]
Daermen seit vele duechden ave,
 
Ende behilt sijn conincrike;
 
Ende Coenradine cortelike
 
Dedi aveslaen sijn hoet,
 
Nemmer en moestens danc groetGa naar margenoot+
6285[regelnummer]
Hebben die princen van Alemaengen.Ga naar voetnoot2
 
Heinric, sconincs broeder van Spaengen,
 
Vol van hovarden ende van traisone,
 
Dien dedi sterven in sinen prisone.
 
Dus verloes Menfroet tspel,Ga naar margenoot+
6290[regelnummer]
Alse wi alle sagen wel,
 
Ende die grave bleef coninc ende here.Ga naar voetnoot3
 
Sint duchte hi die quaetheit sere
 
Van Mersaelie, ende dede vaen
 
Die beste ende thovet afslaen,Ga naar margenoot+
6295[regelnummer]
Ende wart coninc daer gecoren.Ga naar voetnoot4
 
Soudic u allen laten horen
 
Sijn gevaren van inde torde,
 
Een lanc boec daer toe horde.
 
Besiet, vrient, hoe n baegtGa naar margenoot+
6300[regelnummer]
DAvonture, diet al draegt,
 
Den enen boven, den anderen onder.
 
Die Avonture si es een wonder;
 
En es hi sot die hare geloeft
 
Of daeromme verdroeft thoeft?Ga naar margenoot+
6305[regelnummer]
Ende gi die eens cusset die rose,
 
Twi makedi so grote nose,
 
Ende daeromme so sere gaet weenen?
 
Waendise cussen altenen
 
Ende driven uwe weeldicheide?Ga naar margenoot+
6310[regelnummer]
Lieve vrient, dat was sotheide;
 
Maer om dat u sal troesten te meer,
 
So penst om dat ic seide eer
 
Van Menfrode ende van Coradine,
 
Die quader waren dan Sarrasine,Ga naar margenoot+
6315[regelnummer]
Ende jegen die helege kerke swaer;
 
Ende penst vort van daer
 
Van Cresus ende van Nero,
 
Hoe hem dAvonture ginc to,
 
Ende werpse van groter rijcheitGa naar margenoot+
6320[regelnummer]
In aermoeden ende in elendicheit.
 
Waertoe soe es hovarde goet,
 
Die de hoge man pinen doet?
 
Hie soude harde node sien
 
Hoe dat Cresus ende van wienGa naar margenoot+
6325[regelnummer]
Wert gewerpen in daremoede.Ga naar voetnoot5
 
Penst oec om die vrouwe goede,
 
Ecuba, daer ic af las,
[pagina 106]
[p. 106]

A. fol. 30. d.-31. a.

 
Ga naar margenoot+Die coninginne van Troien was,
 
Ende Hectors moeder ende Parijs.Ga naar margenoot+
6330[regelnummer]
Oec leest distoren van Sincabrijs,Ga naar voetnoot1
 
Die hoge coninginne vri,
 
Darius moeder van Persi,
 
Hoese dAvonture onder leide
 
In wel groter ermoedicheide.Ga naar margenoot+
6335[regelnummer]
Mi wondert sere bander side,
 
Dat gi, die hebt tallen tide
 
Gestudert in uwe boken,
 
Dat uwe studeren ende uwe soken
 
U en doet engenen stade,Ga naar margenoot+
6340[regelnummer]
Gi vergetes bi onrade.
 
Wat diet u studeren? siet,
 
Gi vergetes, gine houdes niet.
 
Ic segge u dat leren souden
 
Vroede lieden diet behoudenGa naar margenoot+
6345[regelnummer]
Diet leggen in hare herte vast;Ga naar voetnoot2
 
Want const es ene lichte last
 
Te dragene ende sonder pine;
 
Want die hadde altoes int herte sine
 
Sine exemple ende sine lerin e,Ga naar margenoot+
6350[regelnummer]
Hem en mochte in waren dingen
 
Niet gescien engene blame,
 
Die hem van Avonturen quame;
 
Noch hine gave niet op dAvonture,
 
Wart goede, wart quade, wart sachte, wart sure,Ga naar margenoot+
6355[regelnummer]
Hine soudse al laten varen.
 
Mar gi, lieve vrient, tuwaren,
 
Mi dunket u niet int herte en gaet;
 
So dickent gi u hoeft omslaet.
 
Dese ongeordeneerde minneGa naar margenoot+
6360[regelnummer]
Hout so gebonden u vif sinne,
 
Dat ic u niet en can bekeren;
 
Doch willic u een exempel leren.Ga naar voetnoot3
 
Jupiter onse hogeste God,
 
Die overal heeft sijn gebod,Ga naar margenoot+
6365[regelnummer]
Heeft altoes bi hem gelegt,
 
Alse ons die clerc Omerus segt,
 
In sinen huse II volle tonnen.Ga naar voetnoot4
 
Henne leeft minsche onder dier sonnen,
 
Man no wijf, out no jonc,Ga naar margenoot+
6370[regelnummer]
Hine moeter af drinken sinen dronc;
 
Want het es ene taverne,
 
Daer Avonture niet in scerne
 
Taverniere al ave si.
 
Selc drinkes meer, geloves mi,Ga naar margenoot+
6375[regelnummer]
Ende selke drinkens min,
 
Na dat hare coemt in haren sin
 
Ende gelust der tavernieren,
 
Ende jegen datse es goedertieren.
 
Hets iemene cume, hine drinkes daechsGa naar margenoot+
6380[regelnummer]
Ene pinte of meer des gelaechs,
 
Nadat sijt hem giet inden mont.
 
Hens mensce so blide te gere stont,
[pagina 107]
[p. 107]

A. fol. 31. a.b.

 
Ga naar margenoot+Mar hort hi dinc die hem wanhaget,
 
Hine wart drove ende versaget,Ga naar margenoot+
6385[regelnummer]
Ende weenter omme ende heeft rouwe.
 
Daeromme soude elc sijn getrouwe
 
In sijn herte op onsen here,
 
Ende soude der Avonture kere
 
Laten varen ende hare lone,Ga naar margenoot+
6390[regelnummer]
Al warense quaet, goet ocht scone.
 
Nu willic u te deser uren
 
Laten varen vander Avonturen
 
Ende van haren swaren rade.
 
Al haddics harde wale die stade,Ga naar margenoot+
6395[regelnummer]
Ine conste u al niet vertellen
 
Beide hare hulpen ende hare quellen.
 
Dies willicker swigen af vort meer;
 
Mar ic wille u seggen eer
 
Drie poente, die mi gaenGa naar margenoot+
6400[regelnummer]
Int herte; nu horse saen.
 
Want men seit ter meneger stont,
 
Dat es in moede dat spreect de mont,
 
Hort ende verstaet mine redene wale;
 
Ende laetise varen altemale,Ga naar margenoot+
6405[regelnummer]
So doedi u lachter in allen sinnen.
 
Deen es dat gi mi wilt minnen;
 
Dander poent es, dat gi haet
 
Den God van Minnen ende versmaet;
 
Terde es dat gi niet en prisetGa naar margenoot+
6410[regelnummer]
DAvonture, wat van hare riset.
 
Lieve vrient, duncti u wesen
 
Te cranc ende tonmechtich tesen,
 
Drie poente te houdene al,
 
Doet minen raet, ic salGa naar margenoot+
6415[regelnummer]
U dat irste lichten sere.
 
Doet dat irste, so help u ere,Ga naar voetnoot1
 
Ende mint mi al moederene.
 
Doedi dit dinc allene,
 
So seldi der andre quite wesen.Ga naar margenoot+
6420[regelnummer]
So mochti vaste ane desen:Ga naar voetnoot2
 
So wie dat in sinen sinne
 
Redene heeft, Avonture ende Minne
 
So versmaet hi altemale.
 
Dat sceen an Socratesse wale,Ga naar margenoot+
6425[regelnummer]
Die mijn vrient was getrouwe;
 
Hine hadde noit bliscap no rouwe
 
Om Minne no om Avonture mede.
 
Dies radic u: hout sinen sede,
 
Ende plant u herte in dat min:Ga naar margenoot+
6430[regelnummer]
Gi selter andre quite al sin.
 
Dit eischic u al moeder ene,
 
Dit es ene bede clene.
 
Seldise doen, wat seggedi?
 
Ontpluect uwen mont, antwert mi!Ga naar margenoot+
6435[regelnummer]
Hi heeft te lange toe gestaen;
 
Berecht mi, seldijt anegaen?’
 
Die minnere seide: ‘Vrouwe fijn,
 
Dit en mach niet anders sijn,
 
Ic moet dienen al mijn levenGa naar margenoot+
6440[regelnummer]
Minen meester sonder begeven;
 
Want hi mi riker op enen dach
 
C werven maken mach,
 
Dan gi ocht iemene die nu leeft,
 
Alse hi mi die Rose geeft.Ga naar margenoot+
6445[regelnummer]
In hebbe wat doen van andren goede.
 
Ic wille met herten ende met moede
[pagina 108]
[p. 108]

A. fol. 31. b.c.

 
Ga naar margenoot+Minen meester sijn convent
 
Houden ende bedriegene twent.
 
Mine herte en soude niet genoegen,Ga naar margenoot+
6450[regelnummer]
Dat si die Rose soude wisselen moegen
 
Om u ocht om iemenne el:
 
So wert heft hise, dat wetic wel.
 
In prisene niet een broesch gras,
 
Socratesse, hoe rike hi was;Ga naar margenoot+
6455[regelnummer]
Ic en wilre nemmeer af horen.
 
Te minen meester alse te voren
 
Willic keren ende hem houden
 
Sijn gelof; et wart vergouden.
 
In ginge hem ave lude no stille,Ga naar margenoot+
6460[regelnummer]
Al soudi mi leden in die hille.
 
In mach hem mijn herte ontrecken niet,
 
So wat so mi daerna gesciet.
 
Mijn deel so esser ave smal,
 
Want Suete Ontfaen hi heefse al,Ga naar margenoot+
6465[regelnummer]
Ende wilse hem gerne laten.
 
Die Rose en mochtic niet verhaten,
 
Ende u minnen, bi onsen Here,
 
Want gi dunct mi dorper sere,
 
Dat gi cullen dorstet nomen;Ga naar margenoot+
6470[regelnummer]
Want selke wort es selden comen
 
Ute monde van hovesscer maegt.
 
Ic segge u dat mi sere wanhaegt,
 
Dat gise nomet so overgrof;
 
Gi wares met min comen of,Ga naar margenoot+
6475[regelnummer]
Want gi haddet omgaen wale
 
Ende verhoveschst bet uwe tale,
 
Alse een hovesch wijf doen soude.Ga naar voetnoot1
 
Men siet dicke dese voestren boude,
 
Alsi hare kindre baden ende dwaen,
6480[regelnummer]
Dat sijt al nomen ende nine omgaen,
 
Want si sijn boud in hare tale:
 
Seggic waar, dat siedi wale.’
 
Alse dit Redene hadde gehort,
 
Loech si sere ende seide vort:
6485[regelnummer]
‘Lieve vrient,’ seitse, ‘ic mach welGa naar margenoot+
 
Nomen die dinc, - waen soudic el? -
 
Die niet en sijn dan al goet,
 
Gelijc datmense nomen moet
 
Properlec met haren name.Ga naar voetnoot2
6490[regelnummer]
En geens dincs en hebbic scame,Ga naar margenoot+
 
En ware dat sonde ware vor Goede:
 
Dies soudic mi scamen ende doen noede,
 
Want sonde sone dedic nie
 
Noch en begerde dat si gescie.
6495[regelnummer]
Wat waendi dat es sonde,Ga naar margenoot+
 
Dat ic properleke metten monde
 
Die dinc nome, gelijc dat si
 
Heten, - neent niet, geloves mi! -
 
Ende die mijn vader van hemelrike
6500[regelnummer]
Met sinen handen sekerlikeGa naar margenoot+
 
Maecte in hare figure,Ga naar voetnoot3
 
Om dat menscelike nature
 
Daer bi soude bliven ende gestaen?
 
Anders sout te niewete gaen.
[pagina 109]
[p. 109]

A. fol. 31 c. d.

6505[regelnummer]
Ga naar margenoot+Bi naturen maecte onse Here,Ga naar margenoot+
 
Ende bi sinen wille sere,
 
Inden vede ende in gegaden
 
Dingen die nu staen te staeden;
 
Ende die cracht van tonfane
6510[regelnummer]
So leit altemale hier ane,Ga naar margenoot+
 
Om dat deen vanden andren sal comen.
 
Die werelt hadde inde genomen
 
Cortelike, en hadde gedaen
 
Die dinge, die ic u doe verstaen.
6515[regelnummer]
Aldus eest oec in stomme diere:Ga naar margenoot+
 
Al steerfter een, sine maniere
 
Ende sine materie blijft in andren,
 
Wat si sterven ofte verwandren.’
 
Die minnare seide: ‘Na mijn horen
6520[regelnummer]
So ist nu quader dan te voren.Ga naar margenoot+
 
Gi wilt mi scelden ende castien,
 
Ende sijt selve vol van ribaudien.
 
Hets waer, God maecte, onse here,
 
Die dinge die gi nomet ere,
6525[regelnummer]
Maer die lodderheit, die gi spraect,Ga naar margenoot+
 
God en heeft die niet gemaect.
 
Gi sijt sot dat gise noemt gerne.
 
Mi dunct, gi wilt mi driven tscerne.’
 
- ‘Vrient,’ seide Redene die wise,
6530[regelnummer]
‘Sotheit en steet in minen prise,Ga naar margenoot+
 
Noch noit in niemens prijs en stoet,
 
Al es mi in minen moet,
 
Dat ic u minne gerne name;
 
Mare sint u es onbequame,
6535[regelnummer]
So steets mi te swigene wale;Ga naar margenoot+
 
Maer besiet mi altemale,
 
Dat gi quadere niet anegaet,Ga naar voetnoot1
 
Al eest dat gi mi bestaet
 
Ane te sprekene uwe sotticheide,
6540[regelnummer]
Om dat gi wout dat ic seideGa naar margenoot+
 
Enich dorperleec gescal,
 
Dies ic mi wel hoeden sal.Ga naar voetnoot2
 
Wet wel, vrient, dat ic u
 
Hebbe gecastiet tote nu,
6545[regelnummer]
Dat hebbic om goet gedaen.Ga naar margenoot+
 
In ben met u so niet bevaen,
 
Dat ic scelde om u sprake;
 
Want scelden es ene cranke sake,
 
Ende quaet spreken, geloves mi,
6550[regelnummer]
Seggic dat noch quader si.Ga naar margenoot+
 
Wet dat ic mi wreken soude
 
Anders, op dat ic selve woude
 
Want doverste rechtere hi sal
 
Mi daer af wel rechten al.
6555[regelnummer]
In wille scelden noch oec striden,Ga naar margenoot+
 
Noch oec mensce te genen tiden
 
Doen scaemte ocht verhalen bloet,
 
Es hi quaet ocht es hi goet.
 
Hi belijs selve ochte hi wille:
6560[regelnummer]
Wat hi belijt, ic swige stille;Ga naar margenoot+
 
Want quaet seggen en wart nie
 
Els dan gerechte duvellie.Ga naar voetnoot3
[pagina 110]
[p. 110]

A. fol. 32. a. b.

 
Ga naar margenoot+Die tonge soude gebreidelt wesen,
 
Want wi in Tolomeus lesen,Ga naar voetnoot1
6565[regelnummer]
Van Almageste int begin,Ga naar margenoot+
 
Ene redene die vele heeft in:
 
Die man es wijs die pine doet
 
Hoe hi sine tonge gebreidelen moet,
 
Sonder die spreekt van Gode allene;
6570[regelnummer]
Daer af en es gene redene clene,Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
Want Goede van hier boven
 
En machmen te sere niet loven,
 
Noch te sere ropen genaden,
 
Noch te dienne maken staeden,
6575[regelnummer]
Noch gebenedien te sere,Ga naar margenoot+
 
Noch hem gedanken al die ere,
 
Die hi den mensce heeft gedaen;
 
Want Catoen doet ons verstaen
 
Van sinen boke int begin,
6580[regelnummer]
Ine weet ocht gire laest noit in,Ga naar margenoot+
 
De irste doeget, est out ochte jonge,
 
Es dat hi breidele sine tonge.Ga naar voetnoot3
 
Daer bi, lieve vrient, doet soe,
 
Dwinget u tonge ende en spreect toe
6585[regelnummer]
Te niemene engene overdaetGa naar margenoot+
 
Soe doedi wijsheit, dat verstaet.
 
Een dinc magic seggen u
 
Sonder hatie, wildi nu,
 
Ende wale sonder blame mede.
6590[regelnummer]
Mi dochte wale dat hi mesdede,Ga naar margenoot+
 
Dien ic gemint hadde gerne,
 
Dat hi in nerrenste, niet in scerne,
 
Mi hiet vol ribaudie sotte,
 
Mi te lachterne ende te spotte,
6595[regelnummer]
Sonder verdienste, sijt seker des.Ga naar margenoot+
 
Mijn vader, die coninc es
 
Vanden inglen in hemelrike,
 
Hi es hovesch sekerlike,
 
Ende alle hovescheit ute hem vloit,
6600[regelnummer]
Ende alle doeget in hem groit,Ga naar margenoot+
 
Ende mi gevoedt heeft al mijn leven;
 
Hi heft mi ene maniere gegeven,
 
Dat ic die dinc nomen mach
 
Properleke sonder ommeslach
6605[regelnummer]
Ende sonder te doene mesdaet.Ga naar margenoot+
 
Die mi versprac, hi dede quaet;
 
Ende van dien dat gi op mi legt,
 
Daer gi mi met wedersprect,
 
Dat God onse here maecte beide
6610[regelnummer]
Die saken, die ic voren seide;Ga naar margenoot+
 
Maer hine maecte niet die namen,
 
Dies soudic mi te rechte scamen.
 
Gi segt waer: God maecte al
 
Dat is ende was ende wesen sal;
6615[regelnummer]
Maer der namen en maecte hi niet.Ga naar margenoot+
 
Maer mi beval hi ende hiet,
 
Dat icse noemde na mijn begeren,
 
Dat ic dede al sonder sceren,
 
Elc also alst es genoemt,
6620[regelnummer]
Na dat in die redene coemt,Ga naar margenoot+
 
Ende hebt edelecke gedaen.
 
Bi Plato mogedijt oec verstaen,
 
Die seit dat ons gegeven si
 
Wort ende tale daer bi,
6625[regelnummer]
Dat wi tonen selen gereetGa naar margenoot+
 
Dinc, die ons in therte geet.
 
Ende nu, daer gi mede opvart,
 
Ende segt dat sijn lelecke wart
 
Ende oec dorper, die ic segge,
6630[regelnummer]
Berecht mi, dies ic u vort legge,Ga naar margenoot+
 
Ochtic, die hen gaf die name,
 
Na dat mi best was ende bequame,
[pagina 111]
[p. 111]

A. fol. 32. b. c.

 
Ga naar margenoot+Hadde cullen geheten helichdoem,
 
Ende soe weder jegen stroem
6635[regelnummer]
Helichdoem cullen geheten,Ga naar margenoot+
 
Soudi danne wel willen weten,
 
Dat cullen waren een hovesch wort,
 
Ende helichdoem den dorper gehort;Ga naar voetnoot1
 
Ende soudemen danne hebben gepleghen
6640[regelnummer]
Cullen tanebedene, ende beslegenGa naar margenoot+
 
In selvere ende in goude goet,
 
Gelijc men helichdoem nu doet,
 
Ende gecust soude hebben die?
 
Nu hort, dat u goet gescie,
6645[regelnummer]
Ende berecht ten besten mi,Ga naar margenoot+
 
Ocht dat wort nu quader si,
 
Dan ocht helichdoem hadde geheten.
 
Neent niet! dat mogedi weten.
 
Ic maecte twort, dies seker ben,
6650[regelnummer]
Dat noit en quam in minen senGa naar margenoot+
 
Noch in mine herte oec dorperheide.
 
God onse here die maecte beide,
 
Die so hovesch es ende so vroet:
 
Het dochte hem selven harde goet.
6655[regelnummer]
En magic niet nomen die dinc algader,Ga naar margenoot+
 
Die God maecte, onse hemelsce vader?
 
Gine moet mi daeromme opvaren.
 
Ochte si te nomene bleven waren,
 
Wat men meende, en soudemen weten.
6660[regelnummer]
Datse die vrouwen anders hetenGa naar margenoot+
 
In Vrankerike, dats bi costumen.
 
Men sout anders niet heten cume
 
Dan bi haren properen namen,
 
Het ware dat bi costumen quame;
6665[regelnummer]
Ende nomense dwart met vollen monde,Ga naar margenoot+
 
Sine daeder an en gene sonde.Ga naar voetnoot2
 
Costume si es sere van machte,
 
Want menichge dinc maect si sachte,
 
En daet costume openbare,
6670[regelnummer]
Ende goet, die onscone ware.Ga naar margenoot+
 
Die lieden geven, dats grote scame,
 
Desen dinge menichgen name:
 
Si hetent borsen, si hetent harnasch,
 
Oec heetmen hapertasch;Ga naar voetnoot3
6675[regelnummer]
Ende dat es omgaen crankelike.Ga naar margenoot+
 
Men sout nomen properlike,
 
Gelijc dat sine name si:
 
Dat ware beter, geloves mi.
 
In onse scole men dicke segt,
6680[regelnummer]
Ende bi gelijcnessen legt,Ga naar margenoot+
 
Dat in die lettre niet en steet
 
Alle die saken, dire an geet.
 
Dat ic u seide van gegaden,
 
Wildijt horen al met staeden,
6685[regelnummer]
Ic salt u seggen altemaleGa naar margenoot+
 
Ende ontbinden harde wale.Ga naar voetnoot4
[pagina 112]
[p. 112]

A. fol. 32. c. d.

 
Ga naar margenoot+Die scone loegenen vanden auctoren
 
Ende vanden poeten moegedi hoeren,
 
Diere om studeren oit ende ie.
6690[regelnummer]
Hare hemelicheit, hare philosophieGa naar margenoot+
 
Salic u seggen nu wildi.
 
Tuwaren, mi dunct gi moegter bi
 
Leren, dies gi mocht verhogen.
 
Segt mi, vrient, sal iet doegen
6695[regelnummer]
Ochtic u noch bet ontbindeGa naar margenoot+
 
Ende lere, gelijc enen kinde,
 
Alle die saken diere anegaen,
 
Segt mi, vrient, waert wel gedaen?’
 
‘Vrouwe, gine dorret u niet pinen.
6700[regelnummer]
Die wort sijn selc als si scinen;Ga naar margenoot+
 
Hens niemen diene versteet dese tale,
 
Hine machse kinnen harde wale;
 
Men daerse anders niet ontbinden.
 
Dat wi oec in poeten vinden,
6705[regelnummer]
Hare logene ende hare bispele,Ga naar margenoot+
 
Daerop en achtic niet vele;Ga naar voetnoot1
 
Want ic niet mach genesen,
 
Hen moet bider Rosen wesen;
 
Ende mochtic die noch vercrigen,
6710[regelnummer]
Ic liete al die glose swigen;Ga naar margenoot+
 
In hebbe des onbindens niet te doene.
 
Sint gi te seggene sijt soe coene
 
Dat wort al properlike,
 
So houdic u, vrouwe, sekerlike
6715[regelnummer]
Onsculdich vanden worden beide,Ga naar margenoot+
 
Die u mont ten minen seide.
 
Het es goet, het dunct mi ere,
 
Ine dunker te pensene om nemmere;
 
Mar, vrouwe, doer God, genade!
6720[regelnummer]
Bem ic sot, dats mine scade,Ga naar margenoot+
 
En lachter mi niet te sere.
 
Mi dunke ic dede mi selven ere,
 
Dat ic die manscap ontfinc
 
Van also hogen coninc.
6725[regelnummer]
Ben ic sot, wat geets ane u?Ga naar margenoot+
 
Ic wille minnen, daer ic tote nu
 
Hebbe gemint, den Rosen cnop;
 
Nemmermee sone gevickene op.
 
Ende gavic u danne mine minne,
6730[regelnummer]
Ende niet en ginge ute minen sinneGa naar margenoot+
 
Die scone Rose diere in steet,
 
So waer ic danne, weet dat gereet,
 
Jegen u in groter valschede,
 
Ende jegen minen meester mede.
6735[regelnummer]
Hier so blijft mine herte te loneGa naar margenoot+
 
Altoes an die Rose scone.
 
Dies latet staen u castien,
 
Want een twint nine mach dien;
 
Want wildi meer des spreken wort,
6740[regelnummer]
Gi siet mi vlien van u vort.’Ga naar margenoot+
 
Ende alse Redene dat verstoet,
 
Maecte hare enwech die vrouwe goet,
 
Ende sciet van mi ende liet mi staen
 
In swaren gepense, ende sere bevaen
6745[regelnummer]
Met rouwen ende met sericheíden.Ga naar margenoot+
 
Doe gingic henen sonder beiden
 
Te minen vrient ende telde hem al
 
Mijn vernoi ende mijn mesfal
 
Van inden torde, gelijc dat gi
6750[regelnummer]
Hier voren hebt gehort van mi.Ga naar margenoot+
 
Doe seide Vrient: ‘Geselle, laet varen
 
Uwen rouwe ende u mesbaren,
 
Want gi sijt om niet ontaen.
 
Al es gevangen Suete Onfaen,
6755[regelnummer]
Sint hi u een cussen onde,Ga naar margenoot+
 
So salne harde onlange stonde
 
Enich prisoen gehouden moegen,
 
Hine sal u sciere verhogen;
 
Maer wildire af comen in vrauden,
6760[regelnummer]
So moetti u vroedelijc houden,Ga naar margenoot+
 
Ende ghetroost u hier bi zaen;
 
Want, twaren, hi sal wel ontgaen.’
[pagina 113]
[p. 113]

A. fol. 32 d.-33 a.

 
Ga naar margenoot+- ‘Neent, vrient, hets buten spele!
 
Ic hebbe nu viande alte vele,
6765[regelnummer]
Al waert ware Quade Tonge allene,Ga naar margenoot+
 
Die mi therte dorebijdt al rene.
 
Met rechte woudic dat hi vervore,
 
Want hise alle heeft bracht in rore.
 
Sorge ende Scande si hadden wale
6770[regelnummer]
Geholen ende Dangier altemale,Ga naar margenoot+
 
En warre die duvel niet toe comen,
 
Diet mi al nu heeft benomen;Ga naar voetnoot1
 
Want die quade, vule glottoen
 
Hadde alle dandre vergadren doen,
6775[regelnummer]
Dat mi sal deren al mijn leven.Ga naar margenoot+
 
Die Suetonfane hadde sien beven,
 
Alse hem ver Jalosie ane riep,
 
Die quade quene, die niet en sliep
 
Ende diene versprac in lanc so mere,
6780[regelnummer]
Hem souds ontfarmen harde sere.Ga naar margenoot+
 
Doe vloe ic met deser spraken.
 
Doe dedemen den casteel maken,
 
Daermen dat suete kint in dede.
 
Nu raedt, vrient, dore hoveschede,
6785[regelnummer]
Ochte sekerlike ic blive doet,Ga naar margenoot+
 
Want mine rouwe es so groet.’
 
Doe sprac Vrient, als een die wel
 
Conste al der minnen spel,
 
Ende seide: ‘Nu en mestroest u niet,
6790[regelnummer]
Al eist dat gi doegt verdriet;Ga naar margenoot+
 
Maer dient den God vander Minnen
 
Getrouwelike in allen sinnen,
 
Dat hi u niet in ontrouwe
 
En vinde; want het soude u rouwen,
6795[regelnummer]
Vonde hi u gelovich in enichgen saken,Ga naar margenoot+
 
Sint hi u sinen man woude maken,
 
Dat hi nie verradre en dede.
 
Peinst op die grote hoveschede,
 
Die hi u noch hier na doen sal,
6800[regelnummer]
Alse hi uwen wille doen sal,Ga naar margenoot+
 
Al mert hi u te lange een deel,
 
Ongeval en doet al geel,
 
Also alse segt die Avonture.Ga naar voetnoot2
 
Peinst te dienne, al werdet tsure,
6805[regelnummer]
Den hogen God vander Minnen,Ga naar margenoot+
 
Gi selter af groten loen gewinnen.
 
Set in hem al uwe gedachte:
 
En es dinc gene so sachte.
 
Het ware lachter ende grote onnere,
6810[regelnummer]
Lietti uwen gerechten here,Ga naar margenoot+
 
Die u noit, lude no stille,
 
En heeft te latene engenen wille.Ga naar voetnoot3
 
Nu salic u seggen wat gi doet,
 
Dat gi in langen uwen voet
6815[regelnummer]
Niet en set om te ganeGa naar margenoot+
 
Tien castele te scouwene ane,
 
Dese wint en si al gelegen,
 
Ende die niemare een deel geswegen.
 
Geviele oec soe die avonture,
6820[regelnummer]
Dat gi ledet biden mure,Ga naar margenoot+
 
So hout u soe al u gedane,
 
Alse ochte u ane Suete Onfane
[pagina 114]
[p. 114]

A. fol. 33 a. b.

 
Ga naar margenoot+Niet en gelage, groet no clene;
 
Maer gevielt dat gine allene
6825[regelnummer]
Staende vore enichge venstre siet,Ga naar margenoot+
 
So siet op hem, en lates niet,
 
Ontfarmelike metten ogen;
 
Dat seldi so heimelike togen,
 
Dat niet ne si al openbare.
6830[regelnummer]
Eist dat hi uwes wart geware,
 
Hi sals vele te blider sijn,
 
Al keert hi van u sijn anscijn,
 
Ende lueet die venstre, daer hi staet.
 
Hi salre loken, dat verstaet,
6835[regelnummer]
Om u te siene, daer hi wel
 
Dore die wrogeren die sijn fel.Ga naar voetnoot1
 
Hoet u, geselle, dat es mijn raet,Ga naar margenoot+
 
Waer gi coemt ochte gaet,
 
Dat u Quade Tonge niet en sie,
6840[regelnummer]
Die God onse here vermaledie.
 
Gevalt oec dat gine ontmoet,
 
Mijn raedt es dat gine hovesscelike groedt,
 
Ende niet en verwandelt uwe gedane,
 
Noch geeft hem niet te verstane,Ga naar margenoot+
6845[regelnummer]
Dat gine haet om dat hi seide;
 
Want vroet man dect sine gramheide.
 
Wet dat alle vroede minneren,
 
Die bliscap vander minnen geren,
 
Quade Tonge ende sine geslachte,Ga naar margenoot+
6850[regelnummer]
Die nu sijn van groter machte,
 
Dienen, ende also seldi,
 
Ende eren mede, geloves mi,
 
Ende bieden hem, siedi oec vroet,
 
Met sueter tale have ende goet,Ga naar margenoot+
6855[regelnummer]
Daer gi hen met sout dienen gerne.
 
Men mach den dief wel driven tscerne,Ga naar voetnoot2
 
Want Quade Tonge es altemale
 
Verradere ende dief, dat wetic wale;
 
Want hi steelt den minsce sine ere,Ga naar margenoot+
6860[regelnummer]
Die en mach hi nemmermere,Ga naar voetnoot3
 
Ende sine goede name daermede.
 
Mi dunct dat ware beter sede,
 
Datmen dien ane die galge hinge
 
Dan die stelen der liede penninge,Ga naar margenoot+
6865[regelnummer]
Ocht cleder, ochte coren in scuren.
 
Dese sijn quite talre uren,
 
Updat sijt virevout weder gelden;Ga naar voetnoot4
 
Mare van quaden tongen tselden
 
Soe neemt den minsce sine ere,Ga naar margenoot+
6870[regelnummer]
Die hi hercriget nemmermere.
[pagina 115]
[p. 115]

A. fol. 33 b. c.

 
Ga naar margenoot+Dat doet die tonge vuel ende quaet,
 
Die daerin werp tsduvels saet;
 
Mare gelt dat machmen wale
 
Met gelde betren altemale.Ga naar margenoot+
6875[regelnummer]
Quade Tonge eest vleien goet,
 
Watmen siet wat menich doet,
 
Dat hi die hant custe openbare,
 
Hi woude dat si verbornen ware,Ga naar voetnoot1
 
Ofte dat hi ware in Tartarie,Ga naar margenoot+
6880[regelnummer]
Datti daer mochte clappen die!
 
Daeromme woudic dat Quade Tonge
 
So verre in die zee ware gesprongen,
 
Dat si meer en quame te lande,
 
Om te seggene iemene scande.Ga naar margenoot+
6885[regelnummer]
Quade Tonge ende sine mage,
 
Die sere wassen alle dage,
 
Moetmen houden met barate,
 
Met dienste ende met sconen gelate,
 
Met smekene ende met salvene mede,Ga naar margenoot+
6890[regelnummer]
Geminget met valscher genemichede,
 
Ende nigen ende gruten met;
 
Want hets goet, ic wille gijt wet,
 
Den hont tsmeken te sire steden,
 
Tote dat een man den wech es leden.Ga naar voetnoot2
6895[regelnummer]
Dus machmen breken sine clappinge,
 
Ende met dusdanichgen dingen
 
Seldi noch te boven al comen
 
Der stucken, die gi hebt ondernomen.Ga naar margenoot+
 
Der quenen, die hoet Suetonfane,
6900[regelnummer]
Diere pijnt altoes te dienste te stane,
 
Ende daertoe met ver Jalosien,
 
Die God moete vermaledien,
 
Dies si so scale es ende so quaet,Ga naar margenoot+
 
Dies si te benemene staet
6905[regelnummer]
Den lieden bliscap ende spel.
 
Gonneert werdsoe, si doet niet el,
 
Dat si so quaet es ende soe onrene,
 
Dat si die dinc wilt hebben allene:Ga naar margenoot+
 
Al naems elc man sijn gevoech,
6910[regelnummer]
Nochtanne so bleves daer gnoech.Ga naar voetnoot3
 
Die de dinc spart, hine es niet vroet,
 
Die nine mindert, wat menre afdoet.
 
Hets alse die kerse in die lanterne,Ga naar margenoot+
 
Daermen ane al sonder scerne
6915[regelnummer]
Dusentich kersen mach ontsteken,
 
Nochtanne salre af niet gebreken
 
Lichts, noch mindren niet dat vier:
 
Vander saken eist aldus hier.
 
Wat ic meine versteet elc man,
6920[regelnummer]
Die evel ende goet bekinnen can.Ga naar margenoot+
 
Hebben desen te doene ondienst,
 
So dient danne, dat es u tsienst,Ga naar voetnoot4
 
Ende doet hem ere, dat es mijn raet,
 
Ende doet so emmer, dat verstaet,
[pagina 116]
[p. 116]

A. fol. 33 c. d.

6925[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dat sijs geware werden niet,Ga naar margenoot+
 
Dat gise wilt bedriegen iet;
 
Want selc helst solken openbare,
 
Hi woude dat hi verhangen wareGa naar margenoot+
 
An ene galge met sire kelen;
6930[regelnummer]
Nochtanne gaet hi met hem spelen,
 
Om te vorderne sinen wille,
 
Dien hi draecht in therte stille.
 
Ende alse gi coemt tien portieren,Ga naar margenoot+
 
Dien seldi hovesscelike antieren,
6935[regelnummer]
Ende geven hem scoenheide, alselc alse gi
 
Hier selt horen nomen mi:
 
Rosen hoeden, alle maniere,
 
Die niet en sijn van coste diere,Ga naar margenoot+
 
Ende siden huvekine van cleinen drade,Ga naar voetnoot1
6940[regelnummer]
Op dat gijs wel hebt die staede,
 
Ocht iet dat hen onfangelic si.
 
Ende dan radic u daerbi
 
Hen te vertreckene al u leetGa naar margenoot+
 
Ende die pine die u versleet,
6945[regelnummer]
Ende tdogen dat gi hebt van minnen;
 
Ende en condi oec niet gewinnen
 
Gichte, sie en sie u te swaer
 
Ochte en liggen alsoe naer,Ga naar margenoot+
 
So doet gelof groet op die stede:Ga naar voetnoot2
6950[regelnummer]
Gelof en breect gene lede.
 
Geloeft u, dat wart vergouden,
 
Ende swert diere, dats al behouden;
 
Want logene so heeft die maniere,Ga naar margenoot+
 
Dat soe wilt sijn gesworen diere;
6955[regelnummer]
Ende eer gi ongenerent gaet,
 
So gevet uwe trouwe, dats mijn raet,Ga naar voetnoot3
 
Ende bidt hem dat si u geraden,
 
Ende oec mede staen in staden.Ga naar margenoot+
 
Weent vol u ogen met heten tranen,
6960[regelnummer]
Sone salmen gere loesheit wanen;
 
Knielt ende legt te gadre uwe hande,
 
Bidt ernstenlic, hens gene scande;
 
Sucht van herten ende wel gedichte,Ga naar margenoot+
 
Ende vaget van tranen u ansichte;
6965[regelnummer]
Want tranen muruwen, dats wel inscijn,
 
Herten die ontfarmich sijn.
 
En condi oec geweenen niet,
 
So net uwe ogen, daert niemenne siet,Ga naar margenoot+
 
Met ure spekelen over ancun,
6970[regelnummer]
Ochte stoet ontwee enen enguun,
 
Ende metten sape bestrijct u ogen:Ga naar voetnoot4
 
Gi selt dan wel weenen mogen,
 
Want het doet weenen elken man.Ga naar margenoot+
 
Menich trufferre diet wel can,
6975[regelnummer]
Ende weenen met groten barate,
 
Ende scinen minnende bi gelate,
[pagina 117]
[p. 117]

A. fol. 33 d.-34 a.

 
Ga naar margenoot+Die nochtan noit en minden
 
Anders, dan si hier met vinden
 
Die vrouwen in sachten wille,Ga naar margenoot+
6980[regelnummer]
Die hens ontfarmet lude ende stille.
 
Wisten die vrouwen wat si jagen,
 
Si ontfarmder te genen dagen.Ga naar voetnoot1
 
Ende es u soe die wech benomen,
 
Dat gi gaen en dort no comen,Ga naar margenoot+
6985[regelnummer]
Daer si sijn, no daer no hier,
 
So moettiere senden enen messagier,
 
Diet gerne doen om uwe lieve,
 
Of met talen ofte met brieven;
 
Ende scrijft hare, dats u betame;Ga naar margenoot+
6990[regelnummer]
Maer en set niet uwen name,
 
Want daer mede es menich bedroghen,
 
Die wel waende wesen in hoghe.
 
Hoet u oec dat ghi niet
 
Met kinderen doet u ghebietGa naar margenoot+
6995[regelnummer]
Want het es der kinder sede,
 
Dat sire gerne spelen mede
 
Met dat si hebben onderhanden,
 
Ende dat vergaet hem diewile te scanden,
 
Alst coemt onder die vrogeren fel,Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
7000[regelnummer]
Die altoes en geret niet el
 
Dan te breidene der liede onnere;
 
Dies geve hem lachter God onse here.
 
Dese portieren sijn alle uren
 
So ontfarmich van naturen,
7005[regelnummer]
Eest dat si u gichte ontfaen,
 
So selense u te hulpen staen,Ga naar margenoot+
 
Gelike dat die loder maect
 
Den valke, alse hi daes gesmaect,
 
Diene ter hant comen doet.Ga naar voetnoot3
7010[regelnummer]
Aldusso maect gichte ende goet
 
Die portiere van sachten sinneGa naar margenoot+
 
Jegen diegene die dragen minne.
 
Ende geviele dat gise oec vont
 
So overmoedich talre stont,Ga naar margenoot+
7015[regelnummer]
Dat gise met gichten noch met beden,
 
Noch met weenen, noch met geneden,
 
No met smeken en cont verwinnen,
 
Hine verstake u in allen zinnen,
 
Beede met worden ende met daeden,Ga naar margenoot+
7020[regelnummer]
Keert dan wech ende wacht ure staeden,
 
Ende laetse in paise bliven hier.Ga naar voetnoot4
 
En smalt noit case jegen tfier
[pagina 118]
[p. 118]

A. fol. 34 a. b.

 
Ga naar margenoot+Alse sere alsi selen doen,Ga naar voetnoot1
 
Omdat gi hen sijt ontfloen,Ga naar margenoot+
7025[regelnummer]
Ende en wanen u meer vererigen.
 
Dies moetti een stuc swigen;
 
Want die dorper heeft so behagel een herte,
 
Diene meest mint, doe hi meest smerte,
 
Ende die hem meest onderdanich es,Ga naar margenoot+
7030[regelnummer]
Dien scuwet hi meest, sijt seker des;Ga naar voetnoot2
 
Mare alse een man geet sire verde
 
Ende bliven laet, sinct sine hoverde,
 
Ende het dunct hem quaet gedaen,
 
Dat hine dus heeft laten gaen,Ga naar margenoot+
7035[regelnummer]
Ende sijns te doene en heeft nemmeer:
 
Dan prijst hine diene lachterde eer.
 
Dus moetmen soeken menichge manire,
 
Ende doen gelijc den marniere,
 
Die vart op die welde zee.Ga naar margenoot+
7040[regelnummer]
Ene sterre soect hi ende nemmee,
 
Daer hi mede wille varen.
 
Sijn seil trect hi op te waren,
 
Ende dorezelt wel menich lant,
 
Beide Potau ende Ingelant.Ga naar margenoot+
7045[regelnummer]
Hine zeilt bi enen winde al niet,
 
Hi strijct tseil als hi storm siet
 
Dore den tempeest ende den wint:Ga naar voetnoot3
 
Dus moet hi doen, die gene die mint,
 
Sal hem van minnen goet gescien;
7050[regelnummer]
Hi moet connen jagen ende vlien.
 
Noch seggic u ene maniere,Ga naar margenoot+
 
Het doet goet bidden desen portiere,Ga naar voetnoot4
 
Want niet verliest men daermede
 
Dan een man verlore sine bede,
7055[regelnummer]
Ende sine pine ende sine stonde
 
Van dat hise irst minnen begonde.Ga naar voetnoot5
 
Sidi ontfaen, dat es u genoech,
 
Want so hebbedi al u gevoech;Ga naar margenoot+
 
Ende en sidi oec niet ontfaen,
7060[regelnummer]
So seldi hovesscelike enwech gaen,
 
Ende engene gramscap togen
 
Noch met manieren, no met ogen;
 
Maer gelaet u blidelike.Ga naar margenoot+
 
Nochtanne eist onmogelike,
7065[regelnummer]
Datmen u verdriven sal,
 
En doe kinlic ongeval.
 
Hoe erre hen dese portiere gelaten,
 
Om anesoeken si niemene haeten,Ga naar margenoot+
 
Maer sijns blide ende wel gemeet,
7070[regelnummer]
Ende pensen dat met hem wel steet,
[pagina 119]
[p. 119]

A. fol. 34 b. c.

 
Ga naar margenoot+Ende datmen hem doet grote ere,
 
Alsmen hen anesoect hare minne sere.
 
Men sal den portieren niet
 
Doen verstaen, datmen wilt iet
7075[regelnummer]
Die Rosen plucken ochte lesen;
 
Maer datmen getrouwe sal wesen
 
Beide met herten ende met sinne,
 
Ende els ne geert dan goede minne;
 
Want si hen altoes ontsien,
7080[regelnummer]
Datmen mach na hare Rose spien.
 
Nochtanne est sonder twifel waer,
 
Diese wel besoect ende naer,
 
Hi salse vinden goedertieren;
 
Ende si sijn al van dien manieren,
7085[regelnummer]
Hoe fier si sijn in hare gelaet,
 
En sochte mense niet, dat verstaet,
 
Dat sijs selve soeken souden
 
Dies men hem bidt, ende onlange houden,
 
Ende gevens harden goeden coep.Ga naar voetnoot1
7090[regelnummer]
En ware niet soe nieloepGa naar voetnoot2
 
Die haestichge ende die sotte melde,
 
Hen te gevene van haren gelde,
 
Dar si verdiren met die rosen;
 
Want sire hem selven sere met nosen,
7095[regelnummer]
Si soudense hebben al ongecocht,
 
En warense te voren niet besocht;
 
Endedrogense al wel overeen,
 
So dat besokere en ware negeen
 
Van haren Rosen, ende lietense staen,
7100[regelnummer]
Tes hare scoenheit ware vergaen,
 
Ende te valuwene begonsten hare blader,
 
- Maer sine dragen niet te gader:
 
Dat es hem ene grote scade! -
 
Si haddent om niet, hilden sijs staede.
7105[regelnummer]
Sekerlike dat woudic wale,
 
Dat die liede altemaleGa naar margenoot+
 
Haren mont hilden ende swegen,
 
Tote dat si haren tijt gecregen,
 
Si soudens comen te betren lone,
7110[regelnummer]
Ende lieten hem hebben hare Rosen scone
 
Ende houden den poertieren.Ga naar margenoot+
 
Mine dochte noit in gheere manieren,
 
Dat hi hadde wel mans name,
 
Die comanscap maecte van sinen lichame;
Ga naar voetnoot3
[pagina 120]
[p. 120]

A. fol. 34 c. d.

7115[regelnummer]
Ga naar margenoot+Maer daer bi en seggics niet,
 
Dat ic wille dat gi ietGa naar margenoot+
 
Met versoekene beidt so lange,
 
Dat si u daer met ontgange;
 
Maer soect vaste an hare minne,
7120[regelnummer]
Recht hare tnette, daersi inne
 
Valle ende blive gevaen.Ga naar margenoot+
 
Gi mocht so lange laten staen,
 
Te hare soudenre comen scire
 
Een ocht twee, drie ocht viere,
7125[regelnummer]
Ja twewerf sestich dosinen
 
In enen jare, wouden sijs pinen,Ga naar margenoot+
 
Ende souden hen keren elre warde,
 
Op datmense te lange sparde.Ga naar voetnoot1
 
Ine rade niet dat so lange een man
7130[regelnummer]
Beide, dat hem een wijf soket an
 
Sine vrientscap ende sine minne;Ga naar margenoot+
 
Want hare dunct in haren sinne,
 
Datse hem te scone es, getrouwes mi,
 
Hoe lelic ocht hoe swart sie si.
7135[regelnummer]
Daer omme seldi vroech ende spade
 
U wachten dat gi spreect bi rade;
 
Want hoverdich sijn die vrouwen.Ga naar voetnoot2
 
Dies radic elken man entrouwen,
 
Dat hi na sinen poente ontbeide
7140[regelnummer]
Ende staden wachte, dat es vroetheide,
 
Eer gi soect te verre die minne.
 
Al es ene vrouwe fier van sinne,
 
Daer omme en laetse te minne twent;
 
Want tscepman altoes havene vent,
7145[regelnummer]
Op dat hi heme wiselike keert.
 
Geselle, nu hebbic u geleert,
 
Hoe gi sult varen mettien portieren.
 
Vindise fel ende quadertieren,
 
Dan en seldi hen bidden niet;
7150[regelnummer]
Maer alse gise in hogen siet,
 
Dan so eist hem bidden goet:
 
Dat in droefheiden niet en doet.Ga naar margenoot+
 
En ware Droefheit niet geboren,
 
Ver Jalosie hadde selden toren;
7155[regelnummer]
Maer die vule, quade Droefheide
 
Maecse verwoedt ende erre beide.
 
Vrient, oec so mochti comenGa naar margenoot+
 
Wel tselken poente, dat u vromen
 
Soude sere, ic segge u dat,
7160[regelnummer]
Vondise in ene heimelike stat,
 
Daer gi en ducht niemens gaen,
 
Ende verlost ware Suete OnfaenGa naar margenoot+
 
Van daer hi om u gevangen leit;
 
Ende hi u dan daede hovescheit
7165[regelnummer]
Ende van minnen goet gelaet.Ga naar margenoot+
 
Dan pluct die Rosen, daer si staet
 
Op haren stele in dien rosier.
 
Al bolge hem die vilain Dangier,
 
Ochte Vrese, ochte Scande sone lates niet
7170[regelnummer]
Vort te gane, wat uwes gesciet,
 
Opdat si hen blodelike weren;
 
Ende als si verwonnen danne geberen,Ga naar margenoot+
 
Dan mogedi wel werden geware,
 
Alse Vrese beeft van groten vare,
[pagina 121]
[p. 121]

A. fol. 34 d.-35 a.

7175[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende Scande wart roet ende Dangier weent,
 
Dan moegedi weten watmen meent;
 
Ende al weenden alle drie,Ga naar margenoot+
 
En achtes niet ene quade slie,
 
Mare hebt vaste in uwe gedachte,
7180[regelnummer]
Dat gi plucket die Rosen met crachte;
 
Ende toent dat gi sijt een man:
 
Daer leit al uw vordeel an;Ga naar margenoot+
 
Want hens dinc dat hen bat haget
 
Danmense tien spele nine verdraget,
7185[regelnummer]
Ende men met crachte plucket die Rose,
 
Al weenen si ende maken nose.
 
Si doen gevensede gelaet verstaen,
 
Datment met crachten heft gedaen;
 
Nochtan dat sijt bi willen gedogen.
7190[regelnummer]
Wat si seggen ende togen,
 
Hen ware leet dat si ontgingen
 
Bi enichgen warne, dat si vortbringen;
 
Ende ontgingense u oec in desen,
 
Eer die Rose ware gelesen,
7195[regelnummer]
Voert meer souden si u haten,
 
Ende niet so na hem comen laten,Ga naar voetnoot2
 
Sie sijn som al van selken seden,
 
Dat si die dinc die hem gebeden
 
Niet en doen noch toe en comen,Ga naar margenoot+
7200[regelnummer]
En sie hem met crachten genomen;
 
Maer wardi ane die portier geware,
 
Dat si u tonen al openbareGa naar margenoot+
 
Bolgenscap ende grote were,
 
Ende u spel hebben onmere,
7205[regelnummer]
Dan so seldise niet bestaen,
 
Ende selt ontbeiden dat enwech gaen
 
Die III portieren, die u dus nosen,Ga naar margenoot+
 
Die dicwile hoeden vaste hare Rosen,
 
Ende Suete Onfane hebben gelaten,
7210[regelnummer]
Die vaste te voren bi hem saten,
 
Die hem al gevet tuwen doene;
 
Dan proeft u vort alse die coene.Ga naar voetnoot3
 
Besiet Suete Onfane dat kint:
 
In wat poente dat gijt vint,
7215[regelnummer]
In dien so pijnt u oec te sine,Ga naar margenoot+
 
Al sout u geven een deel pine.
 
Es hi blide, sijt blide mede;
 
Es hi erre, hebbet oec errede.
Ga naar voetnoot1
[pagina 122]
[p. 122]

A. fol. 35 a. b.

 
Ga naar margenoot+Gi moet allen tijt besien
7220[regelnummer]
Hoe hi hem hout, ende in dien
 
Poente ende in dien gelate
 
Seldi u houden: het sal u bate
 
Wesen utermaten groet.
 
Es hi blide, weset sijn gnoet;
7225[regelnummer]
Emmer hout u na sine manieren;
 
Es hi kinchs, gi moettene antieren
 
Kintcheit oec, dat es mijn raet;Ga naar voetnoot1
 
Weent hi ende heeft drove gelaet,
 
So weent mede, dats wel gedaen:
7230[regelnummer]
Na sinen sede hout u bevaen.
 
Dien hi mint, dien seldi minnen,
 
Hier bi seldi u lief gewinnen;
 
Dien hi blameert, blameertene mede,
 
Ende hout u vaste na sine sede.
7235[regelnummer]
Waendi dat ene scone vrouweGa naar margenoot+
 
Enen sotten knecht op trouwe
 
Minnen soude van selken gelate,
 
Die nacht ende dach liepe op die strate
 
Dansen, reien ende springen,
7240[regelnummer]
Ende lude ropen ende singen,
 
Alse ochte hi uten sinne ware?
 
Het soude hare hebben harde onmare;
 
Want si soude ontsien, dat si
 
Haer ere soude verliesen daerbi,
7245[regelnummer]
Ende warden te niemaren:
 
Si ware sot, daede sijt tuwaren,
 
Want selke minne sone mach niet
 
Verholen bliven, wats gesciet.
 
Soect enich vroet man minneGa naar margenoot+
7250[regelnummer]
An ene vrouwe dom van sinne,
 
Ende hi toent dat hi es vroet,
 
Si en sal herte, sen noch moet
 
Ane hem keren, wats gesciet,
 
Alse lange alse hi der vroetheiet pliet;
7255[regelnummer]
Mare tone sine seden gelike den haren,
 
Ochte si sal wanen te waren
 
Altoes van hem gehoent wesen,
 
Ende danne so verstoet si desen,
 
Ende keert hare ane enen andren man,
7260[regelnummer]
Daer si hare nedert an,
 
Ende steect den getrouwen henen,Ga naar margenoot+
 
Ende houde hare vort anden genen,
 
Daer si gekeert heeft haren moet,
 
Nochtan dat hi haer en doet
7265[regelnummer]
Nemmer goet, raste noch ere:
 
Dus kiest si tquaetste van beiden sere.Ga naar margenoot+
 
Geselle, ist dat Suete Onfaen
 
Jegen u wilt enich spel bestaen,
 
Eist van taflen, ist van scake,Ga naar margenoot+
7270[regelnummer]
Emmer begaedt also die sake,
 
Dat hi te boven si int spel,
 
Dat sal hem genogen wel;
 
Ende verliest al dat gi set,
 
Ende al maect hire sijn sceren met,Ga naar margenoot+
7275[regelnummer]
Dies en seldi achten niet.
 
Prijst al dat gi ane hem siet,
 
Ende dient hem, dat es wel gedaen.
 
Ende sal hi oec versitten gaen,
 
So brinct een cussin ocht een cleet,Ga naar margenoot+
7280[regelnummer]
Ende dat legt onder hem gereet.
Ga naar voetnoot2
[pagina 123]
[p. 123]

A. fol. 35 b. c.

 
Ga naar margenoot+Hinge sijn cleet oec in die moude,
 
Dat heft ute oec alse houde:Ga naar margenoot+
 
Het sal hen genogen wale,
 
Ende dat hem baget, doet altemale;
7285[regelnummer]
Ende ontsiet u niet van desen,
 
Dat gi sult verstoten wesen;
 
Mar gi sult tuwen vromenGa naar margenoot+
 
Van uwen saken te boven comen.’
 
‘Lieve vrient,’ die minnere seide,
7290[regelnummer]
‘Dits ene gerechte duvelheide,
 
Dat gi mi hier verstaen doet,Ga naar voetnoot1
 
Ende dat u dunct wesende goet;Ga naar margenoot+
 
Ende wilt dat ic lieve ende ere
 
Hem doe, die ic hate so sere,
7295[regelnummer]
Ende alle verradere sijn gemene,
 
Sonder Suete Onfaen allene.
 
Es uwe raet aldus gedaen,Ga naar margenoot+
 
Dat ic soude dienen ende doen verstaen
 
Hem ere ende doeget ende alle houde,
7300[regelnummer]
Daer icse met verraden soude,
 
Verradre soudic wesen dan.
 
Ic wille dengenen, dien ic mesan,
 
Te voren warnen ende ontseggen,Ga naar margenoot+
 
So en machmen lachter leggen
7305[regelnummer]
Op mi in enichgen hove;
 
Ende laet sijn bi uwen orlove,
 
Dat ic hen ontsegge te voren,
 
Eer ic hen doe enichgen toren;
 
Ocht dat ic Quade Tonge daede
7310[regelnummer]
Seggen dat hi mine mesdaedeGa naar margenoot+
 
Betren wille na mine genoge;Ga naar voetnoot2
 
Ocht rietdijt dat ickene sloge
 
Ende mine wrake selve neme,
 
Ocht clagen den rechtere over heme?’Ga naar margenoot+
7315[regelnummer]
‘Geselle, geselle, dit soude togen
 
Die gene die sijn vol orlogen.Ga naar voetnoot3
 
Quade Tonge es sere bedect:
 
Ic segge, dien hi smeect ende lect,
 
Dien so sal hi heimelike achter
7320[regelnummer]
Spreken blame ende lachter.Ga naar margenoot+
 
Hi es verradere, God moetene scaden,
 
Dies soudemen weder te rechte verraden;
 
Want manne, dat verradere es,
 
En gelovic niet, sijt seker des,
7325[regelnummer]
Want hi haet die liede van binnen,Ga naar margenoot+
 
Dies hi buten nine laet kinnen.
 
Al lacht hi ende toent goet gelaet,
 
Hi penst int herte mort ende quaet.
 
Selc man en behagede Gode nie,
7330[regelnummer]
Want quaet was hi oit ende ie.Ga naar margenoot+
 
Hets recht datmen verradre hone,
 
Ende met verradenesse weder lone.
 
Niet eerleker en machmen wreken
 
Over die gene die quaet spreken;
[pagina 124]
[p. 124]

A. fol. 35 c. d.

7335[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ende ochte gi over hem claegt sere,Ga naar margenoot+
 
Waendi dat u God geve ere,
 
Daermet tgeruchte bliven sal?
 
Neent, al mocht gijt proven al
 
Met orconden goet, dat logene ware,
7340[regelnummer]
Hi sout houden al openbare,Ga naar margenoot+
 
Ende meer sine tande cotren mede,
 
Dan hi noit te voren dede,
 
Ende soude vernuwen al die saken,
 
Ende uwen lachter meerre maken;
7345[regelnummer]
Want selc waent mindren sine scande,Ga naar margenoot+
 
Die hem wast al vore die hande.Ga naar voetnoot1
 
Daeddi hem oec bidden mede,
 
Dat hi minderde dat hi dede,
 
Hine daeds niet, hi es so gedaen.
7350[regelnummer]
Dat ware al te sere mesdaen,Ga naar margenoot+
 
Daeddine uwen vrienden slaen,
 
Ende sout cranke sone ontfaen,
 
Ende ontseitdine van sinen live,
 
Ende hijt dan seide den quaden wive,
7355[regelnummer]
Ver Jalosien, ende si dan daedeGa naar margenoot+
 
Suete Onfane meerre scade,
 
Ende leidene in twee vingerline,
 
Daer hi in een pleget te sine,
 
Ochte verborne in een viere,
7360[regelnummer]
Ochte verdronkene in ene riviere,Ga naar margenoot+
 
Ocht hildene alsoe vaste beclaecht,
 
Dat gine nemmerme ne saegt,Ga naar voetnoot2
 
So souddiere dan om sijn in meerren sere
 
Dan noit Karle was, die here,
7365[regelnummer]
Om Rolande, die in RoncevaleGa naar margenoot+
 
Verloes sijn lijf, alsmen weet wale.’
 
Die minnere seide: ‘Dit en soec ic niet:
 
Den duvel bevelict diet hem riet;
 
Ic wildickene hadde selve gehangen,
7370[regelnummer]
Die mine bliscap dus doet ongangen.’Ga naar margenoot+
 
- ‘Geselle,’ seit hi, ‘nu vrient, nu hort,Ga naar voetnoot3
 
Ende laet varen nu dese wort:
 
Anders moetti wrake nemen;
 
Te hangene en soude u niet betemen
7375[regelnummer]
Enegen mensce, wat hi wrachte,Ga naar margenoot+
 
Want het behort niet tuwen ambachte.
 
Het behort den rechtre toe tuwaren.
 
Nu laet u gedreich al varen,
 
Ende met verraetnesse hem weder loent:
7380[regelnummer]
Anders so blijfdi gehoent.’Ga naar margenoot+
 
Die minnere scide: ‘Vrient, verstaet:
 
Ic wille doen al uwen raet
 
Ende werken utermaten gerne.
 
Mi es beter dat icse drive tscerne,
7385[regelnummer]
Dan si mi te scerne dreven.
 
Mocht gi mi enichgen raet vergeven,
[pagina 125]
[p. 125]

A. fol. 35 d.-36 a.

 
Ga naar margenoot+Ochte gewisen enichge, wijshede,
 
Daer ic lichteleker mede
 
Don casteel mochte vererigen,Ga naar margenoot+
7390[regelnummer]
Ic soude noch beiden ende swigen.’
 
Amijs seide: ‘Ja ic, wel sekerlike,
 
Maer men moet wesen alte rike.Ga naar voetnoot1
 
Geselle, wie dat wilt sconfieren
 
Desen casteel in allen manieren,Ga naar margenoot+
7395[regelnummer]
Ende velne neder, van daer hi stont
 
Altemale tote in den gront,
 
Ende si hem allen sonder waen
 
Van daer binnen geven gevaen,
 
Dat portier noch portenereGa naar margenoot+
7400[regelnummer]
En soude doen engene were:
 
Die wech heet Te vele geven.Ga naar voetnoot2
 
Dese name so es hem bleven
 
Van Sotter Meltheit, diene dede
 
Maken ende stichten mede.
7405[regelnummer]
Sotto Meltheit die geft sonder were,
 
Die hevet ontgoet menichgen minnere,
 
Dat wetic bi mi selven wale.
 
Dien wech hebbic altemaleGa naar margenoot+
 
Gemeten ende lange gegaen;
7410[regelnummer]
Dies machickene u wel doen verstaen,
 
Want pelegrijm so hebbic daer
 
Selve geweest wel menich jaer.
 
Meltheit seldi ter rechter sidenGa naar margenoot+
 
Laten ende vorwert liden
7415[regelnummer]
Ter slinker hant een luttel bat:
 
Daer suldi vinden enen pat
 
Groene ende scone: dien seldi gaen.Ga naar voetnoot3
 
Eer gine iet verre hebt bestaen
 
Seldi breken sien die mure
7420[regelnummer]
Ende vallen neder al dure en dure,Ga naar margenoot+
 
Ende canseleren oec tier stede
 
Torren ende tornelen mede,Ga naar voetnoot4
 
Ende die porten openstaen,
 
Ende alle die lieden sere ontaen.
7425[regelnummer]
In die side es die casteelGa naar margenoot+
 
Cranker vele dan een wasteel
 
In vieren te deilne ware.Ga naar voetnoot5
 
Die daer coemt siet openbare
 
Dien casteel vele eer gewonnen,
7430[regelnummer]
Eer een wasteel soude sijn ontgonnen.Ga naar margenoot+
 
In desen wege, daer ic af spreke,
 
En mach comen sekerleke
 
En geen arm man die leeft,
 
Want men hem verboeden heeft
7435[regelnummer]
Den wech geellec altemale;Ga naar margenoot+
 
Maer haddene, dat wet wale,
 
Iemenne geleidt tote daer binnen,
 
Hi soude te hants den wech kinnen,
 
Also wel als ic doe,
7440[regelnummer]
Diene hebbe gheleert langhe en hoe.Ga naar margenoot+
 
Ende wildijt, gi seltene connen saen,
 
Want vroech gnoech hebdijt bestaen,Ga naar voetnoot6
 
Opdat gi hebt een groet goet,
 
Ende gijt in overdaede verdoet;
7445[regelnummer]
Mar ine leider u niet, Godweet,Ga naar margenoot+
 
Want Ermoede heeft mi, dats mi leet,
[pagina 126]
[p. 126]

A. fol. 36 a. b.

 
Ga naar margenoot+Den pas verboden, dat mi deert,
 
Want dat mine es al verteert,
 
Ende al dat ic elre wan
7450[regelnummer]
Hebbicker mede geleget an;Ga naar margenoot+
 
Mar sint ic meer en weet wat geven,
 
So bem ic altemale verdreven.
 
Sie seiden: ‘En coemt nemme hier,
 
Sint idel es u almenier;
7455[regelnummer]
Want gi ons nemmeer ne docht,Ga naar margenoot+
 
Als gi ons niet geven en mocht;
 
Want hier en mogedi nemmeer minnen,
 
Rijcheit en ledre u weder binnen;’
 
Ende wien sore Rijcheit binnen leidt,
7460[regelnummer]
Hu scone dat sijt hem voren spreidt,Ga naar margenoot+
 
Alse hi keert, ontseise hem beide
 
Wandelinge, vrientscap ende geleide.Ga naar voetnoot1
 
Ende weet oec wel soe wire coemt inne,
 
Dat hi met engenen sinne
7465[regelnummer]
Daer ute weder can gecomen,Ga naar margenoot+
 
Ermoede en hebbene genomen,
 
Ende leidene ute metter hant,
 
Alse enen verstoetenen trewant.
 
Dit selve so was mi gedaen,
7470[regelnummer]
Daeromme doe ic u verstaen;
 
Doe ic mijn goet hadde al verteert,
 
So togede mi Aremoede haren steert,
 
Ende ontfinc mi na hare wesen,
 
Alse die selden blide mach wesen;
7475[regelnummer]
Ende Sotte Meltheit sine geert el
 
Danne altoes bliscap ende spel,
 
Ende overtellichgen cost te doene
 
Van heecten en van venisoene,
 
Geliker wijs dat niet en coste.
7480[regelnummer]
Sone woude niet dat hare geborste
 
Een morseel, dat lecker ware,
 
Om X florine, en quame te hare.Ga naar voetnoot2
 
Ermoede soe woent banderside,
 
Vol scanden groet in allen tide,
7485[regelnummer]
Si ducht rouwe ende ongenede,Ga naar margenoot+
 
Want si in anxten doet menichge bede,
 
Ende hort menich ontseggen swaer,
 
Dat haerre herten leit te naer.
 
Ermoede en es met niemen wart,
7490[regelnummer]
Men steecse altoes achterwart;
 
Ermoe9e doet den mensce versmaden
 
Ende haeten ende leven met ongenaden;
 
Ende si en doet nemmer so wale,
 
En si gelachtert altemale.Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
7495[regelnummer]
Van hare en hebdi te doene niet el,
 
Dan gi moegt altoes pensen wel,
 
Dat quaet doet vallen in ermoede.
 
Dat wetense wale die van goede
 
Sijn in ermoeden comen.Ga naar margenoot+
7500[regelnummer]
Het heeft menichgen tlijf genomen
 
Ende doen hangen bi sire kelen,
 
Ende selken heeft oec doen liggen quelen
 
Op sijn stroe van groter noet,
 
Van breken, die hi heeft te groet.Ga naar margenoot+
7505[regelnummer]
Dit souden weten ende kinnen
 
Met rechte wel die gene die minnen;
[pagina 127]
[p. 127]

A. fol. 36 b. c.

 
Ga naar margenoot+Want arm man en heeft toedaet,
 
Daer hi die minne meede ontfaet.Ga naar voetnoot1
 
Dore Gode, geselle, sijt wel bedacht,
7510[regelnummer]
Hoet u van aremoeden ende wacht;
 
Van hare te hoedene u wel behoeft.
 
Verstaet mi, ic hebs geproeft
 
Ane mi selven, dat ict wel weet
 
Algader hoet met ermoeden steet.
7515[regelnummer]
Daeromme biddic u dat gi
 
Geloeft dat gi hort seggen mi;
 
Want ic segt u om goet.
 
Hoedes u, soe siedi vroet;
 
Hi es van Goede gebenedijt,
7520[regelnummer]
Die hem bi andren castijt.
 
Nu hort, geselle, ende werdes vroet:
 
Men plach mi te hetene hovesch ende goet,
 
Ic was wart man ende rike;
 
Men vant cume iewer mine gelike,
7525[regelnummer]
Ende ic was harde liefgetalGa naar margenoot+
 
Onder die gesellen al
 
Die wile ic gaf boven mate.
 
Nu doet Aremoede dat ict late,
 
Want bi minen groten verterne
7530[regelnummer]
Bem ic comen in swaren derne;Ga naar margenoot+
 
Want ic met pinen gecrigen mach
 
Daer ic gelide met dien dach,
 
Van etenne ende van drinkene mede,
 
Ende cledre, dat ic gedecke mine lede.
7535[regelnummer]
DAvonture dede mi dit al,Ga naar margenoot+
 
Die mi warp in dit mesfal,
 
Daer si mi met sere mesdiende,
 
Want ic verloes al mine vriende,
 
Die mi afgingen alle gemene,
7540[regelnummer]
Sonder, dat waen ic, een allene.Ga naar margenoot+
 
DAvonture datse mi al nam
 
Metten Aremoede, dat met hare quam.
 
Nam? sine dede! ic liege, dats waer;
 
Ic en namse mi selven maer,
7545[regelnummer]
Want ic seter bem van desen,Ga naar margenoot+
 
Hadden si mine vriende gewesen,
 
Om hare en haddense mi gehaten
 
Niet noch altemale gelaten.Ga naar voetnoot2
 
Sine dede jegen mi gene dinc,
7350[regelnummer]
Dat si haers selfs vriende vinc:Ga naar margenoot+
 
Haers selfs? ja, ic en wist twint;
 
Metten swarsten hebbict bekint,
 
Met herten, met live ende met goede,
 
Dies mi swarlic es te moede.
7555[regelnummer]
Ic wanetse hebben gehadt wel al,Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
 
Mar nu, als ic bem in den val,
 
Sone haddickere niewerinc niet:
 
Dus jamerleke es mi gesciet.
 
Nu vliense mi, dien ic dede trouwe,
7560[regelnummer]
Ende maken van achter op mi die mouwe,Ga naar voetnoot4Ga naar margenoot+
 
Omdat ic onder bem dat rat
 
Gevallen, van daer ic boven sat.
[pagina 128]
[p. 128]

A. fol. 36 c. d.

 
Ga naar margenoot+Met rechte en soudic engene ure
 
Clagen over die Avonture,
7565[regelnummer]
Die mi gedaen heeft openbareGa naar margenoot+
 
Meer duechden dan ic jegen hare
 
Noit verdiende: ic meret in dien,
 
Dat si verclaert heeft so mijn sien
 
Met haerre specien die sire ingoet,
7570[regelnummer]
So dat ic kinne nu al bloetGa naar margenoot+
 
Mine vriende, ende hebbe gedaen
 
Sint ic met Ermoeden was bevaen,
 
Die mi mine vriende heeft benomen,
 
Daer ic toe en ware meer comen.
7575[regelnummer]
Getoent mine vrient so heeft si miGa naar margenoot+
 
Biden Ermoede, dat mi es bi,
 
Die ic niet en hadde gekint
 
Te voren, want ic was so blint.
 
Si boeden mi lijf ende goet,
7580[regelnummer]
Ende seiden: ‘Here, nu doetGa naar margenoot+
 
Al uwen wille metten minen,
 
Sonder vragen ende pinen;
 
Want geen vrient, dat weet wale,
 
En gert thoudene tenegen male
7585[regelnummer]
Jegen sinen vrient, Godweet,Ga naar margenoot+
 
Goet dat ter Avonture steet,
 
Noch sijns selfs lijf daer mede;
 
Ende sint so groete vriendelichede
 
Ende trouwe es tusscen u ende mi,’
7590[regelnummer]
So seit die vrient, ‘ic wille dat giGa naar margenoot+
 
Mi gebiet nacht ende dach,
 
Ende over al dat ic vermach,
 
Bedie men can niet gekinnen
 
Die getrouwe vrient van binnen,
7595[regelnummer]
Men heeftse ter noet geproeft.
 
Opdat gi enichge stucke behoeft,
 
Doet mi vore u liggen gevaen,Ga naar margenoot+
 
Ochte vor u te borge staen;
 
Neemt mijn goet, vercopet al,
7600[regelnummer]
Besiet oft ict iet willen sal.’Ga naar voetnoot2
 
Hier met sone liethijt niet varen,
 
Hine dede mi nemen sonder sparenGa naar margenoot+
 
Dine die was van cleinre warde,
 
Dies hi te smekene mi begerde;Ga naar voetnoot3
7605[regelnummer]
Mar die scande heeft luect dien mont,
 
Ende daerne ontpluken tegere stont,
 
Mar nemt sinen omville in goede,Ga naar margenoot+
 
Dat niemene en kinne sine ermoede;
 
Maer wilt in hem selven sluten
7610[regelnummer]
Ende tonet altoes tscoenste van buten,
 
Also alse ict doen moet nu.
 
Lieve geselle, dat seggic u,Ga naar margenoot+
 
Dats nu vergeten altemale,
 
Mire vrienden irsten tale,
7615[regelnummer]
Daer si mi smeecten mede,
 
Scuwen nu mi in elke steede.Ga naar voetnoot4
 
Dus en doen die gene niet,Ga naar margenoot+
 
Diemen papelarde siet
 
Ende achter lande lopen ende gaen;
7620[regelnummer]
Dese doen van buten verstaen
 
Hare gebrec van hare ermoede,
 
Ende binnen leven si met goede,Ga naar margenoot+
Ga naar voetnoot1
[pagina 129]
[p. 129]

A. fol. 36. d.-37 a.

 
Ga naar margenoot+Ende hebben penitancie goet
 
Ende vet, diese leven doet,Ga naar voetnoot1
7625[regelnummer]
Ende gaderen wel groten scat,
 
Ende buten so seggen si dat,
 
Dat si hebben honger ende breke.Ga naar margenoot+
 
Nu willic, eer ic te verre spreke,
 
Swigen vort ende latent varen;
7630[regelnummer]
Want dat seggic u tuwaren,
 
Dat altoes haten ypocriten,
 
Datmen iet seit van haeren viten.Ga naar margenoot+
 
Men seit, geselle, ende dats waer:
 
Sotte herte bringt in pine swaer
7635[regelnummer]
Ter menichger tijt haeren here,
 
Dat weet ic bi mi selven sere;
 
Want die minne heft mi verradenGa naar margenoot+
 
Ende bracht in scanden ende in scaden.Ga naar voetnoot2
 
Sonder enichge andre dinge
7640[regelnummer]
So hebbic alle sonderlinge
 
Verloren, die waren mine vriende,
 
Wat ic noit jegen hem verdiende:Ga naar margenoot+
 
Dat blijft altemale verloren,
 
Maer ic weet wel te voren,
7645[regelnummer]
Dat gi mijn getrouwe vrient sijt,
 
Ende wesen sult tote diere tijt
 
Dat u die ziele scede van live;Ga naar margenoot+
 
Want ic seker alsoe blive
 
Die wile dat ic mocte leven;
7650[regelnummer]
Maer die doet doet al begeven.
 
Die doet doet menich geselscap sceden,
 
Diet noede doen onder hem beeden.Ga naar margenoot+
 
Getrouwe minne al sceedt si
 
Metter doet, geloves mi,
7655[regelnummer]
So blijft gestaede metten genen,
 
Die niet en es gesceden henen;
 
Want al wart dat ic nuGa naar margenoot+
 
Versciede, ic soude nochtan met u
 
Int herte bliven sonder vergeten;
7660[regelnummer]
Ende so moegedi van mi wel weten,
 
Gelijc dat leefde Pirotheus
 
In dat herte Theseus,Ga naar margenoot+
 
Diene so minde na sine doet,
 
Dat hine met pinen groet
7665[regelnummer]
Levende sochte inder hellen:
 
So sere ginc hire hem omme quellen.
 
Dese mindene, weetmen wel,Ga naar margenoot+
 
Maer Ermoede es noch alsoe fel
 
Dan die Doet, dat es waerhede;
7670[regelnummer]
Want ziele ende lijf doet si mede,
 
Alse lange alse si te gadre duren,
 
En laet si cume in ere uren
 
Leven ende verdoemesse beide.
 
Dies proeftmen wel die waerheide
7675[regelnummer]
In dieften ende in verswerne mede,Ga naar margenoot+
 
Ende in menichge andre quaethede.Ga naar voetnoot3
 
Dit en doet die Doet niet,
 
Want alsmense comen siet,
 
Hoe swarlike si coemt toegegaen,Ga naar margenoot+
7680[regelnummer]
Op ene ure eist al gedaen.
 
Lieve geselle, dat u God lone,
 
Gedinke u van Salomoene,
[pagina 130]
[p. 130]

A. fol. 37. a. b.

 
Ga naar margenoot+Die van Jherusalem was coninc,
 
Ende sereef menichge wise dinc.Ga naar margenoot+
7685[regelnummer]
Hi seide: ‘Lieve kint, hoet u
 
In allen tijt ende oec nu
 
Jegen ermoede, dats mijn raet;
 
Want ermoede, dat verstaet,
 
Doet enen broeder den andren haetenGa naar margenoot+
7690[regelnummer]
Ende verstoeten ende laeten.’
 
Hi seit: hi hadde liever die doet
 
Dan te sine in ermoede groet,
 
Ende om sorgelic ermoede ende swaer
 
So spreect hi vort oppenbaerGa naar margenoot+
7695[regelnummer]
Van gebreke, die over hare
 
Viande wrect hare entare;
 
Want noit man en was sakerleke
 
So onwart alse die hadde breke.
 
In loye gelijctmenne ende anders nietGa naar margenoot+
7700[regelnummer]
Gelijc diemen in scanden siet.Ga naar voetnoot1
 
Alte quaet soe es ermoede,
 
Maer waert, geselle, dat u soe stoede,
 
Dat gi hadt in uwer gewelt
 
So groeten scat, so groet gelt,Ga naar margenoot+
7705[regelnummer]
Dat gi mocht geven wale
 
Wat gi wout altemale,
 
Ende meer dan gi const geloven,
 
Gi quaemt al uwes dinges te boven,
 
Ende sout cnoppe ende rosen lesen,Ga naar margenoot+
7710[regelnummer]
Hoe vaste dat si besloten wesen;
 
Maer ic weet wel sekerlike,
 
Dat gi niet en sijt so rike;
 
Ende gi en sijt so nodich niet,
 
Gine sout gerne geven ietGa naar margenoot+
7715[regelnummer]
Daerbi geeft so cleine scoenhede,
 
Dat gire niet en vallet meede
 
In ermoede, datmen u versmaede,
 
- Gi soudes hebben verlies ende scade, -
 
Ende daertoe houden over sotGa naar margenoot+
7720[regelnummer]
Ende met u maken sceren ende spot,
 
Dies gi hadt bi uwen aneverde
 
Gecocht die dine boven haerre warde.
 
Ic rade oec wel dat gi sent
 
Van nuwen oefte scoene prosent,Ga naar margenoot+
7725[regelnummer]
In dwalen ocht in pendren mede,Ga naar voetnoot2
 
Want het es grote hoveschede,
 
Alse apple, criken ende perenGa naar voetnoot3:
 
Dusdane gichten en mach u deren.
 
Al eist dat gijt hebt gecocht,Ga naar margenoot+
7730[regelnummer]
Segt emmer dat het u es bracht
 
Ende gesent te hants op die stede,
 
U gichte salre sere werden mede.Ga naar voetnoot4
[pagina 131]
[p. 131]

A. fol. 37 b. c.

 
Ga naar margenoot+Roede rosen soutdi occ bringen,
 
Occhte violetten met desen dingen,Ga naar margenoot+
7735[regelnummer]
Ochte van bloemen scoene hoede;
 
Dit en mach u bringen in gere ermoede.
 
Wet wel dat gichten verwinnen
 
Quaetsprekeren in allen sinnen;
 
Ende al wistense enich quaetGa naar margenoot+
7740[regelnummer]
Vanden gevere, dat verstaet,
 
Si soudent dore sine gichten decken,
 
Ende alle doeget van hem vertreeken.
 
Menichgen so behout gichte sine ere,
 
Die gelachtert soude wesen sere,Ga naar margenoot+
7745[regelnummer]
En wart biden gichten niet.
 
Bi gichten men oec dicken siet
 
Menichge goede provende geven,
 
En daedt gichte het ware bleven.
 
Die gichte, diemen plegt te gevene,Ga naar margenoot+
7750[regelnummer]
Geft orcontscap van goeden levene.
 
Overal so heeft geven stat,
 
Al heeft sijt tere stede bat
 
Dan sijt tere andre hebben can.
 
Geven maect den gevre goet man,Ga naar margenoot+
7755[regelnummer]
Geven prijst den gevre sere,
 
Ende den nemre doet onnere.
 
Die sine edele vrieit goet
 
In anders dienst lient ende doet,
 
En dinct mi beraden niet waleGa naar margenoot+
7760[regelnummer]
Nu no te gheenen male.Ga naar voetnoot1
 
Wat help dat ic hier af vele diede?
 
Met gichten veetmen aldie liede.Ga naar voetnoot2
 
Geselle, verstaet wel dese wart,
 
Die ic u hebbe geopenbart.Ga naar margenoot+
7765[regelnummer]
Eist dat sake dat gise doet,
 
Het sal u wesen harde goet;
 
Want u die God van Minnen sal
 
Houden u gelof wel al,
 
Ende hine saels n twent faelgieren,
7770[regelnummer]
Alse hi den torre sal asselgieren
 
Met ver Venuse der goddinnen,Ga naar margenoot+
 
Die brinct met hare dien brant van minnen.
 
Si selen verstriden die portiere,
 
Ende werpen te neder sciere
7775[regelnummer]
Dien casteel, ende dan mogedi
 
Nemen die Rose, hoe vaste dat siGa naar margenoot+
 
Es besloten, des sijt gewes;
 
Ende tierst dat si gewonnen es,
 
So es meesterrie boven al,
7780[regelnummer]
Hoe datmense bohouden sal,
 
Dat gire lange bi duren moegt;Ga naar margenoot+
 
Want hens gene meerre doegt,
 
Dan dat die liede behouden connen
 
Die dinge die si hebben gewonnen,
7785[regelnummer]
Willen sire bliscap af ontfaen;
 
Want die virtut es soe gedaen,
 
Dat mere es, sijt seker des,
 
Te hoedene dat gewonnen es,
 
Dan es dat winnen no dat bejagen.
7790[regelnummer]
Kevtijf mach hi hem wel clagen
 
Die verliest sine vrientdinne
 
Bi sire scout in enichgen sinne.
 
Het es een harde groet bevroeden,
 
Die sine vrientdinne wel can hoeden,
7795[regelnummer]
So dat hise niet en verliest,
 
Ende elre en genen vrient en kiest,
[pagina 132]
[p. 132]

A. fol. 37 c. d.

 
Ga naar margenoot+
 
Namelike alse onse Here geeft,
 
Dat si duecht ende scoenheit heeft,
 
Ende sonder vercopen geft hare minne
7800[regelnummer]
Met trouwen ende met gestaden sinne.
 
Minne vercopen en was noit vonden
 
Van wive in engenen stonden
 
Dan bi gerechter ribaudien.
 
So wie der waerheit wille lien,
7805[regelnummer]
Sone es minne engene int wijf,
 
Die omme gichte geeft hare lijf.
 
Alselke minne moet sijn gescent,
 
Ende oec die wijf daermense ane vent.
 
Nochtan sinse alle wel naer
7810[regelnummer]
Gereet te nemene, dat es waer,
 
Ende al te rovene, die si kinnen
 
Vaste gevaen met haerre minnen.
 
Juvenael hi doet ons cont,Ga naar voetnoot1
 
Dat Hiberne seide tere stont,
7815[regelnummer]
Dat si vele liever woude
 
Hare ogen verliesen, dan si soude
 
Hare houden an enen man allene,
 
Sine soude met andren sijn gemene:
 
Bi enen sone woutsi niet duren,
7820[regelnummer]
So heet was si van naturen.
 
Hen es wijf so goet van sinne,
 
Noch so getrouwe in hare minne,
 
Sine wille hebben van haren vrient,
 
Hoe getrouwelike hi haer dient,
7825[regelnummer]
Alle staense na ontcleden:
 
Aldus wilt elc den sinen leden.
 
Wat souden doen dan die wijf,
 
Die om gelt dan geven hare lijf,
 
Sint men cume can enichge venden,Ga naar margenoot+
7830[regelnummer]
Die hem els can onderwinden
 
Dan van goede te nemene dwonder,
 
Hoe sere si hebben den man tonder?Ga naar voetnoot2
 
Juvenael dese regle visiert,
 
Maer en es regle sine faeliertGa naar margenoot+
7835[regelnummer]
Selc wile an ene onder hondert:
 
Die goede sijn altoes gesondert,
 
Vanden quaden waest dat hijt seide,
 
Doe hi dese sentencie uutleide:
 
Maer es een wijf van selken sede,Ga naar margenoot+
7840[regelnummer]
Getrouwe van herten, simpel mede,
 
Hovesch ende wetende van manieren,
 
Ende daertoe hovesch ende goedertieren,
 
Een man machs hare trouwe te bat;
 
Maer boven al soe hoede hem dat,Ga naar margenoot+
7845[regelnummer]
Hi nine legge al sine cure
 
An hare gedane, an hare figure,
 
Noch oec an hare scoenheit met;
 
Want hi blever oec bi gelet.
 
Maer die wilt sijn engien maken,
7850[regelnummer]
Hi moet versien al dese saken,
[pagina 133]
[p. 133]

A. fol. 37 d.-38. a.

 
Ga naar margenoot+
 
Dat es hare sede, hare wijsheit,Ga naar margenoot+
 
Eer hire sijn herte vaste an leit;
 
Maer die scoenheit alleene anesiet,
 
Hi werp hem selven in verdriet;
7855[regelnummer]
Want scoenheit onlange steet
 
In enen poente, si en tegeet;Ga naar margenoot+
 
Want si es van diere naturen
 
Gemaect, dat si van uren te uren
 
Mindren moet, nacht ende dach.
7860[regelnummer]
Mar die sen ende conste vererigen mach,
 
Dat blijft hem altoes gerectGa naar margenoot+
 
Die wile hi op die werelt geet,
 
Ende doetene eren alle dage,
 
Ende hoecht daer hi vriende ende mage.Ga naar margenoot+
7865[regelnummer]
Daer bi die gene, die es vroet,
 
Sal altoes merken wat hi doet
 
Ende werken met sinne alle tide.
 
Die vrouwe si sal wesen blide
 
In haer selven ende harde vroe,Ga naar margenoot+
7870[regelnummer]
Dat si hare herte bestaedt alsoe
 
An ene, die es scone ende wijs,
 
Ende van doegeden hevet prijs.
 
Waer dat sake dat mi te rade
 
Iemen quame, ende hi mi bade,Ga naar margenoot+
7875[regelnummer]
Dat ic hem seide ocht ware goet,
 
Dat hi keerde al sinen moet
 
Ende sine herte daertoe sette,
 
Dat hi liedekine ende motette
 
Ende rime makede ende screvetse in brieve,
7880[regelnummer]
Ende sendetse sinen sueten lieve:
 
Ay las! dat mach luttel vromen;
 
Maer die de borse swaer doet coemen,
 
Met florinen wel gespect,
 
Hi es wel ontfaen ende natreet;
7885[regelnummer]
Want sine geren el, dats waer,
 
Dan die borse met gelde swaer:
 
A1 hare gedachte so leit daer ane,
 
Mi es leet dat ics hermane,
 
Ende te meer soe waers mine clage;Ga naar margenoot+
7890[regelnummer]
Maer ic siet argeren alle dage.
 
In den tijt ons irsts vader
 
Ende onser moeder beide gader,
 
Naerdat ons de lettre seghet,
 
Daert in bescreven leghet,
7895[regelnummer]
Doe vantmen getrauwe minne
 
Sonder giricheit van sinne.
 
Deen en geerde den andren niet
Ga naar voetnoot1
[pagina 134]
[p. 134]

A fol. 38. a. b.

 
Ga naar margenoot+Te rovene, alsmen nu pliet;
 
Die lieden so weeldich niet ne waren
7900[regelnummer]
Van cledren noch van spisen, tuwaren.
 
Sie raepten castaengen in dat wout
 
Ende ander cruut menichfout,
 
Dat si aten vore visch, vore vleesch.
 
Na wijn en daedense en genen eesch:
7905[regelnummer]
Si dronken borne simpelment,
 
Sine wisten van claerheit een twent.
 
Nochtoe en hadde gegaen noit ploech:
 
Dierde bi hare selven droech,
 
Gelijc datse God pareerde
7910[regelnummer]
Ende al bi sinen wille visierde,
 
Daer si af namen oec hare noet.
 
Si en aten coken no broet,
 
Salm no store, noch selke ware.
 
Sie cleedden die velle metten hare,
7915[regelnummer]
Gelijc si vanden beesten quamen.
 
Crude ende lovren dat si namen,
 
Ende maecten loedsen daer si in lagen;
 
Ende in die roken dat si plagen
 
Hole te makene, daer si in meest
7920[regelnummer]
In plagen te vliene dor den tempeest.
 
Anders so sliepen si upt gras
 
Of upt hoy datter bi was;Ga naar voetnoot1
 
Mar alse leden was dat weder,
 
Ende scone ende suete die lucht wart weder,
7925[regelnummer]
Soe dat elc vogel dien dach
 
Smargens gruette, alse hine sach,
 
Die hem therte vervroien deede;
[pagina 135]
[p. 135]

A. fol. 38. b. c.

 
Ga naar margenoot+Ende Zepharus die wint dan mede
 
Uten suden waiende quam,Ga naar margenoot+
7930[regelnummer]
Ende dat Flora sijn wijf vernam,
 
Die Goddinne es vanden blomen,
 
Dede sise scone utespringen comen,
 
Ende tallen staeden bloien wel;
 
Want siene kinnen niemen alGa naar margenoot+
7935[regelnummer]
Over meester dan dese twee,
 
Noch hier int lant noch over zee;Ga naar voetnoot1
 
Dese geven hem varuwe menichgerande,
 
Nadat si wassen achter lande.
 
Van desen blomen dus gescapenGa naar margenoot+
7940[regelnummer]
Soe maken mageden ende cnapen
 
Menichgerande hoedekine,
 
Fraie, scone ende fine;
 
Van desen blomen altemale
 
Makense hare bedden, die roken wale,Ga naar margenoot+
7945[regelnummer]
In praiele ende in vergiere:
 
Dit was ene al te suete maniere.
 
Dan stoet die erde so in hogen
 
Van haren blomen, dat si orlogen
 
Woude den hemel sceen, dies si
7950[regelnummer]
Blomen hadden meer dan hi
 
Sterren ochte planeten deede:
 
So overmodich was sire mede.Ga naar voetnoot2
 
Op selke bedde, alse ic segge,
 
Sonder van giricheden vlegge
7955[regelnummer]
Iet te hebbene, tien tiden lagen
 
Die gene die der minnen plagen,
 
Ende onderhelsden hem ende custen;
 
Ende alsi wouden mede rusten,Ga naar margenoot+
 
Hare omgange ende hare gordine
7960[regelnummer]
Waren die bome, daer doer scinen
 
Niet der sonne raien en conde:
 
So dicke waren si tien stonden.
 
Daeronder si hare danse drevenGa naar margenoot+
 
Ende hare spel sonder begeven;
7965[regelnummer]
Si en rochten om dinc negene
 
Dan hoe elc sijn lief allene
 
Mochte helsen ende cussen mede,
 
Ende al bi groter vriendelichede.Ga naar margenoot+
 
Noch toe en hadde noit gewesen
7970[regelnummer]
Noch coninc, noch prince, hebbic gelesen.
 
Sie waren alle even gelijc
 
Van goede, van haven, ende even rijc.
 
Niemen en hadde proper goet:
 
Het was gemeine al wart stoet.
7975[regelnummer]
Herscap ende gerechte minneGa naar margenoot+
 
En bleven noit gestade van sinne.
 
Die gene diese wilt meestrien,
 
Hi doese sceden ende ontvrien.Ga naar voetnoot3
 
In huweleke machment sien
7980[regelnummer]
Bi waren expelemente gescien,Ga naar margenoot+
 
Alse die man waent wesen vroet,
 
Ende hi sinen wive mesdoet,
 
Mesprijst ende sere sleet.
 
So dickent sleet hise, dat si geet
7985[regelnummer]
Menichwarf daert hem es leet,Ga naar margenoot+
 
Daer si te voren, Godeweet,
 
Luttel om pensede ochte gaf;
[pagina 136]
[p. 136]

A. fol. 38. c. d.

 
Ga naar margenoot+Ende hi en cans niet comen af,
 
Hine tie hare ane menichge sake,
7990[regelnummer]
Ende doetse leven met ongemake.
 
Aldus sone can minne geduren,
 
Daermense leven doet met suren,
 
Ende meester wilt sijn over haer goet,
 
Ende over haer selven, wat sijs doet.Ga naar margenoot+
7995[regelnummer]
Dan seit die sot: ‘Dierne quaet,
 
Gi maect mi te groet baraet;
 
Alsic ben te minen labure,
 
So hebbedi wel uwen wille ter cure;
 
Dan gadi baleren ende springhen,Ga naar margenoot+
8000[regelnummer]
Ende als eene merminne zinghen,Ga naar voetnoot1
 
- God die geve u quaden dach! -
 
Ende alsic ben om onse bejach
 
In Poitau ochte in Ingelant,Ga naar voetnoot2
 
Soe behagele noch soe achemantGa naar margenoot+
8005[regelnummer]
En vintmen in die stat dan niet;
 
Ende alse u dan iemen siet,
 
Die vraget die sake, waerbi
 
Gi sijt so behagel, dan segdi,
 
Dat gijt doet om uwen man:Ga naar margenoot+
8010[regelnummer]
Nochtan so liegedi daer an.
 
O mi, lase! ende wat weetti
 
Ocht ic doet och levende si?
 
Ic ben alre onneren wert,
 
Dat gi tmine aldus verteert:Ga naar margenoot+
8015[regelnummer]
Ic bem u onghevalleghe cnape:
 
Met eer blase van eenen scape
 
Souden mi de quade knechte
 
Int aensichte werpen met rechte!Ga naar voetnoot3
 
Ic moet u anders castien gaen.Ga naar margenoot+
8020[regelnummer]
Gi hebt mi grote ere gedaen,
 
Dat gi vore waerheit lijt,
 
Dat gi dore mi behagel sijt.
 
Wie dat hort hi weet wale,
 
Dat gi dan lieget altemale.
8025[regelnummer]
Om mi, lase! omme mi
 
Seggedi dat altemale si:Ga naar margenoot+
 
Ic was op dien dach verscoven,
 
Dat ic u trouwe ginc beloven,
 
Ende ic nie u man wart.
8030[regelnummer]
Met mi soe maecti den boebart;
 
Nochtan en hebbic die macht nietGa naar margenoot+
 
Te volbringene dies gi pliet;
 
Noch ic en cans oec niet gesien,
 
Gelijc dat dese ribaude plien,
8035[regelnummer]
Om hare puten daer si gaen.
 
Alsoe tu soe coemen si saen,Ga naar margenoot+
 
Alsi u sien in enichgen wege,
 
Ende geleiden u alle wege.Ga naar voetnoot4
 
Dore wien dragedi dese gewaden,
8040[regelnummer]
Die mi sere deren ende scaden?
 
Gi segt dat om mi al si:Ga naar margenoot+
[pagina 137]
[p. 137]

A. fol. 38. d.-39. a.

 
Ga naar margenoot+Ine ben niet el dan gi van m
 
Altoes maect u omcleet,
 
Dat mi es van herten leet.
8045[regelnummer]
Gi wart beter harde vele
 
Met desen wimple om u keleGa naar margenoot+
 
Dan metten baruren, die gi draecht,
 
Daer gi mi met qualec behaget.Ga naar voetnoot1
 
Bi Goede, waer ic u dicwile bi,
8050[regelnummer]
Die viere bisante gave mi,
 
Hoe hovesch ic bem, hoe goedertiere,Ga naar margenoot+
 
Mi soude verwandelen mine maniere,
 
Ende soude u slaen vort ende weder,
 
Om uwe hovarde te leggene neder,
8055[regelnummer]
En lietict niet dore die scande.
 
Ende weet oec wale dat ict ande,Ga naar margenoot+
 
Ende anden sal, gine latet bliven.
 
In wille met mannen no met wiven
 
Dat gi ten danse waert sijt verdich,
8060[regelnummer]
Ic en bem daer jegenwerdich.
 
Ende banderside, ine caent gehelen,Ga naar margenoot+
 
Want het doet mine herte quelen,
 
Tusscen u ende Robine
 
Metten groenen hoedekine,
8065[regelnummer]
Die tuwen boede es soe gereet,
 
Segt mi, vrouwe, Godeweet!Ga naar margenoot+
 
Hebdi scape onder u beden
 
Te deilne,Ga naar voetnoot2 dat gi niet gesceden
 
En cont, hine coemt alden dach,
8070[regelnummer]
Daer hi u sien ende spreken mach?
 
Ine weet wat dieden mach u spreken:Ga naar margenoot+
 
Hets ene maniere van quaden treken;
 
Maer biden Here van paradise
 
Ende biden goeden sinte Denise,
8075[regelnummer]
Spreecti meer jegen heme
 
Iewerinc, daer ict verneme,Ga naar margenoot+
 
Gi seles hebben blau danscijn;
 
Ja gi, het sal swarter sijn
 
Dan enichge cole wesen mach,Ga naar voetnoot3
8080[regelnummer]
So menichgen overdadichgen slach
 
Salic u geven, groet ende swaer.Ga naar margenoot+
 
Wat hebbedi te doene hier ocht daer
 
Met desen ribauden vuel ende quaet?
 
Gi selt mi dienen, dat verstaet,
8085[regelnummer]
Ende die quadien laten gaen,
 
Ochte, bi Goede! ic sal u slaenGa naar margenoot+
 
In goede vaste vingerline.
 
Die duvel hi maect u te sine
 
So welbekent metten ribouden,
8090[regelnummer]
Die u met rechte niet en souden
 
Kinnen noch oec met u wandelen;Ga naar margenoot+
 
Gi sout u anders te rechte handelen.
 
Ic nam u bidi dat gi
 
Mi trouwe sout doen ende dienen mi.
8095[regelnummer]
Waendi gecrigen daer met mine minne,
 
Dat gi u hout wel van bekinneGa naar margenoot+
 
Met desen ribauden, die u naer
 
Altoes volgen hier ende daer?
 
Hi dede sonde ende harde quaet,
8100[regelnummer]
Die gene die mi gaf den raet,
 
Dat ic u noit te wive nam
 
Ende met huweleke ane u quam!
 
Haddic Orestresse wel verstaen,Ga naar margenoot+
[pagina 138]
[p. 138]

A. fol. 39. a. b.

 
Ga naar margenoot+Ine hadde huwelic noit gedaen.Ga naar voetnoot1
8105[regelnummer]
Hine houd niemene over vroet,
 
Die een wijf ondertrouwe doet.
 
Hi segt: hets alte grote pine
 
Man in huwelic te sine;
 
Hets vol vernois ende vol torments,Ga naar margenoot+
8110[regelnummer]
Vol sceldens ende vol perlements,
 
Om die sotte wijf hoverdich,
 
Die hem alre eren dinct werdich,
 
Ende die vol clagen sijn altenen:
 
Hem dinct al goet dat si meenen.Ga naar margenoot+
8115[regelnummer]
Neemt oec een arm wijf een man,
 
Voeden ende cleden moet hise dan,
 
Ende doen hare behoefte al diegelike;
 
Neemt hi oec ene die es rike,
 
So es si wilt ende overmodich,Ga naar margenoot+
8120[regelnummer]
Ende te bestierne ongerodich;
 
Neemt hi oec een scone wijf,
 
So blijft hi oec altoes keytijf;
 
Want hare menich joncman
 
Geet in allen siden an;Ga naar margenoot+
8125[regelnummer]
Sie gruetense ende doen hare ere,
 
Ende pinen hare te dienne sere;
 
Sie comen ende gaen te hare,
 
Ende begerense openbare.
 
Dickent soe comense in hare gemoetGa naar margenoot+
8130[regelnummer]
Ende geloven hare groet goet,
 
Ende seggen dat sijs hare wel onnen,
 
So datse int inde werden verwonnen;
 
Want selden enich borch ontsteet,
 
Daermen in allen sinnen togeet.Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
8135[regelnummer]
Neemt hi ene lelecke, so welt si
 
Alden lieden, geloves mi,
 
Hare doen behagen, op dat si can.
 
Enege sake neemt si dan
 
Die de lieden besien gerne.Ga naar margenoot+
8140[regelnummer]
Men mochte sieren ene lanterne
 
So, si souts te scoenre wesen.
 
Dat lelicke wijf hout hare na desen,
 
Dat si gerne geprijst ware sere
 
Ende gesocht van elken here.Ga naar margenoot+
8145[regelnummer]
Bi Penelope machmen dit wel,
 
Sonder te nemene iemen el,
 
Merken wel, geloeft mi das,Ga naar voetnoot3
[pagina 139]
[p. 139]

A. fol. 39. b. c.

 
Ga naar margenoot+Die ene dat beste wijf was,
 
Diemen in al Grieken vant.Ga naar margenoot+
8150[regelnummer]
Noch te Rome in al dat lant
 
Sone was soe goede soe Lucrese,
 
Daer ic af gescreven lese,
 
Alse ons seget Titus Liveus,
 
Datse tsconincs sone TarquineusGa naar margenoot+
8155[regelnummer]
Vercrachte ende dede ongevoech,
 
Daer si haer selven om versloech.
 
Dies en conste benemen niet
 
Vader no moeder, dat sijt liet,
 
Om pine die sijs gedaeden,Ga naar margenoot+
8160[regelnummer]
Dat hare die lachter was beraden;
 
Nochtan seiden si hare te waren
 
Scone redene dat sijt liete varen.
 
Ende oec so seide hare man,
 
Datter en gelage niet an,Ga naar margenoot+
8165[regelnummer]
Ende hi vergaeft hare altemale,
 
Ende seide hine wouds meer horen tale,
 
Ende spracker scone redene toe
 
Hare te troestene, ic segge u hoe:
 
‘Lieve,’ seit hi, ‘nu laet varen:Ga naar margenoot+
8170[regelnummer]
Ghi en hebs scout te waren
 
Van aldien datter es gesciet;
 
Want die lichame en sondicht niet,
 
Die herte sine gert meede.’
 
Wat si seiden, hare droefhedeGa naar margenoot+
8175[regelnummer]
En minderde niet no haren rouwe.
 
Een mes so nam die joncfrouwe
 
Om hare te doedene heimelike.
 
Te haren man seit soe drovelike:
 
‘Lieve here, wie mi vergeeftGa naar margenoot+
8180[regelnummer]
Den lachter, diemen mi heeft
 
Gedaen, ine vergeves mi selven niet;’
 
Ende eermens conste geweten iet,
 
Nam si dmes met droven sinne
 
Ende staect te haerre herten inne,Ga naar margenoot+
8185[regelnummer]
Dat si viel vor hem doet;
 
Maer eer si verstarf in die noet,
 
Bat si hen in liever sake,
 
Dat si hare bitter doet noch wraken.
 
Dit exempel doet ons verstaen,Ga naar margenoot+
8190[regelnummer]
Dat vrouwen moegen coenleke gaen
 
Waer si willen ende wesen coene,
 
Sonder hem cracht te doene;Ga naar voetnoot1
 
Want wie so vrauwen doet cracht,
 
Werter omme ter doot bracht;Ga naar margenoot+
8195[regelnummer]
Ende Tarquinus, als ict vende,
 
Warter omme in ellende
 
Ghesent ende sijn sone mede,
 
Ende sint en wilden die van der stede
 
Van Rome gheenen coninc.Ga naar margenoot+
8200[regelnummer]
Gheselle, weet oec wel de dinc,
 
Dat men in de weerelt niet
 
Negheene Lucrese nu en ziet
 
Noch in Grieken Penolope,
 
Noch goet wijf, dats noch mee,Ga naar margenoot+
8205[regelnummer]
En vintmen in al erdrike:
 
Also segghen ghemeenlike
 
Die heidine, wantse niemen vonde,
 
Al zochtemense langhe stonde.
 
So hebbicker omme verteert mijn goet,Ga naar margenoot+
8210[regelnummer]
Dat icse mede blameren moet.
 
Nochtan lachtert menich, gheloves mi,
 
Dat gheens lachters wert en si,
 
Ende so mach mi sijn gesciet
 
In lachtere, dats wert en es niet;Ga naar margenoot+
8215[regelnummer]
Want men soude allen hoveschen vrauwen
 
Alle eere doen, bi miere trauwen.Ga naar voetnoot2
 
Mi wondert sere van ere saken,
[pagina 140]
[p. 140]

A. fol. 39 c. d.

 
Ga naar margenoot+Dats vanden genen die brulucht maken,
 
Dat si enen man een wijf
8220[regelnummer]
Doet coepen, die hi hout sijn lijf,
 
Sonder proven ende sien,
 
- Dit sietmen alle dage gescien, -
 
Dat hise gekinnen niet en mach
 
Vor dat comen es die dach,
8225[regelnummer]
Dat hise heeft onder trouwe gedaen.
 
Dan laet si hare seden verstaen
 
Haren man, den quaden sot,
 
Diese moet houden, also help mi God,
 
Al coemt datse hem sere mesbaecht.
8230[regelnummer]
Ende cochte hi een paert, hi saecht
 
Te voren ende sout oec willen proven,
 
Alse vele alst hem soude boven,
 
Eer te voren eer hire om gave
 
Enich goet ocht enichge have.
8235[regelnummer]
Goet wijf, sijt seker des,
 
Dier es men dan fenix es,
 
Alse ons Valerius doet orconde,
 
Dat si en minnen en gene stonde,
 
So vele hebben si te doeneGa naar margenoot+
8240[regelnummer]
Van sorgen in allen saisoene.Ga naar voetnoot1
 
Men dan fenix vintmer goet,
 
- Mi es leet dat ict seggen moet -
 
Ocht dan men doet raven wit:
 
So sere scinen si besmit;Ga naar margenoot+
8245[regelnummer]
Ende daerbi met die kinnen wille
 
Enich wijf, lude ochte stille,
 
Die goet sijn, ende leren kinnen,Ga naar margenoot+
 
Hi soeke eirst die werelt binnen
 
Dese vogle, die ic vermane,
8250[regelnummer]
Ochte enen swarten swane:
 
Even gereet so eest hem beide.
 
Weetti wat Juvenel seide?Ga naar margenoot+
 
So wie een reine wijf gewint,
 
Ga inden tempel alse hise kint,
8255[regelnummer]
Ende kniele vore Jupiterre den here,
 
Ende danne ga vort in Junoes ere,
 
Ende offere hare coe guldijn;Ga naar margenoot+
 
Want meerre wonder sone mach sijn.Ga naar voetnoot2
 
Ende daeromme moet men die quade minnen,
8260[regelnummer]
Salmenre enichge lief gewinnen.Ga naar voetnoot3
 
Valerius hadde groten rouwe,
 
Dat Ruffin, sijn geselle getrouwe,Ga naar margenoot+
[pagina 141]
[p. 141]

A fol. 39 d.-40 a.

 
Ga naar margenoot+Huwen wilde, hi doe seide:
 
‘Lieve geselle, dore God, ontbeide,
8265[regelnummer]
En werp u niet in wives bedwange;
 
Want hets ene quele die doert lange.’
 
Juvenael bescrijft, die oude,Ga naar margenoot+
 
Postumusse, die huwen woude:Ga naar voetnoot1
 
‘Postumus, gi wilt nemen wijf:
8270[regelnummer]
En vindi niet, segt mi, keytijf,
 
Wissen te cope ochte corden,
 
Ende laet u ane ene galge vermorden?Ga naar margenoot+
 
Ochte en condi in engenen dingen
 
Van enen hogen torre gespringen,
8275[regelnummer]
Och in een water u vallen laten?
 
Dat quame u vele meer te baten.’
 
Die coninc selve Foreneus,Ga naar margenoot+
 
Daer wi ave lesen dus.
 
Dat hi was die gene die sette
8280[regelnummer]
Binnen Grieken dirste wette,
 
Doe hi in sinen doetbedde lach,
 
Ende hi sinen broeder sach,Ga naar margenoot+
 
Seidi: ‘Broeder, ic hadde mijn lijf
 
Behouden noch, en haddic wijf
8285[regelnummer]
Noit getrouwet int leven mijn.’
 
Leonce vragede, hoet mochte sijn.
 
Hi seide: ‘Bruder, die manne alle,Ga naar margenoot+
 
Die noit lagen in wives valle,
 
Weten die waerheit altemale;
8290[regelnummer]
Ende gi sels oec weten wale,
 
Als ghi daer toe sijt comen,
 
Dat ghi wijf hebt ghenomen.’Ga naar margenoot+
 
Pirs Abeliart liet in sin lesse,
 
Dat hi woude trouwen die abdesse,
8295[regelnummer]
Heilewigen van Parijt, sine vriendinne;Ga naar voetnoot2
 
Maer sine woude engenen sinne,
 
Dat hise genomen hadde te wiveGa naar margenoot+
 
Ende gehouden te sinen live;
 
Want die vrouwe, die hare verstoet
8300[regelnummer]
Wel ende oec ten lettren goet,
 
Si castiene met redene goede,
 
Dat hi hem van huwene hoede,Ga naar margenoot+
 
Ende proeft hem bider scrifturen
 
Ende bi redenen telker uren,
8305[regelnummer]
Wat dinge dat huwelic ware,
 
Ende te houdene hu sware.
 
Oec dede hem die vrouwe goedertierenGa naar margenoot+
 
Verstaen alle wives manieren,
 
Hoe goet dat si nemmer scenen;
8310[regelnummer]
Want wel so wiste die gene
 
Ane hare selven, want an hare
 
Wisten sie die seden openbare;Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
 
Maer minne en verboetse hem niet,
 
Sine wille wale dat hire pliet,
8315[regelnummer]
Ja met al selken sinne,
 
Dat hire so vaste niet valt inne,
 
Dat hi si soe ongemate,Ga naar margenoot+
 
Dat hire omme sine scole late
 
Ende oec sijn studeren varen;
8320[regelnummer]
Want soe seide heme tuwaren,
 
Datmen meerre bliscap pliet
 
In minnen, diemen selden siet,Ga naar margenoot+
[pagina 142]
[p. 142]

A. fol. 40 a. b.

 
Ga naar margenoot+Dan diemen siet in allen tiden,
 
Ende maect die gelieve meer blide.
8325[regelnummer]
Nochtan Pirs die minde sere
 
En liets daer omme min no mere,
 
Hi en trowese sint te wive,Ga naar margenoot+
 
Ende was met haren live,
 
Ende deedse uten cloestre gaen,
8330[regelnummer]
Daer si professie hadde in gedaen.
 
Daer na so quam een ongeval,
 
Daer meester Piers sere of qual,Ga naar margenoot+
 
Want hem worden bi wareden
 
Sine gegaden ave gesneden
8335[regelnummer]
Op enen nacht binnen Parijs.
 
Doe wart hi monec tSinte Denijs;
 
In enen cloester sint daer naerGa naar margenoot+
 
So coesmenne abt, dat was waer.
 
Doe dedi enen cloester stichten
8340[regelnummer]
Beide met beden ende met gichten,
 
Die vernaemt es verre ende wide,
 
Ende hietene Paradijs tien tide.Ga naar voetnoot1Ga naar margenoot+
 
Daer maecte hi abdesse in
 
Joncfrouwen Heilewigen, daer sijn sin
8345[regelnummer]
Op hadde gerust, geloeft mi das,
 
Ende die te voren nonne was.
 
Si bescrijft ons selve dat,Ga naar margenoot+
 
Die wile si abdesse sat,
 
Dat si Pirse haren vrient hiet
8350[regelnummer]
Here ende vader ende anders niet;
 
Ende dit was selsiene te verstane,
 
Die hare dinc nine hadde aneGa naar margenoot+
 
Gesien noch hare affere geweten,
 
Hoe siene vader ende here mochte heten.
8355[regelnummer]
Nadien dat ic noch verneme,
 
So screef si ander dinc ane heme,
 
Al sint dat si abdesse was:Ga naar margenoot+
 
‘Lieve here, geloeft mi das,
 
Al ware dat sake dat selve quame
8360[regelnummer]
Die keyser van Rome, ende mi name
 
Tenen wive ende gave sine trouwe,
 
Ende maecte van alder werelt vrouwe,Ga naar margenoot+
 
So haddic liever sekerlike,
 
Dat ic hiete gemeinlike
8365[regelnummer]
U pute, hoe sere het ware onscone,
 
Dan te dragene keyser crone.’
 
In gelove niet tuwarenGa naar margenoot+
 
Dat noit alselke wive waren,
 
Die soe wel nature kinde;
8370[regelnummer]
Ende sint nochtanne dat si minde,
 
Soe was hare harde leet der trouwen;
 
Mar hadde Pirs geloeft der vrouwen,Ga naar margenoot+
 
Ic segge u al sonder waen,
 
Hine hadde huwelic niet gedaen.
8375[regelnummer]
Huwelic es een quaet bant:
 
Also moete mi helpen de zant
 
Sente Julien, dies men rouct,Ga naar margenoot+
 
Als men goede herberge souct,
 
Ende oec Sente Ledenaert,
8380[regelnummer]
Daer menich ghevanghene bi ontfaert.Ga naar voetnoot2
 
Huwelic si vermalendijt,
 
Dat ic noit huwede enichgen tijt!Ga naar margenoot+
 
Mi hadde geweest beter vele,
 
Haddic gehangen mine kele,
8385[regelnummer]
Dan dat ic nam so behagel wijf,
 
Die parert aldus hare lijf.
 
Hulpe! ic bem meer dan doet,
 
Wat baet mi u behagelheit groet,
[pagina 143]
[p. 143]

A. fol. 40. b. c.

 
Ga naar margenoot+Ende uwe cledre goet ende diere,Ga naar margenoot+
8390[regelnummer]
Diere gi hebt drie pare ocht viere;
 
Waertoe es goet dese behagelhede?
 
Het es ene grote sothede:
 
Mi en canse twent gebaten.
 
Het ware mi liever vele gelaten;Ga naar margenoot+
8395[regelnummer]
Want si letten mi in dien,
 
Alsic gerne soude plien
 
Ure vrinscap ende uwer minnen,
 
So lettense mi in allen sinnen,
 
Ende combren mi soe, dat ic en canGa naar margenoot+
8400[regelnummer]
Comen tote dies dat ic began;
 
Ende oec en wildi liggen rechte,
 
Mar wert u met allen gevechte,
 
Ende met armen ende met beenen,
 
Dat ic en weet wat gi wilt menenGa naar margenoot+
8405[regelnummer]
Anders, dan mi dunct dat wel,
 
Dat u niet en begaedt mijn spel.Ga naar voetnoot1
 
Savons alsic bi uwen live
 
Slapen ga alse man met wive,
 
Soe ontcleeddi u altemale,Ga naar margenoot+
8410[regelnummer]
Ende u en blijft, dat weet ic wale,
 
Ane noch omme dat noch dit
 
Dan ene lakenne huve wit,
 
Die u al dat hoeft bedecke.
 
Die cledere hanctmen op die recke,Ga naar margenoot+
8415[regelnummer]
Die hangen tote dien dage daer
 
In die locht, dats seker waer.
 
Nu besiet wat si mi vromen:
 
Sdages en latense mi tu niet comen,
 
Ende snachts en doen si mi gene bate.Ga naar margenoot+
8420[regelnummer]
Ay, ondanc hebbic, ochtic late,
 
Sint si mi en doen geen profijt,
 
Ic en salse in corter tijt
 
Vercopen ochte te pande leggen:
 
Dan sal mi niemene wederseggen.Ga naar margenoot+
8425[regelnummer]
Ware oec iemene die dat seide,
 
Dat behagele cledre ocht scoenheide,
 
Ochte enichge sierheit van andren saken
 
Die vrouwen scoenre mochte maken,
 
Dat seggic dat logene si:Ga naar margenoot+
8430[regelnummer]
Nu hort hier die sake waerbi.
 
Besiet die scoenheit vanden rosen,
 
Van violetten, tidelosen,
 
Van guldinen cledren, van andren dingen,
 
Daermen vele mach vortbringen,
8435[regelnummer]
Es in hem selven iet die vrouwen,
 
Dat sijs iet die scoenre sijn entrouwen.Ga naar voetnoot2
 
Ic wille dat alle wive verstaen,
 
Dat si meer scoenheden moegen ontfaen
 
Nemmerme in al hare leven,
8440[regelnummer]
Dan hem onse Here heeft gegeven.
 
Ic woude dat elke wel verstoede:
 
Sie soudens te meer sijn op hare hoede.
[pagina 144]
[p. 144]

A. fol. 40 c.

 
Ga naar margenoot+Besiet ene kemeneye swartGa naar margenoot+
 
Ende sere beroect ende hart,
8445[regelnummer]
Sierse met sidinen cledren wale,
 
Ende parert wel altemale,
 
Siene sels te scoenre wesen niet
 
Diese onder parment wel siet,Ga naar margenoot+
 
Al scijnt si behagel int danescouwen.Ga naar voetnoot1
8450[regelnummer]
Aldus pareren hem die vrouwen,
 
Omme die manne te makene blint;
 
Maer siene sijns selve te scoenre twint.
 
Maer hadde die mensce alse claer die ogen
 
Alse doet linx, hi soude dan moegen
8455[regelnummer]
Sien vrouwen scoenheit openbare,
 
Hoe sere si buten bedect ware.
 
Linx es een dier dat siet aldore
 
So wat dat hem coemt te vore:
 
So starc sien heeft in doegen.
8460[regelnummer]
Maer onse sien hout ons bedrogen:
 
Het es so cranc, hen cant gedoen.
 
Daeromme soe lieget visioen
 
Ende ontweecht ons therte van dien,
 
Dat wi die dinc niet binnen sien.Ga naar voetnoot2
8465[regelnummer]
Ic segge dat noit en was die tijt,
 
Hen was orloge ende strijt
 
Tusscen Scoenheit ende Reinichede;
 
Want daer en was noit tusscen vrede,
 
So dat deen den andren en laet
8470[regelnummer]
Enen voet lants, daer hijt gevaet;
 
Mar Reinichede, dat is waer,Ga naar margenoot+
 
Ende hare partie hebbent te swaer,
 
Want si en can niet wale striden;
 
Ende dandre gaet hare in alle siden
8475[regelnummer]
Toe met groeten ongemake,
 
Dat Reinicheit verliest hare sake;Ga naar margenoot+
 
Want Lelicheit hare cameriere
 
Coemt oec daer, dats hare maniere,
 
Die te rechte hare dienen soude,
8480[regelnummer]
Ende jagetse henen met gewoude
 
Ute haren eyginen huse aldaer.Ga naar margenoot+
 
Dan soe heeft hare onmaer,
 
Mochtse, dat sise soude verlemen,
 
Ochte andersins haer lijf benemen.Ga naar voetnoot3
[pagina 145]
[p. 145]

A. fol. 40 c. d.

8485[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dus heeft tachter Reinicheide;
 
Alsise assellieren beideGa naar margenoot+
 
Ende hare gaen ane in allen siden,
 
Soe moetense vlien ende latense liden;
 
Al hadsoet ghezworen diere,
8490[regelnummer]
Soe moet laten in diere maniere;
 
Want hare vechten en mach niet diedenGa naar margenoot+
 
Jegen die macht van so vele lieden.Ga naar voetnoot1
 
Gonnert warde Lelicheide,
 
Dat si nie op Reinicheide
8495[regelnummer]
Orlogede dus al sonder noet.
 
Tusscen themde ende tfleesch al bloetGa naar margenoot+
 
So en legt hare mesquame,
 
Daer si ane huet die name.Ga naar voetnoot2
 
Scoenheit es blamerens wart,
8500[regelnummer]
Want si soude hebben lief ende wart
 
Reinecheden, ende soude maken
 
Tusschen hem paixs van alle saken;
 
Ten minsten soud sijs doen haer macht.
 
Waer sijs vroet ende wel bedacht,
8505[regelnummer]
Si soude hare manscap doen ende ere,
 
Alse man es sculdich sinen here;
 
Want wie vinden gescreven dus
 
Int seste boec Virgilius,Ga naar margenoot+
 
Van Sibillen auctoritheit:
8510[regelnummer]
So wie dat leeft in reinicheit,
 
Hine mach niet sijn gedamnert.Ga naar voetnoot3
 
Gi vrouwen, dit exempel leest!
 
Daer omme seggic, geloeft mi das,[8405]
 
Dat noit en geen wijf en was,
8515[regelnummer]
Die hare selve scone woude maken
 
Met bestrikene van enichgen saken,
 
Ende pareerde hare dagelike
 
Emmer even behagelike,
 
Ende in spegle sach na dat,
8520[regelnummer]
Om hare te parerne bat,Ga naar margenoot+
 
Dat sijt elre om en dede,
 
Dan sire Renicheden mede
 
Orlogen woude ute haren lande.
 
Reinicheit heeft vele viande:
8525[regelnummer]
Beide in cloestren ende abdienGa naar margenoot+
 
So hebben si alle met partien
 
Gesworen jegen hare te male
 
Hoe vaste gesloten ende hoe wale
 
Si sijn, si haetense nochtan al,
8530[regelnummer]
Ende ver Venus heeft tgeval;Ga naar margenoot+
 
Want si hare doen manscap alle.
 
Sine pensen twent van mesfalle,
 
Groete behagelheit si alle plien,
 
Dats om dat, alse wi sien,
8535[regelnummer]
Dat onse herte sal binnenGa naar margenoot+
 
Al ontsteken van haerre minnen.
 
Hier omme so gaen si behagelike
[pagina 146]
[p. 146]

A. fol. 40 d.-41 a.

 
Ga naar margenoot+Achter straten dagelike,
 
Omdat si besien willen die man,
8540[regelnummer]
Ende weder van hem besien sijn dan.Ga naar margenoot+
 
Te waren sie soudens hem ontien,
 
Lietmense gaen sonder besien.Ga naar voetnoot1
 
Dese wijf doen lachter ende onnere
 
Goede, onsen lieven here,
8545[regelnummer]
Sonder redene ende met onmaten,Ga naar margenoot+
 
Dat si hem niet genogen laten
 
Metter scoenheit al haer leven,
 
Die hem onse Here heeft gegeven;
 
Mar dragen cireit menichfout,
8550[regelnummer]
Bont, graen, selver ende gout,Ga naar margenoot+
 
Hoede van bloemen om hare scoenhede,
 
Om hare hoverde te drivene mede.
 
Si dragen gerne dat hem best steet,
 
Maer hem es utermaten leet,
8555[regelnummer]
Dat onse Here van hemelrikeGa naar margenoot+
 
Noit maecte van scoenheiden haer gelike,Ga naar voetnoot2
 
Ende verwerkenre mede Goede,
 
Ende breken oec die tiene gebode.
 
Sonder twifel ic lachtre sere
8560[regelnummer]
In menegen man, in menegen here,Ga naar margenoot+
 
Dat si hen met behagelheiden
 
Scoenre willen vele bereiden,
 
Danse heeft gemaect onse here God.
 
Sekerlike, sie sijn wel sot
8565[regelnummer]
Ende mesgripen harde sere,Ga naar margenoot+
 
Dat si boven onsen Here
 
Hem selven scoenheit willen geven.
 
Ic wille cledren al mijn leven
 
Dragen, die gevoegelic sijn.
8570[regelnummer]
Aexgrau ende lambijnGa naar voetnoot3Ga naar margenoot+
 
Soude im alse wale sonder sceren
 
Coude ende regen weren,
 
Alse mi soude bont ende scarlaken;
 
Mar gi die wilt maken
8575[regelnummer]
Die goede mantele sabelijn,Ga naar margenoot+
 
Scarlaken cleder ocht camelijn,
 
Die u sloien achter straten,
 
So dat gi die liede gelaten
 
Niet en cont neven u geliden,
8580[regelnummer]
Voren, noch achter no besiden,Ga naar margenoot+
 
Gi en stieft hem dogen vol mouden:
 
Desen cost soe moet ic houden.Ga naar voetnoot4
 
Mar snachts, alsic bem gegaen
 
Slapen ende hebbe utegedaen
8585[regelnummer]
Mine cleder, ende dan giGa naar margenoot+
 
Sijt gelegen neven mi,
 
Ende ic jegen u speelde gerne,
 
So pijndijs u altoes te werne,
 
Ende maect u siec ende croent mede.
8590[regelnummer]
So vele maectijs dat mi die ledeGa naar margenoot+
 
Vercolen ende ic liggende blive,
 
- Dits die nature van uwen live -
 
Soene dar ic u niet assellieren,
[pagina 147]
[p. 147]

A. fol. 41 b.

 
Ga naar margenoot+Dat ic ten spele soude faelieren.Ga naar voetnoot1
8595[regelnummer]
Maer alte sere so wondert mi
 
Welc dat u gelaet dan si,
 
Alse comen in u geledeGa naar margenoot+
 
Die ribaude, ende metten cleede
 
Nemen ende danne met hem gaet,
8600[regelnummer]
Ocht gi hem toent sele gelaet,
 
Ende selc gewranc ende selc verdrach,
 
Alse gi mi toent nacht ende dach.Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
Negi! gine sijt dan niet cranc,
 
Gi gaet met hem al makende sanc,
8605[regelnummer]
Ende al springende, dats u maniere,
 
In die bossce ende in vergiere,
 
Met uwen onwarden putieren,Ga naar margenoot+
 
Die dat hebben van manieren,
 
Dat si dese gehude vrouwen
8610[regelnummer]
Leiden met hem te haren rouwen
 
Achter bossche den dau afslaen.
 
Met luder stemme si singen gaen:Ga naar margenoot+
 
‘Ondancs hebs die vilain wihot,Ga naar voetnoot3
 
Die es so jaloes ende soe sot!
8615[regelnummer]
Tvleesch es nu den wulven gegeven,
 
Die beene sijn den honden bleven.’
 
Dese scande, pute, ende dit verdrietGa naar margenoot+
 
Es mi algader bi u gesciet.
 
Ghedsat hebbe u quade vel,
8620[regelnummer]
Vule vrouwe, dat gi so wel
 
Levert u lijf den putieren,
 
Dat so vuel es van manieren.Ga naar margenoot+
 
Acharme, lase! ende bi al desen
 
Soe doedi mi in dordine wesen
8625[regelnummer]
Van sinte Arnouts broederscape,Ga naar voetnoot4
 
Daer menich ongevallich cnape
 
Mede daer binnen es ontfaen,Ga naar margenoot+
 
Die wettegen huwelic heeft gedaen;
 
Want van M., die ic meene,
8630[regelnummer]
So vintmenre binnen cume ene,
 
Sic en spelen al dat spel
 
Die wile sire toe doegen wel;Ga naar margenoot+
 
Ende alsiere toe en doegen meer,
 
Sone hadden si den wille noit eer
8635[regelnummer]
So groet als si hebben nu.
 
Juvenael segt, dat seggic u,
 
Die wel spreect van desen ambachte,Ga naar margenoot+
 
Dat engene sonde so sachte
 
Noch mendre dan dese en si:
8640[regelnummer]
Die wive houdenre hem an bedi,
 
Want het raed hem hare nature,
 
Ende hare herte soe es al ureGa naar margenoot+
 
In dien gepense, dat verstaet,
[pagina 148]
[p. 148]

A. fol. 41 b, c.

 
Ga naar margenoot+Altoes te doene na quadere quaet.
8645[regelnummer]
Men heeft gesien gehuwe liede,
 
Dat hen duvelie gesciede,
 
Ende sie bi haren stiefsoene lagen,Ga naar margenoot+
 
Ende broedere ende kindre van hem dragen.Ga naar voetnoot1
 
Alle wive so sijn puten,
8650[regelnummer]
Ic en latre engene buten,Ga naar margenoot+
 
Ocht in daede, ocht in wille,
 
Datter engene en swiget so stille.Ga naar voetnoot2
 
Dit voordeel hebben alle wijf.
 
Het es hem te doene harde stijf
8655[regelnummer]
Hier af te keerne tenichgen dage,Ga naar margenoot+
 
Noch dore stote noch dore slage;
 
Maer scande doet hem dicke laten,
 
Dat si hem daer af gematen.
 
Mar uten wille met genen dingenGa naar margenoot+
8660[regelnummer]
Soe en machse niemen bringen,
 
Sine wildenre vrouwe af sijn algader.Ga naar voetnoot3
 
Nu helpe God, die hemelsce vader,
 
Wat magic doen met dien putieren,
 
Die mi dus dagelics asselgierenGa naar margenoot+
8665[regelnummer]
Ende doen hebben dus swaren moet?
 
Dreidicse, waertoe waert goet?
 
Sine geven om mijn dreigen niet.
 
Vechtic jegen hem oec iet,
 
Soe mochten si mi lichte verslaen:Ga naar margenoot+
8670[regelnummer]
Mi es dan beter tlaten staen;
 
Want sie sijn in quaetheiden stout,
 
Ende jonc ende sot, ende ic bem out.
 
Hare joget si onstecse sere,
 
Dat si waenen weesen here,Ga naar margenoot+
8675[regelnummer]
Jaes Rolant ochte Hercules,
 
Ochte Samsoen, dies sijt gewes.
 
Hercules hi was nochtan
 
Een die stoutste, starcste man,
 
Diemen in die werelt vant.Ga naar margenoot+
8680[regelnummer]
Hi versloech met sire hant
 
XII vreseleke dicre,
 
Die wonderlic hadden die maniere;
 
Mar dat dartiende en conste hi
 
Niet verwennen, geloves mi,Ga naar margenoot+
8685[regelnummer]
Dat was Dyanira sine amie:
 
Hine conste noit verwinnen die;
 
Maer si dede hem selke pine
 
Met enen hemde van venine,
 
Dat hi hem warp in een viere,Ga naar margenoot+
8690[regelnummer]
Ende verberne hem selven sciere.
 
Dus bleef doet die starke degen,
 
Die menegen kempe hadde verslegen;
 
Ende Samsoen al die gelike
 
Bleef oec doet jamerlikeGa naar margenoot+
8695[regelnummer]
Onder die heidine, fel ende wreet,
[pagina 149]
[p. 149]

A. fol. 41 c.-42 a.

 
Ga naar margenoot+Omdat hem Dalyda afsn eet
 
Sijn haer, want alst was bescoren,
 
Haddi al sine cracht verloren.
 
Hier bi doe ic sotheit groet,Ga naar margenoot+
8700[regelnummer]
Dat ic mi pine teneger noet
 
U te castiene iet een twent;
 
Want alse gi uwe ribaude vent,
 
So seldi over mi hen clagen:
 
So magic lichte worden geslagenGa naar margenoot+
8705[regelnummer]
Mijn hoeft outwee oft mine arme.
 
Ay mi lase, owi wacharmen!
 
Dat ic u noit met ogen sach,
 
- Dat was mi een drove dach, -
 
Ende ic in scanden dus moet leven.Ga naar margenoot+
8710[regelnummer]
Bi Gode, ic duchte, ic sal u geven
 
Noch so grote sware slage,
 
U en selen u buren noch u magen
 
Gehelpen noch mi genemen connen.
 
Ay lase, alse gi mi sijt ontronnen,Ga naar margenoot+
8715[regelnummer]
Ende coemt onder uwe putieren,
 
Die u smeken, dats hare manieren,
 
So sijn si meester ende here van u,
 
Dat ic met rechte soude wesen nu,
 
Die u voede, scoie ende cleede;Ga naar margenoot+
8720[regelnummer]
Mar in ben te minen leede;
 
Mar die ribaude mindi sere,
 
Die u doen lachter ende onnere,
 
Die u nemen u goeden name;
 
Maer gine ontsiet scande no blame,Ga naar margenoot+
8725[regelnummer]
Alse gi te gadre sijt gelegen,
 
Ende hebt arm om hals geslegen.
 
Dan tonense u wel grote minne,
 
Daer si luttel hebben inne;
 
Want achter u soe eist ute,Ga naar margenoot+
8730[regelnummer]
Eude heten u danne quade pute.Ga naar voetnoot1
 
Waendi om die joie van uwen live
 
Ocht van enen anderen quaden wive,
 
Dat si daeromme uwes iet geren?
 
Neen si niet, si maken haer scerenGa naar margenoot+
8735[regelnummer]
Met u ende met uwen gelike,
 
Die hem dunct van haven rike,
 
Ende bliven ane u om die juwele,
 
Die gi hem geeft to haren dele,
 
Gordele, borsen ende vingerline,Ga naar margenoot+
8740[regelnummer]
Ende goede broeken diere ende fine.Ga naar voetnoot2
 
Waendi dat mi niet ne deert,
 
Dat tmine vart dus hinderwart?
 
Jaet, en trouwen, dat verstaet!
 
Maer alse gi ter feesten gaet,Ga naar margenoot+
8745[regelnummer]
Eest ten danse och tandren spele,
 
So dragedi cledre met u vele,
 
Ende thoeft bewart gelijc ere hoere
 
Met huven ende met doresnoren,
 
Ende met chapielen met guldinen sparken,Ga naar voetnoot3Ga naar margenoot+
8750[regelnummer]
Die wert sijn te LX merken,
 
Dat ic u gecocht hebbe al.
 
Hier bi es mine bliscap smal,
 
Dat gi des niet en wilt ontberen:
 
Bi Gode, can ic, ic saelt weren.Ga naar margenoot+
8755[regelnummer]
Nu segt mi, waertoe es mi goet
 
Die scone garlange, die gi doet
 
Op u hoeft te meniger stede,
 
Ende die guldine huven mede,
[pagina 150]
[p. 150]

A fol. 42 a. b.

 
Ga naar margenoot+Die scone camme van yvore,Ga naar margenoot+
8760[regelnummer]
Ende die spiegle goet ter core,
 
Ende die capiele wel geraect,
 
Ende die crone van goude gemaect,
 
Beset met goeden steenen diere,
 
Robine, mirauden ende saphiere,Ga naar margenoot+
8765[regelnummer]
Wat vromet mi dat gi hebt ghenoech,
 
Diere gordele na u gevoech,
 
Ende die gi draecht alden dach,
 
Ende daer so vele af coste tbeslach?Ga naar voetnoot1
 
Alle dese behagelheit groet,Ga naar margenoot+
8770[regelnummer]
Soe helpe mi God ende sinte Benoet,
 
Salic vercopen in drien dagen,
 
Hoe sere gi weenen moeget ende clagen;
 
Ende meer laten tuwer noet
 
Dan enen roc ende een surcoet,Ga naar margenoot+
8775[regelnummer]
Ende enen doec van groven webbe,
 
Oec vanden groefsten dat ic hebbe,
 
Ende enen rieme van witten ledre,
 
Ende u surcoet oec sonder vedre.
 
Ende oec sal ic u maken doenGa naar margenoot+
8780[regelnummer]
Twee groete gebondene scoen
 
Van minen alder oudsten hosen:
 
Dan so seldi sijn vercosen
 
Van desen ribauden, die u volgen
 
Ende al tmine gerne verswolgen.Ga naar margenoot+
8785[regelnummer]
Nu segt mi dies ic u vrage:
 
Die cleder, die gi in Sondage
 
Daedt ane, doe gi ten danse ginct,
 
Van wien waest dat gise ontfinct?
 
Van mi, bi Gode, en quamense u nie!Ga naar margenoot+
8790[regelnummer]
Gi seit mi dat u gaf die
 
U vader, ende sworet sere
 
Bi Gode onsen lieven here,
 
Dat hise u gaf, omdat hi woude
 
Dat ic mijn gelt sparen soude;Ga naar margenoot+
8795[regelnummer]
Maer dits al logene ende sagen.Ga naar voetnoot2
 
Bi mire sielen, ic sals vragen.
 
Mar wat soude mi helpen dat?
 
U moeder, die quene, die Godsat
 
Hebben moete op al hare lede,Ga naar margenoot+
8800[regelnummer]
Heeft met u ter meneger stede
 
Geweest, si souts lien al.
 
God die geve hare ongeval!
 
Die quade, oude, verleide pute,
 
Die u so dickent geleit heeft uteGa naar margenoot+
8805[regelnummer]
In pelegrijnmaedsen, in bedevart,
 
Si wilt u houden na, haren art
 
Ende leren u van haren spele,
 
Dies si heeft geplogen vele,
 
Ende nu moet altemale vergeten.Ga naar margenoot+
8810[regelnummer]
Menich hont so heeft gebeten
 
An haren staf in menich dorp,
 
Maer nu laetse u den worp
 
Ende leid u over al te stiere.Ga naar voetnoot3
 
Verbernen moetse in quaden viere,Ga naar margenoot+
[pagina 151]
[p. 151]

A. fol. 42 b. c.

8815[regelnummer]
Ga naar margenoot+Datse hier coemt so dicke ende geet.
 
Nuwe bedevart si menichge weet:
 
Ic weet algader hare covine:Ga naar voetnoot1
 
Si pijnt hare makereelGa naar voetnoot2 te sine;
 
Omdat soere selve nine doech toe,
8820[regelnummer]
Soe houtse u geparert alsoe
 
Gelike den orse op den stal,
 
Om datment vercopen sal:Ga naar voetnoot3
 
Aldus vercoepse u uwen putier.Ga naar margenoot+
 
Helpe, hoe magic langer hier
8825[regelnummer]
In dusdane scande geduren,
 
Ine slae u doet nu ter uren?
 
Dan geet, geselle, dat weet wel,
 
Die wantrouwele dorper felGa naar margenoot+
 
Ende gegrijpse in dat haer,
8830[regelnummer]
Ende trecse daer met hier ende daer,
 
Achter huse ende achter vlore,
 
Ende geeft hare menichge quade hore,
 
Ende kerijt met hare den eren.Ga naar voetnoot4Ga naar margenoot+
 
Hare onsculdichgen ende hare sweren
8835[regelnummer]
En can hare niet in staeden gestaen,
 
Hine gaese blouwen ende slaen,
 
So dats hare wart te vele.
 
Dan laet si utegaen hare kele,Ga naar margenoot+
 
Ende roept, wat si verluden can,
8840[regelnummer]
Hulpe over haren man.
 
Dan coemen die geburen toe,
 
Diese scieden, wisten si hoe,
 
Daer hi hare geeft menichgen stoet;Ga naar margenoot+
 
Doch nemense hem met pinen groet,
8845[regelnummer]
Dat hise niet te doet en sleet.
 
Daer verwijtse hem al datse weet,
 
Ende en spares een twent niet
 
Vore die gene diese daer siet,
 
Ende die quamen ten gescede,
8850[regelnummer]
Diese over sotte houden beede.
 
Ende alse dit die vrouwe versteet,
 
Dat mense dus torment ende sleet,Ga naar margenoot+
 
Waendi dat sine mint te meer?
 
Neen si niet, si woude vele eer,
8855[regelnummer]
Dat hi den duvel volen ware
 
Ende hi meer en quame te hare,
 
Ende hi hinge met enen draede
 
Ane die wolkine in Gods genaden.
 
Al heeft hi twee hondert jaer,
8860[regelnummer]
Hine mochte gepensen niet dien vaer
 
Noch tvernoy daer hi in heeft
[pagina 152]
[p. 152]

A. fol. 42 c.

 
Ga naar margenoot+Ingeworpen, opdatse hem leeft.Ga naar voetnoot1
 
Opdat hi met hare slapen geet,
 
Ic segge u sekerlike, dan steetGa naar margenoot+
8865[regelnummer]
Sere sijn lijf ter avonture;
 
Want si penst ter meneger uren,
 
Dat sine doedde; want hare en rochte
 
In wat manieren dat wesen mochte:
 
Ochte vergeven ocht steken doet.Ga naar margenoot+
8870[regelnummer]
Want dat enen wive int hoet
 
Coemt, dat wilsi doen te hande;
 
Want si ontsiet ere noch scande,
 
Si en volende hare quade were;
 
Want ons scrijft Valerius die clerc,Ga naar margenoot+
8875[regelnummer]
Dat wijf sonder conciencie es
 
Van wat si gert, geloeft mi des,
 
Ende behendich in quaetheide
 
Jegen vriende ende viande beide.’Ga naar voetnoot2
 
‘Geselle, die sotte man kaytijf,Ga naar margenoot+
8880[regelnummer]
Die dus den wolven geeft sijn lijf,
 
Ende vol jalosien es,
 
Hi bedruct, des sijt gewes,
 
Onder hem sijn wijf te sere,
 
Ende wilt wesen altoes hare here,Ga naar margenoot+
8885[regelnummer]
Ende en laetse niet sijn vrouwe,
 
Gelijc hi hare gelovede trouwe,
 
Ende si hem, dat si hen souden
 
Altoes even gelijc hem houden
 
Alse geselle ende gesellinne,Ga naar margenoot+
8890[regelnummer]
Gelijc dat huwelic hevet inne,
 
Sonder al meester ende here te sine:
 
Dan leven si al sonder pine.
 
Mar alse hi willet here wesen,
 
So coemt dese ramp toegeresen,Ga naar margenoot+
8895[regelnummer]
Die hare wanhaget alte sere,
 
Dats hem te hetene altoes here.
 
Minne sone wilt niet geduren
 
Daermense sleet ende doet mesfuren.Ga naar voetnoot3
 
Men machse houden niet met crachte.Ga naar margenoot+
8900[regelnummer]
Ende vrouwen sijn in die gedachte
 
Ende in dien moet ende in dien sin,
 
Dat hare man soude boven him
 
Wesen meester ende here,
 
Dat soude hem vernoyen sere,Ga naar margenoot+
8905[regelnummer]
Hoe scone hi ware, hoe welgeboren,
 
Den genen dien si wel te voren
 
Mochte gebieden, ende diese hiet
 
Vrouwe altoes ende anders niet,
 
Ende haddene alse vaste bedwongen,Ga naar margenoot+
8910[regelnummer]
Met enen worde haddi gesprongen;
 
Mar alse hise heft lude ende stille
[pagina 153]
[p. 153]

A. fol. 42 d.

 
Ga naar margenoot+Vaste getrouwet te sinen wille,
 
Daer hi te voren omme qual,
 
Wilt hi sijn hare meester al,Ga naar margenoot+
8915[regelnummer]
Ende wilt dat si heme diene,
 
Die hi so sere plach tonsiene,
 
Ende rekeninge vore hem doe
 
Van sinen goede, spade ende vroe.
 
Dan hout hise cort ende en wilt niet,Ga naar margenoot+
8920[regelnummer]
Dat si ga daermense siet,
 
Nochten spele nochten tanse.
 
Dan so dunct der vrouwen hare canse
 
Sere meswisselt in dat spel;
 
Mar hare herte penst al el,Ga naar margenoot+
8925[regelnummer]
Want sone weet an wien ghetrauwen,
 
Dies soe es bevaen met rauwen;
 
Dies hare man aldus wilt slaen,
 
En es si hem niet onderdaen.Ga naar voetnoot1
 
Aldus so wast die evelmoet,Ga naar margenoot+
8930[regelnummer]
Die de minne sceden doet.
 
Mar, geselle, die sonder bant
 
Ende sonder dienst sijn int lant,
 
Die moegen hebben weeldicheide,
 
Also als ic hier voren seide
8935[regelnummer]
Van hen die waren dirste lieden,
 
Die sonder dienst ende sonder mieden
 
Waren altoes onderlinge
 
Met groten paise sonder gedinge;
 
Want sine hadden hare vri leven
8940[regelnummer]
Om tgoet van erterike niet gegeven;
 
Noch doe sone was gene bedevart,
 
Ende niemene en ruemde sinen art,
 
Die enich ander lant besochte.Ga naar voetnoot2
 
Jason was die irst vortbrochte
8945[regelnummer]
Op die see met scepe te gane,
 
Ende datse maken, na minen wane,
 
Om te varne om tguldine vlies,
 
Starc ende goet na sijn kies,
 
Diene op die zee souden vuren,
8950[regelnummer]
Diermen noit tote diere uren
 
En hadde varen sien in die zee.Ga naar margenoot+
 
Neptunuse was te moede wee,
 
Die van der zee es coninc,
 
Ende waende wel in warre dinc,
8955[regelnummer]
Dat hi soude sijn bestreden.
 
Soe waende oec wel in waerhedenGa naar margenoot+
 
Triton ende Toris tier stede,
 
Ende alle sine dochtre mede
 
Waenden wel sijn verraden,
[pagina 154]
[p. 154]

A. fol. 42 d.-43 a.

8960[regelnummer]
Ga naar margenoot+Doe si sagen comen bladen.
 
Die scepe, die si noit ne sagenGa naar margenoot+
 
Dan op die uren binnen haren dagen.Ga naar voetnoot1
 
Mar voren dien, alsic seide,
 
En wiste men niet van scip geleide.
8965[regelnummer]
Die lieden vonden in haren lande
 
Hare begerte menichgerande,Ga naar margenoot+
 
Ende waren alle even rike,
 
Ende even hoge ende even gelike,
 
Die simple, lieden ende die vrie.
8970[regelnummer]
Doe was al sonder symonie
 
Die minne, die nu es al quaet;Ga naar voetnoot2
 
Want also alse quam Baraet
 
Ende Sonde ende Quade Avonture,
 
Die so fel es ende soe sture,
8975[regelnummer]
Ende Hoverde ende Leckerede,
 
Ende Felheit si quam mede
 
Ende Nidicheit met erren moede:
 
Dese daeden vortcomen Aremoede
 
Uter hellen, daer si in lange
8980[regelnummer]
In hadde geweest bi bedwange.
 
Ter quader tijt quam si so saen!
 
Ermoede brachte al sonder waen
 
Dieften haerre dochter met hare,
 
Die om soccors loept harentare
8985[regelnummer]
Also lange dat mense veet
 
Ende mense voervoets hangen geet,
 
Om te soccorsene haerre vrouwen,
 
Daer si draecht so vele trouwen;
 
Ende danne canse hare gehulpen niet,
8990[regelnummer]
Al waest dat sijt hare riet,
 
Ver Laveine, dies sijt gewes,Ga naar margenoot+
 
Die goddinne vanden dieven es,
 
Ende hare baraet dect ende wacht
 
Altoes metter donker nacht;
8995[regelnummer]
Want sine dorren hare daet niet baren,
 
En sie dat sire mede bevarenGa naar margenoot+
 
Werden ende het si geproeft:Ga naar voetnoot3
 
Dan est tijt datmenre om droeft,
 
Ende hem die corde es om die kele,
9000[regelnummer]
Weet God, dan geet hem uten spele.
 
Ermoede heeft Gerecheit bracht,Ga naar margenoot+
 
Die in die werelt heeft grote macht;
 
Want Gierecheit heeft gedaen
[pagina 155]
[p. 155]

A. fol. 43 a. b.

 
Ga naar margenoot+Dickent menichgen man verslaen,
9005[regelnummer]
Ende gemaect menich orloge
 
Tusschen coninc ende hertoge.Ga naar margenoot+
 
Borge doetse maken ende stede groet,
 
Daermen en hadde en gene noet,
 
Opdat Giricheit en daede,
9010[regelnummer]
Die altoes eens anders scade
 
Gerne sage ende hare bate:Ga naar margenoot+
 
Dit doet maken menich gesate
 
Ende gadren gout ende scat:Ga naar voetnoot1
 
Gonnert werde die irst opbrachte dat!
9015[regelnummer]
Bi desen lieden waren testortGa naar voetnoot2
 
Die irste, die gi hebt gehort,
 
Ende lieten al dat goede leven,
 
Dat hem nature hadde gegeven,
 
Ende en daeden noit sint goet;Ga naar voetnoot3
9020[regelnummer]
Want valscheit ende overmoet
 
Dede hem proper goet gewinnen,
 
Ende deilden tlant in allen sinnen,
 
Ende setten pale ende sekere mere,Ga naar voetnoot4
 
Ende bi wilen vochten si sere:
9025[regelnummer]
Die starke namen den cranken thare.
 
Doe si dit worden geware,
 
Sie vergaderden algemene
 
Ende coren den starcsten onder hem allene,Ga naar voetnoot5
 
Ende maectene princhen en here;
9030[regelnummer]
Ende hi swoer hen dat hi vortmere
 
Bescermen soude vanden quaetdien,
 
Ende so dwingen ende castien,
 
Dat si met vreden souden leven,
 
Ende hise ter doet nine soude begeven
9035[regelnummer]
Doe gaf hem elc vanden sinen
 
So vele, dat hi sonder pinen
 
Met groten eren leven mochte,
 
Na dat hem alle gadren dochte.
 
Dit ambocht hilt hi enen tijt,
9040[regelnummer]
So dats die roveren hadden nijt,
 
Ende droger so vele overeen,
 
Dat si goet en lieten negeen,
 
Sine stalent ende rovent tallen stonden;
 
Ende alsi dien prince allene vonden,
9045[regelnummer]
Slogen sine dicke ende menich werven.
 
Doe moeste hem tfolc anderwerven
 
Hem selven setten algemene,
 
Beide die grote ende die clene,
 
Ende gaven den prinche rente so groet,
9050[regelnummer]
Dat hi vele seriante onboet,
 
Die hem holpen in allen tiden
 
Beide vechten ende striden,
 
Ende waren heme onderdaen,
 
Nadat wie die boke verstaen.
9055[regelnummer]
So waren dic die irste dingen,
 
Daer af princen ende coninge
 
Irst af quamen ende lantsheren,
 
Die nu hare arm volc onneren.
 
Te waren, ic en gave niet
9060[regelnummer]
Op dese vilaine, diemen siet,Ga naar margenoot+
 
Enen quaden vulen bottoen,
 
En ware dat si hen minnen doen
 
Dese edele vrouwe ende dese scone,
 
Die met rechte dragen crone
9065[regelnummer]
Mochten wel van hovesheiden,Ga naar margenoot+
 
Van dogeden ende van edelheiden,
 
Om hare gelt dat si hem geven.Ga naar voetnoot6
[pagina 156]
[p. 156]

A fol. 43 b.-d.

 
Ga naar margenoot+Het sal mi deren al mijn leven
 
Ende heeft gedeert, dat edel wijf
9070[regelnummer]
Om enich gelt vercoept hare lijf.Ga naar margenoot+
 
Het es jamer ende grote scade;
 
Want minne soude bi hem gestade
 
Wesen ende in groter eren,
 
Woudense hem na tgelt niet keren.
9075[regelnummer]
Mijn raet so es spade ende vroe,
 
Dat hem elc knape sette daertoe,
 
Dat hi emmer een ambocht lere,
 
Heeft hijs te doene, dat hire toe kere,
 
Ende hem ende sine vriendinne medeGa naar margenoot+
9080[regelnummer]
Generen moege telker steede,
 
Alse si van node sijn verladen;
 
Want minne en steet nu niemen staden.
 
Oec radic elken harde wale,
 
Dat hi merke dese tale,Ga naar margenoot+
9085[regelnummer]
Dat ic hier sal bringen inne.
 
So wie vername sine vriendinne
 
Ochte sijn wijf, datse enege stonde
 
Elre te minne begonde,
 
Ende woude kiesen een ander lief,Ga naar margenoot+
9090[regelnummer]
Oft hadt vercoren na hare gerief,
 
Hine salse daer omme scelden niet,
 
Noch lachtren, wat sijns gesciet,
 
Maer saelt hovesscelike gedogen;
 
Ende al waert oec dat hise met ogenGa naar margenoot+
9095[regelnummer]
Met haren vrient te gadre sage,
 
Ende hi hare dies speels plage,
 
Datmen heet dat grote quaet,
 
Hi soude sine ogen, dat verstaet,
 
Van hare keren elre wart,Ga naar margenoot+
9100[regelnummer]
Ende weder maken den papelart,Ga naar voetnoot1
 
In die gelike alse dat hi niet
 
En twent en weet van dat hi siet;
 
Ende sentmen hare oec enichgen brief,
 
Eist hare maech och hare lief,Ga naar margenoot+
9105[regelnummer]
Dien sone sal hi niet lesen:
 
Hi laet sijn alst mach wesen.
 
Hine sal te gere tijt begeren
 
Te wetene dinc, die hare mach deren
 
Ochte jegen haren wille gaen,Ga naar margenoot+
9110[regelnummer]
Ochte hare verholenheit verstaen.
 
Men laetse gaen daerse wille,
 
Men dwingese twent te sittene stille;
 
Alsi wille, come ende ga,
 
Ende anders niet en vrageter na;Ga naar margenoot+
9115[regelnummer]
Want wie begert alle gerieve,
 
Eist van wive ocht van lieve,
 
Hine salse niet te sere dwingen;
 
Want ic segge u in waren dingen:
 
Die sijn lief hout in bedwange,Ga naar margenoot+
9120[regelnummer]
Die minne en duert daer niet lange.
 
Men sal oec een twent den vrouwen
 
Engereande sake mestrouwen;
 
Watmen verneemt ende watmen siet,
 
Men sals een twent geloven niet.Ga naar margenoot+
9125[regelnummer]
Al coemt iemene ende brinct niemare
 
Van hare, die niet scone en ware,
 
Dan sal hise onsculdichgen sere,
 
Ende sweren bi Gode onsen here,
 
Dat wijf van lichame en es so reneGa naar margenoot+
[pagina 157]
[p. 157]

A. fol. 43 d.

9130[regelnummer]
Ga naar margenoot+In erterike alse soe es ene.
 
Hine salse oec een twent niet blameren
 
Van dingen die si wilt anteren;
 
Hine salse slaen noch driven,
 
Om dat si hem soude te vriender bliven,
9135[regelnummer]
Ende daer omme te minne meer;
 
Ende dat es een verloren keer,Ga naar margenoot+
 
Want wie sijn wijf te slane begint,
 
Om meer van hare te sine gemint,
 
Slacht den genen die sine catte
9140[regelnummer]
Sleet ende roepse weder na datte,
 
Om te bendenne ende te vane:Ga naar margenoot+
 
Aldus betert een wijf van slane;
 
Want mach die catte hem ontspringen,
 
Sine coemt weder meer int thingen.Ga naar voetnoot1
9145[regelnummer]
Hi salse laten comen ende gaen
 
Na haren wille, dats wel gedaen;
 
Want die gene die wive besluten,
 
Dat si en moegen comen buten,
 
Eist sijn wijf, eist sine amie,
9150[regelnummer]
Si valt in selke mirancolie,
 
Dat hi verliest te hants haer minne.
 
Hi sal hem houden van selken sinne,
 
Wat hi van hare hort ende siet,
 
Dies en sal hi achten niet.
9155[regelnummer]
Al ware hi oec van hare geslagen,
 
Dat sal hi hovesscelike verdragen,
 
Ende danken hare van allen goede,
 
So hoe dat hem si te moede,
 
Ende seggen dat hi doegen soude
9160[regelnummer]
Alle die slage die si woude,
 
Indien dat hi in enegen sinne
 
Mochte verdienen van hare die minne.Ga naar voetnoot3
 
Gevalt oec dat hise sleetGa naar margenoot+
 
Bi torne, die hem overgeet,
9165[regelnummer]
So radic up mijn beste dat,
 
Eer si iet ga vander stat,
 
Dat hi hare spele tspel van minne,
 
Ende doet hare so vrendelike kinnen,Ga naar margenoot+
 
Dat hire sinen paixs make mede.
9170[regelnummer]
Dat es ene grote behendichede,
 
Namelic enen armen man,
 
Die en heeft wat leggen an;
 
Want darme hi mach lichte mesdoen,
 
Dat alte cleine ware dockisoen,
9175[regelnummer]
Daer sine omme laten soude,
 
Hine behilde saen hare houde,Ga naar voetnoot4
 
Dies de rike wat doen en heeft,
 
Al es dat si in onpaise leeft,
 
Die de gichten heeft gereet;
Ga naar voetnoot2
[pagina 158]
[p. 158]

A. fol. 44 a.

9180[regelnummer]
Ga naar margenoot+Want men heme node ontgeet.
 
Vonde een man oec elre minne
 
Dan sijn wijf ocht sine vriendinne,
 
Ende elders ware ene andre kiesen,
 
Ende hise nochtanne nine woude verliesen,
9185[regelnummer]
Emmer sal hi vorhoeden dat,
 
Als hi mint tere ander stat,
 
Dat hi sire nuwer vriendinne
 
En gene dinc en gheve die dandre kinne,
 
Eist broke, borse ocht gordelkin,
9190[regelnummer]
Eist chapiel ocht vingerlijn;Ga naar margenoot+
 
Want het soude hare sere meshagen,
 
Alse sijt sage ere andre dragen.
 
Ende emmer voerwachte hem een man,
 
Die andere minne nemet an,
9195[regelnummer]
Hine sette hare engenen dach,
 
Daer die andre te comenne plach.
 
Quamense daer, ense dandre vonde,
 
Hens niemene diet gepaisen conde;
 
Want hens ever noch ander dier,
9200[regelnummer]
So vreselic noch so ongohier,
 
Noch tigre, no bere, noch lewinne,
 
Diemen jaeget in allen sinne,
 
Noch serpent dat soe gebeert,Ga naar margenoot+
 
Alsmen tart op sinen steert,
9205[regelnummer]
Alse doet een wijf, die vinden can
 
Ene nuwe vriendinne biden man,
 
Die te voren hare vrent was.Ga naar voetnoot1
 
Dan warp si uut, geloeft mi das,Ga naar margenoot+
 
Vier ende vlamme; dan es dat wijf
9210[regelnummer]
Gereet te latene ziele ende lijf.
 
En es te prisene niet een twent,
 
Alse deen den andren aldus vent.
 
Gevalt oec, hi smeke dan sereGa naar margenoot+
 
Die irste, dat es wel sine ere,
9215[regelnummer]
Soe dat die andre wech ga,
 
Ende spele der irster dan daerna
 
Vander minnen tsuete spel;
 
Ende es si hem oec alte felGa naar margenoot+
 
Van worden ende te podersam,
9220[regelnummer]
So sal hi sweren dat si quam
 
Te hem te sijns ondancs sere,
 
Ende hem gesciede noit mere,
 
Noch nemmerme en soude gescien.Ga naar voetnoot2Ga naar margenoot+
 
Ende mochte sise oec wedersien,
9225[regelnummer]
Die quade vernoierde vrouwe,
 
Hi wilde wale, selp sine trouwe,
 
Dat si hare dogen beide uutstake,
 
Ocht hurte dat hare therte brake.Ga naar margenoot+
 
Met dusgedanen smekernien
9230[regelnummer]
Moet hi anegaen sire amien;
 
Sonder laten ende verdrieten
 
Moetmen thoeft vol logenen gieten.
 
Oec sal hise helsen ende cussen mede,Ga naar margenoot+
[pagina 159]
[p. 159]

A fol. 44 b.

 
Ga naar margenoot+Ende dan spelen daer tier stede
9235[regelnummer]
Dat spel der minnen, eer si kere:
 
Anders en werdet nemmermere
 
Van hare vergeten sonder sceren,
 
Noch dore spreken, noch dore sweren.Ga naar margenoot+
 
Ic rade oec elken sekerlike,
9240[regelnummer]
Die mint nu op erterike,
 
Dat hi in engenen sinnen
 
Hem en berome van vriendinnen;
 
Want menich so heeft hem beroemt,Ga naar margenoot+
 
Die van Gode mote sijn verdoemt,
9245[regelnummer]
Om te hebbene meer den name,
 
Dien ongereet was den lichame.Ga naar voetnoot1
 
Al leet soe moet hem ghescien!
 
Ic wane, noit en was ghesienGa naar margenoot+
 
Quader sonde noch quader daet,
9250[regelnummer]
Dan roem die ane minne gaet;
 
Want minne si wilt sijn verholen,
 
Gelijc den dief, die heft gestolen;
 
En ware och iemen seideGa naar margenoot+
 
Sinen geselle in hemelicheide,
9255[regelnummer]
Diet alse gerne alse hi dan hale:
 
Hem so machtijt seggen wale.
 
Waer oec siec eens mans vriendinne,
 
Hi sal pinen in allen sinnen,Ga naar margenoot+
 
Hoe dat hi dicke bi hare mach wesen:
9260[regelnummer]
Si sals hem danken, alse es genesen.
 
Om hare sal hi dickent weenen
 
Ende suchten ende geloven altenen
 
Bedevarde te doene in vremden lande:Ga naar margenoot+
 
Dat so sal hi seggen te hande
9265[regelnummer]
Cleinlecke spise om hare eten;
 
Ende alse hi es bi hare geseten,Ga naar voetnoot2
 
Sal hi logenen ende borden pensen
 
Van nuwen dromen, die hi sal vensen,
 
Ende sal hare seggen overwaer,
9270[regelnummer]
Dat hem droemde al openbaer,
 
Dat hise in sinen arme al bloet
 
Hadde ende dreef bliscap groet,
 
Al genesen ende al gesont,
 
Ende dat hi haren roden mont
9275[regelnummer]
Cussede menichwarf vriendeleke.
 
Dusdanichge boerden ende diere geleke
 
Sal hi haer tellen ende doen verstaen:
 
Hi sals te meer hare gracie ontfaen.
 
Wat hare lust seldi hare bieden,
9280[regelnummer]
Wat rade sijs heeft van andren lieden.
 
Nu hebbic u geleert, vrient, al
 
Hoemen een wijf houden sal,
 
Beide siec ende oec gesont,Ga naar margenoot+
 
Vroech ende spade ende talre stont;
9285[regelnummer]
Want met lichten, wet te voren,
[tekstkritische noot]4828 H.l. meer in d. 29 Danne sulc die hevet in sinen tas. 30 C.m.c. sijt zeker das. 31 wel ontbr. 32 r. van haven si. 33 H. staet a. herte ende m. 34 Omme te versamene groet g. 35 andre. 36 wint. 37 H.g. gheen goet a. 38 Ne waer als hi yet wint d. 39 wel ontbr. 40 en ontbr. 41 Hi houter hem eerlike m. 42 E. penst also l. alsi sijn l.A. alse hene. 43 Hevet ghezont s.h. winnen. A. gewont. 44 m. minnen. 45 of. 47 oec s. 48 Sulne int g. voeren. 49 niet. 50 Eist. 51 S. peinsti dattem God h.s. 52 Met sinen i. in de bliscap a. 53 Omme datti sonder g. 54 Sinen tijt levede als G. dede. 55 D.n. goet verborghen sal. 56 W. onse Heere si ghevet al. 57 zeghet P. de c. 58 In w. of. 59 Datmen dat. 60 als de ziele huten l. sceet. 61 vaert men. 63 D. men levet als. 66 N. niet des ghelovet m. 67 O.l. es int hoghe rike. 68 Niet h.n. 69 Ne waer h. eist nu a. 71 dese bouken. 72 wel. 73 oec ontbr. 74 die r. 75 ne ghert v. andren. 76 Die 77 meesters. 78 D. niemen arem no kaytijf s. Vs. 79 en 80 ontbr. bij A. 81 es ontbr., pleghet. 82 in sacke draghet. 83 Nochtanne heefti therte.
margenoot+
C. fol. 29. c.d.
voetnoot1
De lezing van C. is in deze twee verzen de ware:
 
Dan selc die hevet in sinen tas
 
C. mudde corens, sijt seker das.
margenoot+
[4785]
margenoot+
[4790]
margenoot+
[4795]
margenoot+
[4800]
margenoot+
[4805]
margenoot+
[4810]
margenoot+
[4815]
voetnoot2
Lees eenigszins gewijzigd met C. in vs. 8460-63:
 
Alse die siele uten lichame sciet,
 
So vaert si ter heleger locht
 
Ende laet dese erdsce vrocht,
 
Daer si levet alse een God.
Verg. Rose, I. 168, 5750 (5044):
 
Quant tu du cors départiras,
 
Tous frans ou saint ciel t'en iras,
 
Et lesseras humanité,
 
Vivans en pure déité.
margenoot+
[4820]
margenoot+
[4825]
voetnoot3
De fransche tekst heeft misschien onzen vertaler in de war gebracht, die van Boëthius boeken maakt. Rose, I. 5758 (5052):
 
Ce puet l'en bien des clers enquerre
 
Qui Boëce de Confort lisent,
 
Et les sentences qui là gisent.
margenoot+
[4830]
margenoot+
[4835]
[tekstkritische noot]4884 tide. 85 alsi de p. 86 en ontbr. 88 langher h. soudem. 89 E. als de wininghe. 90 Loept hi. 91 draghet d.s. fardeele. 92 riveele. 93 E. wint b. dat b. 94 D. hi mede bedraghet sinen n. 95 hijt dus hevet. 96 Loept hi w. toter t. 97 E. es b.e. zeere i.h. 98 drincket ende eet na sijn vermoghen. 99 waent. 4900 Ne. 1 Ne heefse. 2 D. hi doet dese p. 3 de persemier. 4 Ne m. nemmer sijn so r. 5 ne berrent. 6 Want h.g. es e.v. 7 D.c. es oec niet tayse. 8 No ne levet in gheenen p. 9 Sine h. om winnen ende poghet 10 Daer hi pine ende rauwe om doghet. 11 en sal hijs ontbr. 12 Ne hevet na s.g. 13 Hine wil winnen verstaet dat. 14 meersen. 15 Dus hevet hi heewelike p. 16 wille a.t. vanden R. 17 dat h. niet d.m. 18 Enne blivets. A nach. 19 Also v. als t.v. was mede. 20 D.d. al de ghierichede. 21 sine h. daer toe stelt. 22 hevet in sire ghewelt. 23 So hi meer hebben wil sonder faelge. 24 Aldus levet hi in bataelge. 26 Gaen desen wech al g. 27 Si s. 29 conste. A. vercope. 30 H.a. setten si sin ende tale. 31 O.d. waesdom u.s.A. scient. 32 ziele. 33 wilden wel. 34 Die advocaet wilde oec o. 36 si adden of hoe s. 37 D. wilden si M.w.i. wale. 38 Ende dit d.g. al te male. 39 Die si in therte draghen beede. 40 Die meesters v. divine m. 41 steden te steden. Vs. 43 en 44 ontbr.
margenoot+
C. fol. 29 d.-30 a.
margenoot+
[4840]
margenoot+
[4845]
margenoot+
[4850]
margenoot+
[4855]
voetnoot1
Rose, I. 169, 5784 (5078):
 
Tuit cil sunt riche en habondance,
 
S'il cuident avoir soffisance,
 
Plus, ce set Diex li droituriers,
 
Que s'il estoient usuriers:
 
Car usurier, bien le t'afiche,
 
Ne pourroient pas estre riche,
 
Ains sunt tuit povre et soffreteus,
 
Tant sunt avez et convoiteus.
margenoot+
[4860]
margenoot+
[4865]
margenoot+
[4870]
margenoot+
[4875]
voetnoot2
Rose, I. 169, 5811 (5105):
 
Cum plus aquiert, et plus li faut.
voetnoot3
Rose, I. 170, 5812 (5106):
 
Advocas et phisicien
 
Sunt tuit lié de cest lien.
margenoot+
[4880]
margenoot+
[4885]
margenoot+
[4890]
voetnoot4
Rose, I. 170, 5816 (5110):
 
Tant ont le gaaing dous et sade,
 
Que cil vodroit por un malade
 
Qu'il a, qu'il en éust quarente,
 
Et cil pour une cause trente,
 
Voire deus cens, voire deus mile,
 
Tant les art convoitise et guile.
margenoot+
[4895]
[tekstkritische noot]4945 Si segghen goede woert ende predicken. A. predecaren 46 Die si selve niet ne doen bliken. 47 Ne waer doent. 48 D. si of verbliden in haer m. 49 E. dit e. al der zielen v. 51 Goede woert van p. 52 D. comt uter h.q. 53 Ende vul van s.m. 54 Die niet betren haer q. 55 Ne waer v d. latic b. 56 E.w. hu v.b. 57 Van desen v.t. 58 wel ontbr. 60 A. danne tghelt v.h. 61 E. te meersen hare s. 62 H s.s. noch w.d. 64 Dat si wel s. in desen rike. 65 Van h. laten st. e.v. couden. 67 Die ghene die goet in scrinen. 68 Altoes gadren hebben III pinen. 69 groeter. 70 anxenen talre t. 71 sceeder of. 72 h. noit dede e. 73 ghelaet. 74 Ware die herte ontsteken b. 75 Ende g.m.n.l. 76 berrent in ghiericheden. 77 Van wien meest w.b. 78 Goets souts s.v. gheven. 79 Ende leenen te ziere n. 80 E. ware de vrienscap dus g. 81 So w. de w. even r. 85 Adde ghetrauwe m. elkerlike. 83 Ne waer neen. 84 si ontbr., nu ontbr. 85 Niemen m. 86 Ende h.h.t.g.g. come. 87 wive. 88 grote ontbr. 89 alle de l. 90 Die hare herte hebben g. 91 So vaste an d.g. 92 vrihede. 93 Gheleit h. in e. 94 Sulke. 95 knechte des scats. A. knech. 96 doen s. 97 heere. 99 begheeren. 5000 E. selve niet d.v.l.N. moeti v w. 3 W. welken tijt h. toghe l.
margenoot+
C. fol. 30 a-c.
margenoot+
[4900]
margenoot+
[4905]
voetnoot1
Rose, I. 170, 5840 (5134):
 
Mès or laissons tex preschéors,
 
Et parlons des entasséors.
margenoot+
[4910]
margenoot+
[4915]
margenoot+
[4920]
margenoot+
[4925]
margenoot+
[4930]
voetnoot2
Rose I. 171, 5856 (5150):
 
Ne ce n'est fors par le défaut
 
D'amors, qui par le monde faut;
 
Car cil qui richesces amassent,
 
S'en les amast, et il amassent,
 
Et bonne amor par tout régnast,
 
Que mauvestié ne la frégnast,
 
Mès plus donast qui plus éust
 
A ceus que soufreteus séust,
 
Ou prestast, non pas à usure,
 
Mès par charité nete et pure, etc.
margenoot+
[4935]
margenoot+
[4940]
voetnoot3
Lees met C: vrihede, en verg. Rose, I 171, 5879 (5173):
 
Tant sunt d'avarice lié,
 
Qu'il ont lor naturel franchise
 
A vil servitude soumise.
margenoot+
[4945]
margenoot+
[4950]
margenoot+
[4955]
[tekstkritische noot]5005 No wie. 6 D.h. hevet v.a. 8 haer. 9 haer. 10 van haren scat. 11 D.l. sockoersen l. 13 sijt hem s. 14 of te sine ghemiet. 15 Ne waer omme G.d. al v. 16 M. menne plegets niet n. 17 groten ontbr. 18 dinkens n. ten v. 19 Ne waer houdene m.o. 20 Ende a.i.h.h. meeren. 22 Teen e.t. winnene. 23 Tander te h. 24 Terde n. sc. daer af m. 26 niene c. 27 goddinnen. 28 tor l. verwrocht b. 29 Die haer in p. hout e. te g. 30 den k. 31 haer. 32 Ende danne g. soe b.m. 33 Ende a. sal d.s. 34 slevens es s. 36 over sal driven 37 gherechtege m. 38 Ne h.h.n. der a. 39 Hine e. altoes v.e.b. 40 dat sine. 41 D.h. sal dincken besteet w. 42 D. dincket wel van d. 43 Ycaruse. 44 Vloghe. 45 Maer dat dede a 46 Diene de l. vl. dede d. 47 Ne waer d.g.m. 48 hem te vlieghene. 49 Sijn. 50 hevet. 52 salne, mee. 53 onghezedet 54 Danne die afgode ane bedet. 55 Ne waer. 56 Wille niet m. ghiericheit omme g. 57 Ne waer dor deere. 58 V.h. in de lucht voer w. 59 N. hevet vele l.o.H. 60 mintene. 62 nochtan. 63 Ay zoete. 65 Die ghene d. hem a. hu l. 66 Si m. huwe kechte w. 67 Te dienne e. te legghene o. wet. 69 M mi mach zulke haer pleghen. 70 Segghen ende der anwoerden jeghen. 71 gheeft sat.
margenoot+
C. fol. 30 c.d.
margenoot+
[4960]
margenoot+
[4965]
margenoot+
[4970]
margenoot+
[4975]
margenoot+
[4980]
margenoot+
[4985]
margenoot+
[4990]
margenoot+
[4995]
voetnoot1
Rose, I. 173, 5947 (5241):
 
A Dédalus prenent exemple,
 
Qui fist eles à Ycarus,
 
Quant par art, non mie par us,
 
Tindrent par mer voie commune.
margenoot+
[5000]
margenoot+
[5005]
margenoot+
[5010]
margenoot+
[5015]
voetnoot2
Rose, I. 174, 5978 (5272):
 
Hé! douces richesces mortex,
 
Dites-donc, estes-vous or tex
 
Que vous faciés bénéurées
 
Gens qui si vous ont emmurées?
 
Car quant plus vous assembleront,
 
Et plus de paor trembleront.
 
Et comment est en bon éur
 
Hons qui n'est en estat séur?
margenoot+
[5020]
[tekstkritische noot]5072. A. den coninghinne m. wi d. 73 haer edelheit. 74 Met h. voeren g.c. 75 g. sijn. 76 Diese bewaren dits anscijn. 77 Danne s. liede. 78 D. het. 79 kint. 81 Datsi gheven groet saut. 82 Men siet wel dat een r. 83 W. h wille gaet zonder k. 84 A. daer sijn d.m. 85 Hi gaet d.e.s. 86 Ende ontbr. 87 Hine zorghet niet te gheere s. 88 Datti verliesen mach yet si hu cont. 89 Ne waer addi a.d. 90 D. coninc b. ende sinen s. 91 G. ghelt p. s 92 Die r. nament al reene. 93 oec mede v. 95 souden d.t. 96 Waren si. 97 en ontbr., A. sijn ontbr. 99 up dat s. lieten varen. 5100 S. 1. diene altoes bewaren. 1 Ic lieghe sine sijn mee n. m. A. Sie en sienne m.n.m. 2 Ne waer eerscap heefti o. him. 3 Hertscap n.d. dats waer. 4 Diene vri hondet aldaer. Vs. 5105 en 6 ontbr. 7 Want a 8 so ontbr. 9 haerl. 10 E.d.c. arde o. 11 Hets h. ende m. hem b. 12 N. soe c. 13 D.a. diene c. 14 H. g d. soe si d.m. 15 Te wetene d. 16 S. goet alre best sij te g. 17 W. die avonture es b. 18. dor. 19 Sprac d.m. no 1. m.
margenoot+
C. fol. 30. d.-31 a.
margenoot+
[5025]
voetnoot1
Rose, I. 175, 5988 (5282):
 
Mès aucuns qui ce m'orroit dire,
 
Por mon dit dampner ou despire,
 
Des rois me porroit oposer,
 
Qui por lor noblesce aloser,
 
Si cum li menus pueples cuide,
 
Fièrement metent lor estuide
 
A faire entor cus armer gens.
margenoot+
[5030]
margenoot+
[5035]
voetnoot2
Rose, I. 175, 6001 (5295):
 
Miex porroit uns ribaus do Griève
 
Séur et seul par tout aler,
 
Et devant les larrons baler,
 
Sans douter eus et lor afaire,
 
Que li roi o sa robe vaire.
margenoot+
[5040]
margenoot+
[5045]
margenoot+
[5050]
margenoot+
[5055]
voetnoot3
Rose, I. 175, 6012 (5306):
 
Si seroit-il, ce croi, tué,
 
Ains que d'ilec fust remué:
 
Car li larrons se douteroient,
 
Se vif eschaper le lessoient,
 
Qu'il n'es féist où que soit prendre,
 
Et par sa force mener pendre.
 
Par sa force! mès par ses homes,
 
Car sa force ne vaut deux pomes
 
Contre la force d'un ribaut,
 
Qui s'en iroit à cuer si baut.
 
Par ses hommes! par foi ge ment,
 
Ou ge ne dis pas proprement.
 
Vraiement siens ne sunt-il mie,
 
Tout ait-il sor eus seignorie;
 
Seignorie, non, mès servise,
 
Qu'il les doit tenir en franchise.
margenoot+
[5060]
margenoot+
[5065]
voetnoot4
Rose, I. 176, 6032 (5326):
 
Car lor bontés ne lor proesces,
 
Lor cors, lor forces, lor sagesces
 
Ne sunt pas sien, ne riens n'i a,
 
Nature bien les li nia;
 
Ne Fortune ne puet pas faire,
 
Tant soit as homes débonnaire,
 
Que nules des choses lor soient,
 
Comment que conquises les aient,
 
Dont Nature les fait estranges.
[tekstkritische noot]5120 Wel dat m.b.g. si. 22 conste. 23 leert g.s. Reden d. 24 Ne waer v. dit n.a. 25 goet meene. 26 cleedren of scuren. 27 N. ne gheen aerdsch g. 28 of. 29 M.m. l verstaet haer in. 30 Dat ghi sult hebben i.u.s. 31 Es g. niet dat hu s. baten. 32 No o. up de s. 33 Ende s u.v. no v. 34 ende niet s. 36 Ne wasic in prise sijts gewes. 37 No ne gheen m.d. levet. 38 Ne hevet mee dan hem ghevet. 39 Wijsdom int herte b. 40 Al dat wi haer blucken ende bloten. 41 Vun andren goede, doe ic hu verstaen. 42 Moet alte male an de avonture gaen. 43 D.d.s. dicke verbliden b. 44 E. in anxenen met rauwe si. 46 Ne p. niement. 47 Ende esser of no t.d. 48 W. te d. es t.t. 49 Dat onghestade es alsict kinne. 50 Hier o. ne p.n. de m. 51 No ne gheen man die es vroet. 52 W. soet varinc keeren doet. 53 E.d. eist recht ende w. 54 D. niemen sine h. ne s. 55 An dat goet h.w.g.s. 56 Ende ghi oec dat t.s. 57 Den 1. verstaen sonder waen. 58 D. ghise niet ne sout of gaen. 59 mint haer g. 60 Dan hem selven s.w. dit d 61 Het ne s.p. gheen m. 62 si ontbr. 63 E. weder gheseit dat verstaet. 64 oec ontbr. 65 G.s. al niet dit ne doocht. A. doech. 66 Dat ic hu segghe ende hebbe g.A. getoech. 67 Ende secht dat ic hu de minne h.d. 68. N. secht m.w. af e h. 69 D. minre s. bi w. 70 rustet. 73 wilde. A. di. 74 A.t.s. nu priset m. 75 niewerinx.
margenoot+
C. fol. 31 a.-c.
margenoot+
[5070]
margenoot+
[5075]
margenoot+
[5080]
margenoot+
[5085]
voetnoot1
Rose, I. 177, 6057 (5351):
 
Cil bien sunt tien à droite guise.
 
As autres biens, qui sunt forain,
 
N'as-tu vaillant uns viés lorain.
 
Ne tu, ne nul home qui vive,
 
N'i avés vaillant une cive:
 
Car sachiés que toutes vos choses
 
Sunt en vous-méismes encloses.
margenoot+
[5090]
voetnoot2
Rose, I. 177, 6064 (5358):
 
Tuit autre bien sunt de Fortune,
 
Qui les esparpille et aüne,
 
Et tolt et done à son voloir,
 
Dont les fox fait rire et doloir.
margenoot+
[5095]
margenoot+
[5100]
voetnoot3
In vs. 51 en 52 is de lezing van C te verkiezen.
margenoot+
[5105]
margenoot+
[5110]
voetnoot4
Aldus duidelijk in het Hs. Of de tekst bedorven is, dan wel of waedt misschien een woord is dat bestaan heeft, durf ik niet beslissen. Zou waet wellicht eene corruptie zijn van ver-waten, en men aldus moeten lezen:
 
Ende wederseit ende verwaten,
 
Endese alle liede haten?
margenoot+
[5115]
voetnoot5
Rose, I. 178, 6092 (5386):
 
Mès d'autre chose te voi nice,
 
Quant m'a mis sus itel malice
 
Que ge haïne te commant;
 
Or di quant, en quel lieu, comment.
margenoot+
[5120]
margenoot+
[5125]
[tekstkritische noot]5176 de s. 77 Ten westen d. soe ruste pliet te d. 78 No m. 79 dat een. 80 T. dat h.b. de houde. 81 al sulke. 82 Als ghi m.w.b. an inne. 83 Sident d. goede wech v. 84 de w. gheen d. 85 Ende datse. 80 M. crachte ende s.s. 87 i. hoghen t. 89 de v. 91 oec ontbr. 92 Sider. 94 Vlo oec tachterst gheloeft mi d. 95 D. sider n. quam w. 96 V.h. haer n. 97 Gheraet. 98 wille. 5200 Hevet. 1 de w. 2 E.e. so v. in g. 3 Datsoe. 4 Het en doet kenlic o.h. 5 T. te m.u. 6 heimelichede. 7 B. ende ne c. bi e. 8 Ne gheen dat soe ghemaect sceen. 9 Datsi tghescutte mochten vlien nic. 10 D.t. pare w. ofte d. 11 D. alle sulke minres w. 12 hier hore. 13 Tullius. 14 So vant men menighen m. 15 D. vriende w. metten m. 16 herte te gheere s. 17 Bem i.d.v. nu merct das. 18 Dan Tullius of Ypocras. 19 D. sulke m. niet c.v. 20 Wat. 21 vinden. 22 Na dien d. 23 Ende soe de w. es dorsocht. 24 Ende w.d.i. vlieghen mochte. 25 In de lucht ghelijc eenen c. 26 danne. 27 in.
margenoot+
C. fol. 31 c.d.
margenoot+
[5130]
margenoot+
[5135]
margenoot+
[5140]
voetnoot1
Rose, I. 179, 6118 (5412):
 
Justice, qui plus pesans ière,
 
Si s'enfoï la derrenière.
margenoot+
[5145]
margenoot+
[5150]
margenoot+
[5155]
voetnoot2
Rose, I. 179, 6128 (5422):
 
Néis Tulles, qui mist grand cure
 
En cerchier secrés d'escripture,
 
Ne put tant son engin débatre, etc.
De lezing bij C is volslagen onzin, zeker ontstaan door engien in den zin van krijgswerktuig op te vatten. Engin is in het origineel, zoowel als bij A., bekwaamheid, vernuft.
margenoot+
[5160]
margenoot+
[5165]
voetnoot3
Rose, I. 179, 6135 (5429):
 
Si crois que mains en esprovast
 
De ceus qui à son tens vivoient,
 
Qui si amis de bouche estoient.
Het oorspronkelijke doelt hier op de plaats in Cicero's Amicitia, c. 4: ‘ex omnibus saeculis vix tria aut quattuor nominantur paria amicorum: quo in genere sperare videor, Scipionis et Laclii amicitiam notam posteritati fore.’
voetnoot4
Vooral bij A schromelijk bedorven. Van de aangehaalde autoriteiten: Gecien en Ypocras, weet het oorspronkelijke niets; doch onze vertaler begreep wederom zijn fransch niet, en zal denkelijk de beide onbekende grootheden uit de volgende verzen van het origineel hebben gefabriceerd (Rose, I. 180, 6146. (5440):
 
Puis-ge voler avec les grues,
 
Voire saillir ontre les nues,
 
Cum fist li cine Socratès?
Li cine, (Gecien) d.i. de zwaan van Socrates. Is dit misschien eene toespeling op Plato's Phaedo, § 77 en 78, verg. Cicero's Tusc. Disp. I. 30? De tekst van C heeft alleen Ypocras.
margenoot+
[5170]
margenoot+
[5175]
[tekstkritische noot]5228 Want m.m. of c.v. 29 Ende d. 30 D.i. int paradijs den scat. 31 Soude willen. A. souden. 34 Ic ne b. alse noch n.b. 35 soucken beghert. 36 wert. 37 S.R. ende vant bekinnen. 38 Sint hu herte niet stact ter minne. 39 Die alte l.g. an hu. 40 een andre so merket n. 41 B.a. lieden willic vorwaer. 42 Proeven dese redene claer. 43 Die ghi selve sult lien saen. 44 de m. 45 Die i. u s. ghewaerlike. 46 an d.r. 47 Hoe ghise ghemeenlijc sult minnen. A. minne. 48 E. den e. niet l.g. 49 D. eenen anderen dat verstaet. 50 Hebbe elken e. l. hoet gaet. 51 Te doene dattu wilt datmen di dade. 52 Eist van ghewinne eist van scade. Vs. 53 en 54 ontbr. 55 Wilde hu h. 56 So soudi weder 1. ghewinnen. 57 Ende danne volghen al u l. 58 Die gr. b. hu soude g. 59 Omme dattie 1.1. 61 S.s. si g. ghemeenlike. 62 Den rechters in aerdrike. 63 Omme overdaden te wreken. 64 Die si jeghen dat recht breken. 65 Die deen jeghen d.a.d.A. Ende diewile. 66 Eist doet te slane of te nemen s.g. 67 Met crachten ofte stillekine. 68 Of verraet omme dat sine. 69 Dit s. de rechters dan b. 70 E. daer jeghen striden ende v. 72 Na dien dat g.m. so neerenstelike. 73 Leeret s.b. dat ghi d. 74 E. deel. 75 seght. A. segge. 76 Vrauwe berecht mi nu. 7 7 W. hu best dinct i.u.s. 78 gherechtiehede. A. gerecheit. 79 W. dinct hu best v.d. 80 D.g.h. dat ic mi in vreese A. daer. 81 bem. 82 Die b. altoes i.m.s.
margenoot+
C. fol. 31 d-32 a.
margenoot+
[5180]
margenoot+
[5185]
margenoot+
[5190]
margenoot+
[5195]
voetnoot1
Rose, I. 180, 6157 (5451):
 
Biaus amis, dist-ele, or escoute:
 
Jà voler ne t'en covendra,
 
Mès voloir, et chascun vodra,
 
Par quoi, sans plus, croies mes euvres.
 
Ja ne convient qu'autrement euvres,
 
S'à ceste amor ne pués ataindre,
 
Car ausinc bien puet-il remaindre
 
Par ton défaut cum par l'autrui.
 
Je t'enseignerai bien autre hui:
 
Autre, non pas, mès ce méismes
 
Dont chascun puet estre à méismes,
 
Mès qu'il prengne l'entendement
 
D'amors un poi plus largement;
 
Qu'il aint en généralité,
 
Et laist espécialité;
 
Ni face jà communion
 
De grant participation.
margenoot+
[5200]
margenoot+
[5205]
margenoot+
[5210]
margenoot+
[5215]
margenoot+
[5220]
margenoot+
[5225]
voetnoot2
Rose, I. 182, 6211 (5505):
 
De quel Amor dis-tu?
 
De ceste
 
Où vous volés que ge me mete:
 
Car cele qui s'est en moi mise
 
Ne bé-ge pas à metre en juise.
margenoot+
[5230]
voetnoot3
Tatolf is bij Kil. ‘statua sartoria, stipes vestiarius, cui sartor vestem recens sutam adaptat,’ de ledeman, het mannequin, en overdrachtelijk gek, dwaas. Zie over de afleiding Dr. Halbertsma, in Dr. de Jager's N. Arch. v. ed. Taalk. 245, en over olf Grimm, Gr. II. 331.
[tekstkritische noot]5284 Ne waer. 85 beeden w.d. beste s. 86 I. seght hu. 87 Thoerhe alse men - vint. 88 beede 89 Ende die ghene die best te d.e. 90 D. dinct mi b. 91 die ontbr. 92 N.h. wat ic segghe al claer. 93 Dat ic bet mede verclare den sijn. 94 es in. 95 danne. 96 Ende wilt hu p. voer waerhede. 97 So. 99 hem selven. 5300 Danne - moete. 1 exemplen. 2 Verclaren e.d.v. 3 Van eenen scepe dat hem selven c. 4 Bet betreken dan e.m. 5 Al dade men h.e. 6 Andre die sijn a. 7 mochtem s. in s. 8 In dien dat n. Vs. 9 en 10 ontbr. 11 Datmen h. hulpe trucken i. 12 Segghic w. hoe dinctu b. 13 ghiericheit. 14 E.m.d.l. ware g. 15 hem de. 17 eenighe. 18 V.e.s. die men verplecht. 20 Es al v.a. 21 M. hevet gheere hulpen n. 22 D.d.r. dit weet al bloot. 23 Hier o. 24 Proevet m. dit g.i.s. 25 hoert mijn. 26 Ic saelt hu prouven w. 27 ghelovet d. 29 Jupiter beede. 30 Af s.a. was hi s.v. 31 S. ghegade. 32 warpse daerna in de z. 34 G. die scr. orcont dus. 35 A. gerecheit.
margenoot+
C. fol. 32 a.b.
voetnoot1
Rose, I. 182, 6219 (5513):
 
Mès se tu quiers sentence voire,
 
La bone Amor miex vaux.
Met Minne wordt door den vertaler zeker alleen de goede, ware Minne bedoeld, waarvan Redene hier enkel spreekt. Ook zoude men kunnen lezen: Die goede Minne (in plaats van: Ic seide).
margenoot+
[5235]
voetnoot2
Rose, I. 182, 6221 (5515):
 
Quant vous trovés
 
Deus choses qui sont convenables,
 
Nécessaires et profitables,
 
Celé qui plus est necessoire
 
Vaut miex.
Lees in vs. 5289: Die gene.
margenoot+
[5240]
margenoot+
[5245]
margenoot+
[5250]
margenoot+
[5255]
voetnoot3
Rose, I. 184, 6253 (5547):
 
S'uns hons puet bien une nef traire
 
Sans avoir d'autre aïe afaire,
 
Que jà par toi bien ne trairoies,
 
Trait-il miex que tu ne feroies?
margenoot+
[5260]
margenoot+
[5265]
voetnoot4
Rose, I. 184, 6260 (5554):
 
Se Justise dormoit gisans,
 
Si seroit Amors soffisant,
 
Que tu vas ci moult despisant,
 
A mener bele vie et bone,
 
Sans justicier nule persone;
 
Mès sans Amors Justice, non:
 
Por ce Amors a meillor renon.
margenoot+
[5270]
margenoot+
[5275]
margenoot+
[5280]
[tekstkritische noot]5336 Dien d.w. al es b. 37 A. si dat zake d. 38 Nochtan wert g. dat dincke mi. 39 hem d. lieden. A. onderminde. 40 Ende dat recht wel onderkinden. A. versinde. 41 hem d. lieden. A. onderminde. 42 datsi o.g. mieden. 43 dus A. mesdaede. 44 E.w. soude r. dan scaden. 46 paisivelic. 47 de w. sonder dinghen. 48 W.s. dan p. of coninghen. 49 Ofte profeste ofte ballieuwe. 50 dat weet nuwe. 51 D.o. dinct m. beter m. 52 Danne gherechtichede s. 53 tquade daer. 54 Maer die vroeder es voer waer. 55 Nu int herte hier in e. 56 Edelhede vergaet. 57 D.o. ne waren de s. 58 Niet in e. ghevonden. 59 No quaethede comen ne gheen. 60 Rechtere ne ware niet e. 61 Dit w. de rechters q.w. 62 Die dat rechte a.v. 63 liede. 64 E. van den riken nemen si miede. 65 Sulc rechtere es die h.d.d. 66 Het ware vele minder grief. 67 hem. 68 quade ontbr. 70 wille met s.c. 71 wale. 72 vertellen te male. 73 cnape. 74 een g.c. 75 Lyneus. 76 Virgilius. 78 Omme d. soe Apius wel behaghet. 79 Ende h. emmer wilde m. 80 E. soe sijns n. wilde h. 81 No s. minne niet begherde 82 Hads Apius grote onwerde. 83 D. cnape. 84 rechte here. 85 vonnesse. 86 deser maghet. 87 Dat. 88 Ende wille wel betoghen d.
margenoot+
C. fol. 32 b.-d.
margenoot+
[5285]
voetnoot1
Rose, I. 185, 6278 (5572):
 
S'ele iert en terre revenue,
 
Et fut autresinc bien tenue
 
Au jor d'ui cum ele estoit lores,
 
Si seroit-il mestier encores
 
As gens entr'eus qu'il s'entr'amassent,
 
Combien que Justise gardassent:
 
Car puis qu' Amors s'en vodroit fuire,
 
Justise en feroit trop destruire;
 
Mais se les gens bien s'entr'amoient,
 
Jamès ne s'entreforferoient,
 
Et puisque Forfait s'en iroit,
 
Justise de quoi serviroit?
margenoot+
[5290]
margenoot+
[5295]
margenoot+
[5300]
voetnoot2
Rose, I. 186, 6297 (5591):
 
Dont di-ge que miex vaut Amor
 
Simplement que ne fait Justise,
 
Tant aille-ele contre malice,
 
Qui fu mère des seignories
 
Dont les franchises sunt péries,
margenoot+
[5305]
voetnoot3
Lees met C:
 
Ende vanden riken nemen si miede,
en verg Rose, I. 186, 6314 (5608):
 
Mès or vendent les jugemens,
 
Et bestornent les erremens,
 
Et taillent et cuellent et saient;
 
Et les povres gens trestout paient.
margenoot+
[5310]
margenoot+
[5315]
margenoot+
[5320]
margenoot+
[5325]
margenoot+
[5330]
margenoot+
[5335]
[tekstkritische noot]5390 In roucke 91 Huut m. huus b. soe v. 92 O. dat soe. 93 E. was Virgilius gheheeten gheven. 94 Ende altote noch es so hem b. 96 ghewinne dus. 97 Soe s.m.d. met r. 98 Virgilius. 99 datti ne c. 5400 I. wederroupt. 1 Aldus s.d. verrader. 2 staet. 3 Virgilius dese tale. 4 C.g. weet w. 5 Die s. dochtere b.s. 6 J. hem d. 7 vonnesse. 8 Hi h. datmen den cnape vorwaer. 9 Die dochter gheven theghindomme. 10 D. dit hoerde de deghen vrome. 11 Virgilius v.s.d. ende s.A. sire ere d. 12 Dat hijs gheen recht hebben m. 13 Sone moet comen in scnapen handen. 14 de s. voer de s. 15 Ende vant in hem selven desen r. 16 T. d.g. hi d. so s. 17 voer a.d. levet. 18 S. zweert n. hi m.g. 19 thovet. 20 E. ghinc ten rechtere ghelovet. 21 Di daer stont ten jugemente. 22 Ende bracht hem teenen prosente 23 Aldus. 24 rechtre hiet ende g. 25 D. Virgiliuse vinghe. 26 E. mene stappans h. 27 N. ne constijs ghedoen n. 28 W. die ghemeente hem ne l. 29 Niet ghedoen die j. 30 Doe w.g. ter s. 31 D.A. valsch vonnesse wijsde. 32 Ghevaen wart hi ende zeere mesprijsde. Tusschen vs. 32 en 33 bij C. de twee volgende regels:
 
Datmenne leide in prisoene
 
Dor sire quaetheit ocusoene.
33 met I.m. 34 E. de d.q. 35 uphief. 36 verordeelt als. A. verdeilt. 37 dat. 38 Virgiliuse d. goeden h. 39 Die d.v. so v.b. 40 Datti v. wart up de s. 41 E.a. die orconde w. 42 Worden daer ghedoot sonder sparen. 43 de cleerc seghet d. 44 sinen bouc. 46 rechters toverdadich s.A. toverdich. 47 Goet te sine alse men heeft m. 48 Siet men selden in manne geacht. 49 Datsi daer in gestade b.
margenoot+
C. fol. 32 d.-33 a.
margenoot+
[5340]
margenoot+
[5345]
voetnoot1
Rose, I. 188, 6348 (5636):
 
Tout ce sui-ge prest de prover,
 
Car bons tesmoings en puis trover.
margenoot+
[5350]
margenoot+
[5355]
margenoot+
[5360]
margenoot+
[5365]
voetnoot2
Rose, I. 188, 6373 (5661):
 
Et puis au juge présentée
 
Devant tous en plain consistoire.
margenoot+
[5370]
voetnoot3
Rose, I. 189, 6379 (5667):
 
Mès ne l'occist ne ne pendi,
 
Car li pueples le desfendi
 
Qui fu tous de pitié méus.
margenoot+
[5375]
margenoot+
[5380]
margenoot+
[5385]
margenoot+
[5390]
voetnoot4
Marcus Annaeus Lucanus, de dichter der Pharsalia.
margenoot+
[5395]
voetnoot5
Rose, I. 189, 6394 (5682):
 
Briefment juges font trop d'outrages,
 
Lucan redit, qui moult fu sages,
 
C'onques vertu et grant pooir
 
Ne pot nus ensemble véoir.
Zie de Pharsalia, VIII, 494:
 
Virtus et summa potestas
 
Non coëunt,
[tekstkritische noot]5450 Ende geene q. daer in en d. 51 Daer si l. an w.s. 52 bider k. 53 N. verhanghen sal si hu cont. 54 Ten laetsten in. 55 Inne n.h. hute. 56 Coninghen hertoghen graven n.p. 57 No t.w. no gheestelike. 58 Eist datti v. rechten s. 59 W. eerscapie w.d.o. 60 Ghemaect d.s. recht n. crommen. 61 Den luden souden doen voert. 62 E. den aermen alse den riken haer woert. 63 Horen omme niet hebben si de heere. 64 Hier o. was g. de h. 65 Dattie a.l. bi hem s. 66 In payse van den riken sijn g. 67 Ende die rechters moeten s. 68 Datsi quaetheit sullen verweeren. 69 E. die quade s.m.h. 70 Hanghen ware daer niemant i. l. 71 wilde, weghen. 72 H. b.h.s. die heere v.D. Hijr. 73 Ende die r. van den lieden e. tgoet. D. haer-haer. 75 hu ghedaen v. 76 hu vr. d.g. 77 E.d. waerheit also si sijn. D. gesien. 78 Daer ic hu af make den fijn. D. Die. 80 D. ic hu danke hets r.D. hets. 81 Ne waer i.h. hu n. 82 Eene zake d.m. dochte c. 83 Uter h. vul d. 84 Die hu begripen wilde van den zeden. 85 Hi mochte hu verspreken w. 86 Dat ghi spreket alsulke t.D. u.t. 87 Ha ha. D. kinne. 88 Dat g. meent i.s. hu segghen e. 89 Wel die dinc te verstane d. bet. 90 Als. D. Als. 91 E. salt hu toghen met o.C. en D. onscouden. 92 C en D. Updat. C hu an. 93 Ne waer ic moet segghen eer. 94 V. dat ghi mi h e. D.d. ghi mi h.e.A. dat ic. Vs. 5495-5505 weggesneden bij D. 95 Up w.l. 96 ghijs durt l. 97 E. ne w.n.d. vrecheit s. 98 Als e.v.e. dinc wille sijn v. 99 Datti danne eene zotheit dor n. 5500 Doet e. ander d.e. also g.
margenoot+
C. fol. 33 a.b.
margenoot+
[5400]
voetnoot1
Rose, I. 189, 6403 (5691):
 
Ge n'en met hors rois ne prélas,
 
Ne juge de quelconque guise,
 
Soit séculier, ou soit d'église.
margenoot+
[5405]
margenoot+
[5410]
voetnoot2
Verg. C. en lees met eenige verandering:
 
Dattie arme lieden souden
 
Bi hem in paise sijn gehouden.
Rose, I. 190, 6418 (5706):
 
Par eus doivent cil en pez vivre.
margenoot+
[5415]
voetnoot3
Hier volgen de varianten van het IIe fragment van D., dat met aanmerkelijke leemten van vs. 5470-5988 doorloopt.
margenoot+
[5420]
margenoot+
[5425]
voetnoot4
Rose, I. 190, 6430 (5718):
 
Et les raisons as-tu véues
 
Qui me semblent à ce méues.
Lees met D in vs. 5476: Die, en verg. over vertien, vermelden, LSp. Gloss. en Stoke, VIII, vs. 1272.
margenoot+
[5430]
margenoot+
[5435]
voetnoot5
Rose, I. 191, 6442 (5730):
 
Une autre fois quant tu vorras,
 
Excusacion en orras,
 
S'il te plaist à ramentevoir.
margenoot+
[5440]
margenoot+
[5445]
voetnoot6
Rose, I. 191, 6464 (5752):
 
Sès-tu pas qu'il ne s'ensieut mie,
 
Se leissier veil une folie,
 
Que faire doie autel ou graindre?
[tekstkritische noot]5502 Ofte m. dit weet gheheel. 3 Omdat blusscen soude een d. 4 Wildi mi hu hatie maken in i. 5 Ne g. 6 D. vroeden. 9 datti een ander. D. ander. 10 deerste te werpen. 11 u ontbr. D. Ic w.v. niet d.m. 12 Ne waer. 14 pijnt e. quelt de l. 15 dat es w.A.A.e. dat s. 16 Datmen verbiedet d. 17 Men verbiedet daer omme n D.D. en v. 18 T. m.d. dus besciet. 19 A verbiedmen t.g. miltheit. 20 Den l. die t.s. es God weit. 21 Men heet hem n. dat si. D. In. 22 Te v. sijn g.m. 23 Van desen es beede q.D. alle. 24 ghijt. 25 pr. s.n. 27 In smeekem niet I. twint. D. In co... Vs. 5527-38 weggesneden bij D. 28 w. ombekint. 29 a yet sult v. 31 Alse omme. 32 so ontbr. 33 ne l. hu n 34 nu w. doen bekinnen. 35 iemen. 36 A. Middelen. 37 wel ontbr. 38 soe w.t. prisen. 39 ander m. 40 Die n. also naturlic s.D. naturlec. 41 meinschen e.i.b. mede. 42 het es n 43 haer. 44 D. soe m.h. lichame w.D. hare. 45 C. en D. Dit. 46 Alle creaturen. 47 D.m. dat es. D. men. 48 T. lachterne no t. prisen s.D. noch. 49 W. hem n. 50 n. ic wils hu v. 51 Maken h.w. hem l.g. 52 Want dies nes gheen n. D.M.d. soe nes. 53 Dat i. hu h.a. soude t.D. Dat i. u s. hijr. A. Die. 54 zake. 55 D.g. u t.s. an h.g. 56 Woudire n.D. Woudi. 57 hu de p. brochte ter d. 58 H w. wel hu zalicheit. 59 beghinnix. D. Hijr b.s. begin. Vs. 5 60-71 bij D. weggesneden. 61 Alte male. 63 arde sc. 65 E. met e.m. werdich dan. 66 D. mee s.v. dogheden g.
margenoot+
C. fol. 33 b.-d.
margenoot+
[5450]
margenoot+
[5455]
voetnoot1
Horat. Satyr. L.I. 2, vs. 24.
Dum vitant stulti vitia, in contraria currunt.
margenoot+
[5460]
margenoot+
[5465]
margenoot+
[5470]
margenoot+
[5475]
margenoot+
[5480]
voetnoot2
Rose, I. 193, 6494 (5782):
 
Onques de ma bouche n'issi
 
Que nule riens haïr doie-en.
margenoot+
[5485]
margenoot+
[5490]
margenoot+
[5495]
voetnoot3
Rose, I. 193, 6517 (5805):
 
Force lor fait, c'est chose voire,
 
N'el n'a sor nul vice victoire;
 
Mès sans faille, s'il n'el faisoient,
 
Blasme recevoir en devroient.
margenoot+
[5500]
margenoot+
[5505]
voetnoot4
Rose, I. 194, 6533 (5821):
 
Met, s'il te plaist, à moi t'entente.
margenoot+
[5510]
margenoot+
[5515]
[tekstkritische noot]5568 waert de keyser v. Rome. 69 In mochtem wel d.m.e. 70 S.w. hu te mi waert k.A. mi te uwart 71 hu l.g.w. 72 N willic hu s. van d. 73 Ontfadi m. m goet. A. ontfaet. 74 Dat hu de zinne verlichten doet. D. U en s. 75 Ende niet gebreken sal s. 76 Dinc negheen in aerderike. 77 G. sult hebben doghet ende eere 78 Ende sijn een gheweldich heere. 79 W.d. den wille mijn. 80 Al dat ghi wilt mach met hu sijn. 81 mijn ghewerke. 82 E. hu mine minne dinket goet. A. en D. minnen. 83 In h. hu doen g.d.e.D. In h. u w. en g.A. Ene ine. 84 E. ghi moghet hu b.w. 85 de beste a. 86 D. vrauwe ghedaen adde n.D. vrouwe. 88 soe. 89 die d.s. 90 Gods ontbr. 92 Ne s.n. tebarteert. 93 Spegel hu. C. en D. claer. 94 scoenre m.s. 95 Ghine saghet noit vrauwe s.s. 96 No m van so groten l. 97 hevet o. dat ic d. 98 E. ic m. 99 van m.v. 5600 Mi s. te gheven a. 1 Den g.d.i. met herten m. 2 E. te wesene s.v. 3 S.b. te hebben emmermeere. 4 E.o. beeden sal o.h. 5 Altoes n.i. sine hoede. 6 E. te gadre sijn met goede. 7 Nu seght wat dinct hu g. 8 Die G. 9 wel dus sine l. 10 ghiften die ic hu biede. 12 groet ontbr. 13 Ende groten rauwe ende toren. 14 Alsi hem ontsegghen horen. 15 minre. 16 biddu up rechte t. 17 Dat ghi mi seght van wat dienste 18 Ghi wilt dat ic doe tuwen zienste. Tusschen vs. 5618 en 19 bij C. de volgende verzen:
 
Redene seide het ware onscone,
 
Dat ghi mi dient sonder hone.
19 Ne waer ic w. al d. 20 d. verstaet dat 21 E. g.b. mijn ghestade v. 22 Ende d.g. laet d.g.d. 23 Ende niet ne lacht teenigher uren. 25 als. 26 D.n. te g.s. 27 Omme g. no o v. 28 Vernieuwede sijn blie. 29 A. Hi. 30 ghewan ofte. 31 drouver. 32 D. sin p. ghinc te w. 33 W. ons so bescrivet S.
margenoot+
C. fol. 33 d.-34 b.
margenoot+
[5520]
margenoot+
[5525]
margenoot+
[5530]
margenoot+
[5535]
margenoot+
[5540]
margenoot+
[5545]
margenoot+
[5550]
margenoot+
[5555]
margenoot+
[5560]
margenoot+
[5565]
margenoot+
[5570]
margenoot+
[5575]
margenoot+
[5580]
voetnoot2
C. Julius Solinus, in de IIIe eeuw n. C., was een epitomator van Plinius en gaf in zijnen Polyhistor eene beschrijving van het merkwaardigste in verschillende landen. In de Middeleeuwen werd hij nog veel gelezen.
voetnoot1
Hier eindigt het eerste gedeelte van fragment D. II.
[tekstkritische noot]5634 Die sprac ende andwoerde A. 36 wiste v.d.A. werel. 37 d. ofte m. 39 Ja al daer men de d.s. 40 voert dr. 41 D. niet dan I.G. ne ware. 42 D. ghebod hadde harehentare. 43 Ende d.s.p. al theenen. 44 an anderen g. 45 Heraclides e. D. 46 H.h.w.n. als die hu e. 48 Ne adden si noyt s. 49 Ne waer hilden hem in I. ghelaet. 50 Ghesciedem 52 In. 54 die A. 55 Ende wacht hu hoe soet ga. 56 Dat hu haer rat niet omme sla. 57 E.e. so s worstelare. 59 ne wert. 60 Dat ickene prise I. denier wert. 61 Niemen ne soudem vervaren. 62 varen. 63 soe. 64 ofte arem m. 65 Up datti h.w. wille w. 66 H.w. te hant wel n. 67 die hem Vs. 5668 ontbr. bij A. 69 soe. 70 haer te s. daer gaen. 71 D. omme soude mense. 72 so de ghene. 73 So eist wel g. s d. 74 de m. 75 D.h. wel m. 76 Wildemen hem scaden of d. 77 sone o. 78 der avonturen. 82 S.m. hu doen ghen o. 83 Nochte t. 84 de A. 85 E. seecht daer soes es. 87 D.e. gheloghen s. 89 negheen. 90 soe e.s. zeere. 91 E. die dinghen s. 92 Ne connen. 93 rootse st. in de z. 94 Diep in de middele verstaet mee 95 Die h. boven den water s. 96 D.d.z. stroem j. sclaet. 97 E. scoeter ieghen metten zee b. 98 N. ne c. soe n. vervaren. 99 scoten d. rootse. 5700 Sone m. emmer b.b.
margenoot+
C. fol. 34 b.c.
margenoot+
[5585]
voetnoot1
Rose, I. 196, 6593 (5881):
 
Ce fu cis, bien le dit Solin,
 
Qui par les respons Apolin
 
Fu jugié du mont li plus sages.
margenoot+
[5590]
voetnoot2
Rose, I. 196, 6605 (5893):
 
Eraclitus, Diogenés.
margenoot+
[5595]
margenoot+
[5600]
margenoot+
[5605]
margenoot+
[5610]
margenoot+
[5615]
margenoot+
[5620]
margenoot+
[5625]
margenoot+
[5630]
margenoot+
[5635]
voetnoot3
Rose, I. 198, 6655 (5843):
 
El n'est pas si bien éureuse,
 
Ains a maison trop périlleuse.
margenoot+
[5640]
margenoot+
[5645]
voetnoot4
Rose, I. 198, 6660 (5848):
 
Contre qui la mer grouce et tance
margenoot+
[5650]
[tekstkritische noot]5702 soe m. dicken. 3 water datter up waert. 4 M. emmer moet keren a. 5 rootse verchiert h. 6 Met cleedinghen van m.p. 7 sulken bloemen. 8 Blecken also s. als s. 9 scone ghesprait. 10 als d. noerdene w w. 12 Verdervet h. cruut e. bloemen mede. 13 Up d. rootse die staet daer. 14 Staet e.s.b. voer w. 16 die een. 17 Vrucht - ne gheen. 18 Die d.s. groet e. cleen. 19 Als deene g. es d. d, 20 Als deene tegaet. Vs. 5721 en 22 ontbr. bij C. 23 de boeme d. daer s. 24 met r. 25 Of. 26 E. die andre of s.s. tevaren. 27 Die st. daer al dore g. 29 De. 30 M. singhende hebben daer wel stade. 31 hulden. 33 Haer s.e.d. weet w. 34 E. leelijc te hoerne a. 35 talre t. 36 d. diep sijn. 37 huten b. 38 Deen hi hevet. 39 S.w. ghelovet das. 40 D. claer c. wel smakende e. 41 diet drinct. 42 peinster o.e. ghedinct. 43 H.h. mee m.g. 44 W.h. niet verzaet b. 45 No ne m. werden nemmermeere. A En m. 46 durst so lanc so meere. 47 D. m.d. heeft meest derst.
margenoot+
C. fol. 34 c.d.
margenoot+
[5655]
margenoot+
[5660]
voetnoot1
Verdeluwen, Kil. livescere, pallescere. De beschrijving in het origineel is oneindig schooner, gelijk men zal kunnen oordeelen. Rose, I 198, 6674 (5862):
 
Car quant ainsinc apert par air,
 
Les floretes i fait parair,
 
Et cum estoiles flamboier,
 
Et les herbetes verdoier
 
Zéphirus, quant sur mer chevauche;
 
Et quant bise resouffle, il fauche
 
Les floretes et la verdure
 
A l'espée de sa froidure,
 
Si que la flor i pert son estre
 
Si tost cum el commence à nestre.
voetnoot2
Rose, I. 199, 6683 (5871):
 
La roche porte un bois redoutable.
margenoot+
[5665]
voetnoot3
Voor dezen matten regel in onzen tekst heeft het oorspronkelijke, Rose, I. 199, 6693 (5881):
 
L'une se hauce et ses voisines
 
Se tiengnent vers la terre enclines.
margenoot+
[5670]
voetnoot4
Rose, I. 199, 6701 (5889):
 
Là tient sa foille tout flestre
 
Li loriers qui vers déust estre;
 
Et seiche redevient l'olive,
 
Qui doit estre empreignant et vive;
 
Saulz, qui brehaignes estre doivent,
 
I florissent et fruit reçoivent.
Vervaren, Kil. perire, deperire. De lezing van C. in vs. 5724-25 is boven die van A. te verkiezen.
margenoot+
[5675]
margenoot+
[5680]
voetnoot5
Rose, I. 199, 6709 (5897):
 
Li rossignos à tart i chante;
 
Mès moult i brait et se démente
 
Li chahuan o sa grant hure,
 
Prophètes de male aventure,
 
Hideus messager de dolor,
 
En son cri, en forme et color,
Lees in vs. 5730: hebben.
Juyper, Kil. vetus. Hubris, species a vis nocturnae.
margenoot+
[5685]
margenoot+
[5690]
margenoot+
[5695]
[tekstkritische noot]5748 Ende v. mee danne t.v. eerst. 49 Ende w. die d. 50 V. deerste ne d.g. ghelaf. 51 zoete es dwater also. A. twater. 52 D.n. verzaet can w. 53 Leekerhede ne l. verzaden n. 55 zochte l. de r. 56 clincket recht in der m. 57 Of - of. 58 Dus ludet daer i.a.u. 59 ghinghen. 60 Si ontbr. 61 binnen s.w.g. 62 Nochtan soudi. 63 Als. 65 M.p. dwaen si. 67 lettelkijn. 68 Dinket hem. 70 Toten h. of toten k. 71 Danne 72 E. sijn v.i.d.d. ghegaen. 73 E. danne d. si e.b. 74 Dan c. een v. 76 h si. 78 D.h.t. binnen vertheeren d. 79 A. hoert ontbr. 80 Wat d. 81 V. der andere riviere. 82 So e. v sulker maniere. 83 D. so d. es buter zede. 84 E.r. eenparlike mede. 85 Ofte e. kemeneye. 86 Die v.v. harentare. 87 Scumende es. 88 E. so loept so soept s.s. 89 so maect sulc. 90 D. het es ghelike. 91 A. Dan. 92 Up d. vloyt so wayt selden onder. 93 Die soete. 94 W. altoes es soe. 95 Maer m. noerden. 96 So hout so haer lopen d. 93 D.n.mn. tevaren. 99 wintelen alse baren g.
margenoot+
C. fol. 34 d - 35 b.
voetnoot1
Rose, I. 200, 6728 (5916):
 
Mès nus de soif ne s'i délivre.
margenoot+
[5700]
margenoot+
[5705]
margenoot+
[5710]
margenoot+
[5715]
margenoot+
[5720]
margenoot+
[5725]
voetnoot2
Vs. 5757-5776 zijn door den vertaler hoogst onnauwkeurig weergegeven. Verg Rose, I. 200, 6739 (5927):
 
N'il n'est nus qui cele part voise,
 
Que tous li cuers ne li renvoise.
 
Maint sunt qui d'entrer ens se hestent,
 
Qui tuit à l'entrée s'arrestent,
 
Ne n'ont pooir d'aler avant.
 
A peine i vont lor piés lavant,
 
Envis les douces iaues toichent,
 
Combien que du flueve s'aproichent.
 
Un petitet, sans plus, en boivent;
 
Et quant la douçor aparçoivent,
 
Volentiers si parfont iroient,
 
Que tuit dedens se plungeroient.
 
Li autre passent si avant,
 
Qu'il se vont en plain gort lavant,
 
Et de l'aise qu'il ont se loent,
 
Dont ainsinc se baignent et noent.
 
Lors vient une ondée légière
 
Qui les boute à la rive arrière,
 
Et les remet à terre seiche,
 
Dont tout li cuers lor art et seiche.
Van de twee soorten van bezoekers, waarvan het origineel spreekt, heeft onze dichter niets gemaakt en alles dooreen geward.
margenoot+
[5730]
margenoot+
[5735]
margenoot+
[5740]
voetnoot3
Rose, I. 201, 6773 (5961):
 
Mès li dolereus vens de bise
 
A contre li bataille emprise
margenoot+
[5745]
[tekstkritische noot]5800 Noit ne. 1 die b. 2 Die w. wel j. 3 Ende haers weenen ne wert gheen ende. 4 So zeere sijn si in meswende. 5 meinsche gaet 6 T.h. ende niet t.k. 7 anxenen. 8 Ende ontbr. 9 weder ontbr. 10 te hande. 11 A. draende. 12 E.m. zulken winde. 13 Dat soe haer v. quadertiere. 14 Werpt t.i.d. riviere. 15 E.t.a. hier ter stede. 16 ende scoenhede. 17 maketse. 18 was so reene. 19 An. 20 onbereet. 22 bruusch d. eenparlike. 23 scijnt m.a. 24 Of d. s neder s.v. 25 commen sorghe e. tempeeste. 26 D. daer a.h. de f. 27 zoete. 28 W. selden daer omtrint. 30 dicken toe g. 31 Die eene p. van der s. 32 Staet up d.b.e. te dale. 33 So hanghet tander ende s. oft soude vallen. 34 Ende tander slaen te sticken met allen. 36 D.n. man so wonderlike s. 37 Ne sach. 38 Al eist thuus der A. 39 bi w. 41 D.m.e. die steene g. 43 N. sach man s. zake gheene. 44 No met so m.d. steenen. 45 B.d. daer berrenden c. 46 W. thus s. over waer. 47 Hevet g.t.p. daer ane. 48 M.v. H. sonder wane. 49 tallen t. 50 O.d.s. sonder vermiden. 51 Tander d.v. der woninghen. 52 Nes n.v. zulker d. 54 palmen.
margenoot+
C. fol. 35. b.c.
margenoot+
[5750]
margenoot+
[5755]
margenoot+
[5760]
margenoot+
[5765]
margenoot+
[5770]
voetnoot1
Rose, I. 202, 6815 (6003):
 
En haut, ou chief de la montaingne,
 
Ou pendant, non pas en la plaingne,
 
Menaçant tous jors trébuchance,
 
Preste de recevoir chéance,
 
Descent la maison de Fortune;
 
Si n'est rage de vent nésune
 
Ne torment qu'il puissent offrir.
Het bij A. in vs. 5822 gebezigde ww. binscen (lees: binsen, zonder de c) is een wisselvorm van bijsen, biesen, Kil. furente ac violento impetu agitare, van waar ook bijse, tempestas horrida, boreas. Door Kil. wordt als van gelijke beteekenis: brumsen = bijsen opgegeven. Misschien is bij Kausler te lezen: brums; hoezeer ook bruusch (d.i. bruist) een zeer goede zin oplevert. Zie over biesen, Graff, III. 216; Benecke, Mhd. Wtb. I. 168; Grimm, D. Wtb. II 3.
margenoot+
[5775]
margenoot+
[5780]
margenoot+
[5785]
margenoot+
[5790]
voetnoot2
Rose, I. 203, 6837 (6025):
 
Si r'est toute la coverture
 
De cele méisme féture,
 
Ardans de pierres précieuses
 
Moult cleres et moult vertueuses.
Over de tooverkracht der kostbare steenen, waaraan in de Middeneeuwen zooveel geloof werd gehecht, zwijgt onze vertaler.
margenoot+
[5795]
margenoot+
[5800]
[tekstkritische noot]5856 E. ne s. ne bore r. 59 ghescoort te. 60 An. 61 D. soe niet. 62 Sulke. 63 de Aventure gheheer wil s. 64 Trec s.i. haer. 65 E. hare g. soe d.b. 66 behaghelheide. 67 lechame verchieren. 68 M.c. menighertieren. Vs. 69 en 70 ontbr. bij C. 70 D. diere. 71 sit. 72dinct. D. dunct. A. Dat. 73 de w. levet. 74 ne hevet. 75 no werdichede. D. twent. 76 so haer. D. kent. 77 niemen ne e.i. erderike. D. nieman. 78 haer hiet dincket g. 79 Ende w. sijn v.b.a. 80 Sone o. gheen ongheval. D. Sine. A. Si. 81 Danne gaet soe de s. D. die s. 82 D. en. 83 Besiende harenthare alte male. 84 gaet soe in de s. D. die. 85 die h. niet en o.D. haer nien o.A. iet. 86 Soe d. soe v.e. so es w.i. D. Datse. 87 die helt n. 88 C.D. haer. 89 Danne d.s. groten r. 90 D.t.v. was so g.v.D. soe groten. Vs. 5891-5901 bij D. weggesneden. 91 Ende so zeere oec v. 92 bepeinst so haer e. vermaent. 93 wel. 94 Van zelvere van goude van bont. 95 D. so n. al q. es b. 96 Ende wel v.a. scijnt v. 97 Danne hevet so r. 98 Ende gaet henen c. 99 Vul van r. ende m.w.o. 5900 Men ziet haer vele jammers t. A. si t. 1 Hare grote rijchede es al v. 2 Die soe adde ende bezat te v. [x] E. hier bi dat daventure es. D. bi die omdat. 4 So wandel ghelovet d. 5 soe D.D. si g. werpt. 6 C. en D. verheft. 7 So dat hem toecomt groet goet. 8 Eere werdichede ende heet vroet. 9 Nochtan neemsoet weder hin. D. nemt. 10 haer c.i. haren zin. D.A. hare. A. hem. 11 E. nemmer ne wille g. D. wils. 12 Bedi s.h.v. de oghen. D. Hijr. 13 Omme dat soe niet w. ne s.
margenoot+
C. fol. 35 c.d.
margenoot+
[5805]
margenoot+
[5810]
margenoot+
[5815]
voetnoot1
Hier begint wederom fragment D, dat met eenige lacunes tot vs. 5987 doorloopt.
margenoot+
[5820]
margenoot+
[5825]
margenoot+
[5830]
margenoot+
[5835]
margenoot+
[5840]
margenoot+
[5845]
voetnoot2
Vs. 5879-98 zijn door den vertaler zeer onnauwkeurig teruggegeven. Zie Rose, I. 204, 6881 (6069):
 
Puis va tant roant par la sale,
 
Qu'ele entre en la partie sale,
 
Foible, décrevée et crolant,
 
O toute sa roe volant;
 
Lors va soupant et jus se boute,
 
Ainsinc cum s'el ne véist goute;
 
Et quant illec se voit chéue,
 
Sa chière et son habit remue,
 
Et si se desnue et desrobe,
 
Qu'ele est orfenine de robe,
 
Et semble qu'el n'ait riens vaillant,
 
Tant li sunt tuit bien défaillant.
 
Et quant el voit la meschéance,
 
Si quiert honteuse chevissance,
 
Et s'en vait au bordiau cropir
 
Plaine de duel et de sospir.
margenoot+
[5850]
margenoot+
[5855]
[tekstkritische noot]5914 W. so goet ghevet so m.D.W. dat s.g.d. 15 E. hier omme d. A D. dat d Avonture. 16 Den eenen ghevet tsoete dandre tsure. D. werpt. 17 Beede den goeden ende den quaden. 18 Bi den keerenden van den rade. 19 wat i.s. 20 Socrates. Vs. 5922-35 weggesneden bij D. 23 moghedi. 24 Wildijs hu te zouken onderwinden. 25 proeven moghet w. 26 B.S. wat dat hem ghevel. 27 E. van N. 28 M.d. willic corten de d. 29 Omme. 30 Daer af al te l. te telne w. 31 N. die felle ende die quade. 32 Dede bernen bi sinen rade. 33 R.d. werdelike s. 34 E. dede mede doden n.d. 35 Die rike heeren d.s. 36 H. dede oec te diere ure. D. fel e.w. 37 Ontliven s.b. 38 E. ontleden dedi s.m.D. ontleden. 39 d. stede an s. 40 maende. 41 sticken. 42 Bisach h.e.l. dat onderscect. 43 Ende hoe die vincture gelach. 44 Noyt man so quaet noyt sach. D. Wis. nie. 45 Ende daer hi dus. D. Alse h. alsus. 46 Dede i.s.c. ter stede. 47 D.w. bringhen e. scinken. 48 In den n. daer sinc uut drinken. 49 mede l. 50 Oec nam hijt daer ment anzach. D. daer m. toe gesach. 52 Ende d.d. cl. a.D. dede hi d. cleder. 53 Die hem cleededen a.e.w. 54 Eenen m. te leverne s.l. 55 vroet. Vs. 5956-67 weggesneden bij D. 56 Dedi segghen datti s.m. 57 Ne waeir hi gave hem te kiesen ter stat. 58 Hoe hi te sterven gherde bat. 59 Ende Seneca die meester goet. 60 Hi coes te sitten in I cupe die stoet. 61 Al ghereet met watre waren. 62 Ende dedem laten in elken harem. 63 E.s. nu l.m. sitten te dien. 65 te scedene. 66 E. also varende daer so begherende si. 67 Dus es hi al lachende ghehent. D. Die h. in mi g. 68 eenich t.D. hebbenne. 69 Ende aldus doedi den goeden m.
margenoot+
C. fol. 35 d.-36 a.
margenoot+
[5860]
margenoot+
[5865]
margenoot+
[5870]
margenoot+
[5875]
voetnoot1
Rose, I. 206, 6925 (6113):
 
Les fais Néron, le cruel home.
Ware het HS. minder duidelijk, ik zou aan de juistheid mijner lezing twijfelen. Nu hebben wij zeker met een tot nog toe onbekend woord te doen. In Diefenbachs Vergl. Wtb. I. 234, δ wordt een Nederduitsch woord wrägel, ‘widerspenstiger mensch.’ en wrägeln, ‘widerspenstig sein, mürren.’ vermeld. Stürenburg (Ostfries. Wtb. 336) heeft: wrögel, ‘Grobian, Taugenichts.’ Dit wrägel, wrögel is zeker een afleiding bij wijze van diminutivum van wrage, dat dus ook deugniet, lastige kerel beteekend moet hebben. Het zal zijn grond hebben in het AS. vrîgan, vrîgjan, ‘tendere, conari, niti’, en dus in het gronddenkbeeld wederspannig, en bij uitbreiding lastig, beroerd. Zie Ettmüllers Lex. AS. 153.
margenoot+
[5880]
margenoot+
[5885]
margenoot+
[5890]
margenoot+
[5895]
margenoot+
[5900]
margenoot+
[5905]
margenoot+
[5910]
voetnoot2
Rose, I. 207, 6956 (6144):
 
Et que m'ame joieuse et baude
 
A Dieu qui la forma ge rende,
 
Qui d'autres tormens la défende.
margenoot+
[5915]
[tekstkritische noot]5970 negheen. 71 Danne dat hem de k.p. 72 dat ontbr. D.d. hi mach. 74 Doe s. de k. 75 Dat men iemene doe e. 76 Danne die v. Rome es h.D. Rome e.k. en h. 77 E. keyser v.d.w.m. 78 Hem t.e. es wel s. 79 Ne waer est dat ghi mine tale. D. Daer. 80 Wel verstaen wilt altemale. D. wart. 82 Van goede eere. D. Noch - noch - noch. 83 Niemen geven mach die Aventuren. D. engene. 84 Vaste te blivene bi n.D. en m. 85 H. blive in eenen vasten s.D. blive. 86 of. D. ochte. 87 Want es een m.s. toghedi b. 88 verstaet dat. 89 Danne of hi nedre ende kaytijf w. 90 E. dan l. 91 ghedoghen. 92 D.h.w. toonde. 93 secht mi. 94 merken moghet. 96 doen smeinschen. 97 Dit e. eene l.g. 98 Ne waer g. toghet a.b. 6000 E. hem tgoet toe q.g. 2 S. machmen dan. 3 fel was. 4 eere was. 5 D. nes gheene moghenthede. 6 M. hets e. quade felhede. 8 D.m. niet dan i.g. 9 Nes w. niemen t.d.g. 10 Ne hevet e. si d. daermoede d. 11 m. segghen h.b. 13 dit. 14 seit e. het es. 16 yemen. 17 G. diene v. 18 Dits. 19 Nochtan. 20 w. de w. 21 nes t. 22 S. God onse heere n. ne k. 23 d. al n. 24 Aventuren. 25 Ne 26 Die A. 27 Hoe soe d.q.d. nie man d. 28 Te also. 29 Datti h. so groet was v.e.n. 30 Nero die d.g.S. 31 D. dede s.v. 33 No niet daer up a. no ghoven.
margenoot+
C. fol. 36. b. c.
margenoot+
[5920]
margenoot+
[5925]
margenoot+
[5930]
voetnoot1
Einde van fragment D.
margenoot+
[5935]
margenoot+
[5940]
margenoot+
[5945]
margenoot+
[5950]
voetnoot2
Rose, I. 209, 7027 (6215):
 
Si n'apelé-ge pas poissance
 
Pooir mal ne desordénance:
 
Car l'Escripture si dit bien
 
Que toute poisaance est de bien.
margenoot+
[5955]
voetnoot3
Rose, I. 209, 7033 (6221):
 
Et qui seroit bien cler véans,
 
Il verroit que maus est néans.
margenoot+
[5960]
margenoot+
[5965]
margenoot+
[5970]
voetnoot4
Rose, I. 210, 7079 (6267):
 
Or vois comme Fortune sert
 
Cà-jus en ce mondain désert,
 
Et comment el fait à despire,
 
Qui des mauvès eslit le pire.
margenoot+
[5975]
voetnoot5
Bij Kausler: ghoven, dat hij zoekt te verklaren door het fr. gober, lichtelijk gelooven, voor zoete koek opnemen. Het is zeker eene schrijffout voor gheloven.
[tekstkritische noot]6034 W. soe den eenen onder werpt of b. 35 Of waer dat soene mede l. 36 Ne waer ic wille g.h. 37 ghelove. 38 E. up haer doen ne acht n. 39 Claudijs die. 40 T. l. Gode onsen h. 41 Datti den schalc te verheffene plach. 42 Ende den goeden mesvel up eenighen dach. 43 Nochtanne so sprac hi m. 44 D.G. nieuwaer omme ne d. 45 D. hi tevallen s.m. 46 groot s. 47 D. hijt h. mede l.a. 48 Nu hebdi ghehoert mine tale. 49 Wildi noch ghevolen den woerden mijn. 50 S.m. wel m.v.s. 51 E. hu ne g. nemmermeere. 52 No g. no ruscu no e. 53 es danne d. 54 dicken. 56 G. men m. scauwen. A. sien d. sc. 47 Ute eene c. dropele comen. 58 D. water maect van blomen. 59 Ende ne houdu o. gheenen m. 60 No die hem niet bedwinghen can. 61 Sine V sinne no sine s. 63 selve ontbr. 64 D. hu s. aldus q. 65 Die hu dus wille doen verlaen. 67 D.d. de G. die hu t.v. 68 Hem t.d. hevet v. 69 toe dese martiere. A. des matire. 70 u ontbr. 71 S. manne d.g.g. 72 Hi j. alse men doet e.h. 73 flau. 74 Waerdi een man hi soude sulc een pau. 75 Hu qualike g.m. 78 Laet w. de wive ende de kindre. 79 daden. 80 Ne waer ghi die sterc sijt in rade. 81 Al eist dat dAventure es c. 83 Laet varen so mach haer raet.
margenoot+
C. fol. 36 c. d
margenoot+
[5980]
margenoot+
[5985]
voetnoot1
Rose, I. 211, 7091 (6289):
 
Claudius néis s'en soloit
 
Merveiller, et blasmer voloit
 
Les dieux de ce qu'il consentoient
 
Que li mauvès ainsinc montoient
 
Es grans honors, ès grans hautesces,
 
Es grans pooirs, ès grans richesces.
Lees in vs. 6139:
 
Datti den scalken verhoef
 
Ende den goeden gaf bedroef.
Verg. met den ongebruikelijken imperfectvorm het Hd. heben, hub.
Claudianus, een Romeinsch dichter uit de IVe eeuw, die bloeide onder Theodosius en zijne zonen, wordt hier bedoeld, waar hij zegt (In Rufinum, I. 23):
 
Jam non ad culmina rerum
 
Injustos crevisse queror. Tolluntur in altum,
 
Ut lapsu graviore ruant.
margenoot+
[5990]
margenoot+
[5995]
voetnoot2
In de variant staat volgens Kausler ruscu, dat hij verklaart door ‘eng. rescue, nfrnz. recousse, vom mlt. reexcutere, Befreiung, Freiheit, Wohl-behäbigkeit.’ Zoowel de verklaring als het juiste lezen van het Hs. meenen wij te mogen betwijfelen.
margenoot+
[6000]
voetnoot3
Rose, I. 212, 7118 (6306):
 
Je vois maintes fois que tu plores
 
Cum alambic sus alutel.
margenoot+
[6005]
margenoot+
[6010]
margenoot+
[6015]
voetnoot4
Deze twee regels komen in het oorspronkelijke niet voor, en zijn bij C. wederom jammerlijk verknoeid. Fadde, bij Kil. vaddigh, ons vadsig, is flaccidus, languidus, ignavus, torpidus, en vadde, ignava mulier.
margenoot+
[6020]
margenoot+
[6025]
[tekstkritische noot]6084 Wel keeren teere andre staet. 85 D. haer niemen m.v. 86 Eist v.h. eist v.n. l. 87 dit 88 ic hu d.t. 89 f. in rade. 90 Als h. alle s. mordade. 91 Ghehent adde ende s. felhede. 92 Als ic hu hv. verstaen dede. A. wi. 93 sine lieden s.s. 94 ne wilden meere. 95 Die j.u.s. 98 Ende nu moeste sijn verdreven m.s. 99 Hi zochte vriende harenthare. 6100 Ende die sijns te voren name ware. 1 Ne waer si loken voor hem haer doren. 2 v. lopen voren. 3 Na hem liep de menighe ende ran. 4 D. te voren was sijn man. 5 O. hem t.n.s.l. 6 Dus moeste doe vlien de k. 7 cnapen. 8 D. hem b. Nero d. quadertiere. 9 D. s. sl. souden t.d. 10 S. wanhope w. gr. 11 D. hijs niet ne waende ghenesen. 12 So doedi hem zelven na d. 13 Ne waer e.b.h. datmen sloeghe. 14 wech droghe. 15e Daer niet worde bekent. 16 Datti dus sijn leven adde ghehent. 17 E. h. nam ende tkeyserike. 18 gheslachte eewelike. 19 N. wilt men weten v. 20 eerste V. 22 Als n. was. 23 Berechten alse men wel waent das. 24 eeneghe dinc. 25 Die hem dochte gaen ant lijf. 26 Ontfaermdem dat sonder blijf. 27 D. hire omme w. met o. 28 Ne waer sident v.h. van h. 30 D. h. van aermoeden d.b. 32 voerhoeden. 33 vele lieden. 34 H. w. tonder horen wi ghebieden. 35 E. zulken tide te b.m. 36 hi ontbr. 37 Ghegaen daer menne brochte sciere. A. men ontbr. 38 Ende bernen soude in een viere. 39 D. q. daer e.r. so g. 40 Die d.v. 41 liede. 42 vlo wech sire weghen. 43 mochten vlien. 44 Ende weder curtenlijc n.d. 45 Quam te sinen goede eerlike. 46 E. w. hare moghendelike. 47 Ende d.m. noch o. 48 hinc. 49 Dus was hem vergaen s.d. 50 Die hem dochten dat II Gode up I b. 51 Die h.d. beede g.
margenoot+
C. fol. 36. d-37 a.
margenoot+
[6030]
margenoot+
[6035]
margenoot+
[6040]
margenoot+
[6045]
margenoot+
[6050]
voetnoot1
Rose, I. 213, 7171 (6369).
 
Si se mist por soi herbergier
 
O deus siens sers, en un vergier.
margenoot+
[6055]
margenoot+
[6060]
margenoot+
[6065]
margenoot+
[6070]
margenoot+
[6075]
margenoot+
[6080]
margenoot+
[6085]
margenoot+
[6090]
margenoot+
[6095]
voetnoot2
Rose, I. 215, 7240 (6428):
 
Quant li songes li fu rendus
 
Des deux diex qui li aparoient,
 
Qui sus l'arbre en haut le servoient.
[tekstkritische noot]6152 J. sijn G. sijn v. 53 D. e.v. hilden e. deden d. 54 Phebeus diere b. was g. 55 Ende ontbr. 56 hier ontbr. 58 D. n. sijns g. 59 In de w. ne d.w.A.E.d. hem in. 60 sijn d.s. na d. 61 D. h. an d. wel v. 62 E. niet ne s. dor gheen goet. 63 sprac. 64 D. d. mi zeere wanhaghet. 65 Huwe hoverde. 66 Ende d. A. 67 Die hout h.s.m.u. 68 Als ic hu wel m.s.n. 69 die hu t. 70 soet v. 71 Soe meent. 72 E. dat up hu d. reinen s. 74 verdroghen. 75 M. hitten. 77 Om hu t.w. an d.g. 78 Ende als ghi anghet bi huwen halse. 79 Sal soe u n. de g.c. 80 D. hu hevet verchiert. 82 lettel gheleghet. 83 up bewaent t. 84 here ontbr. 85 W.s. hu voert smecken g. 86 ghedaen. 87 E. omme d.i. wel weet tware. 88 Hebbict hu ontbonden al clare. 89 Ende gheseit wat de d.g. 90 Bediet die hu J. dus b. 91 Dat es d. lucht. 92 Van groten watre dienen a. 93 V. reine v. blexemen e. van donder. 94 Ende Phebus d.G. van w. 95 D. hu de d. so wel h. 96 D. de s. die met ghewilt 97 Up den boem sal danne d. 98 Daer g.o. sat in dit vertoghen. 99 Es d.g. 6200 N. anders v. hu d. 1 Hu staet wel te doghen d.p. 2 die ontbr. 3 Wil wreken de aerme l. A. Werct. 4 Dien. 6 Dat. 7 Ne wilt 1. no m.g. 8 Dit es d. Aventuren wrake. 9 A. werpense. 10 Onder v. die daerna ne c. 11 Weder n. up comen. 12 Ende g.e.e. heeft al g.A. hebben. 13 Dus w. soe so v. 14 Met menighen als een s. met s. 15 A. deelt soe. 16 Ende ne roeket met haren keere. 17 soet n. ofte. 18 yemen. 19 Niemen prijst soe I odt.
margenoot+
C. fol. 37 b.c.
voetnoot1
Rose, I. 216, 7243 (6530):
 
Jupiter, ce dist, le lavoit.
Doen is hier als het Eng. to do een hulp-werkwoord ter omschrijving van het imperf.
margenoot+
[6100]
margenoot+
[6105]
margenoot+
[6110]
margenoot+
[6115]
margenoot+
[6120]
margenoot+
[6135]
margenoot+
[6130]
margenoot+
[6135]
margenoot+
[6140]
margenoot+
[6145]
margenoot+
[6150]
margenoot+
[6155]
voetnoot2
Rose, I. 217, 7293 (6580):
 
Ainçois s'en joe à la pelote,
 
Comme pucele nice et sote.
margenoot+
[6160]
margenoot+
[6165]
[tekstkritische noot]6220 No omme eerscaps g. 21 Ne acht soe niet al hevet soe waert. 22 Hare dochter Hedelhede begaert. 23 Diese m. vor de w.a. 24 ende heet G. 25 Ne waer A. niemen g. 27 S.h. verchiert w. 28 V. dorpernien. 29 W. niemen es s. grote h. 30 sone haten. 32 Daer dorpers h. noit mede ne g. 33 Hier omme b.A. Die. 34 huwe. 35 huwe g. hoverdichede. 36 Ende anevaet goedertierheide. 37 E. weest h. huwen lieden. 38 huwer meisnieden. 39 souden. 40 H.m.e. goedertiere. 41 E.h. bi so werdi l. 42 O. hu ghemeente over a. 43 E.s.d. weet al claer. 44 Sone es hi niet dan I ander daer. 45 A. so castiede doe P. 46 Haren vader maer hine achtes n. 47 Die zot dat hi ieuwer ane l. 48 Sinen zin dan ane de s. 49 Te doene C. die onvervaarde. A. liet niet g. 50 Hine bleef vaste in sine hovaerde. 52 doet b. 53 Van minen drome dat b. 54 ghi. 56 gode die s. bet. 57 Die h.b. sullen c. 58 Mi te heeren ende te v. 59 E. te doene a. 60 die mi si daden v. 61 Daer ic lach in minen d. 62 Ende mi dochte dat i. s up I.b. 64 Ne waer die A. zwaer. 65 Quam d.n. liete ontgaen. 67 E. hierbi proevic hu a. 68 Lieve v. die dinc w. 69 onghestade. 70 comt te m. 71 In dien dat mesvalt so groten h.
margenoot+
C. fol. 37. c.-38. a.
margenoot+
[6170]
margenoot+
[6175]
voetnoot1
Rose, I. 217, 7299 (6586):
 
Car ses graces, quant les despent,
 
En despendant si les espent,
 
Que les giete en leu de poties,
 
Par putiaus et enfangeries;
 
Qu'el ne prise tout une bille
 
Fors que Gentillesce, sa fille,
 
Cousine a prochaine Chéance,
 
Tant la tient Fortune en balance.
 
Mais de cele est-il voirs sans faille
 
Que Fortune à nul ne la baille,
 
Comment qu'il aut du retolir,
 
S'il ne set si son cuer polir,
 
Qu'il soit cortois, preus et vaillans:
 
Que nus n'est si bien bataillans,
 
Se de vilonie s'apresse,
 
Que Gentillesce ne le lesse.
Van deze plaats in het origineel, die in onzen tekst zeer onduidelijk is weergegeven, zijn de eerste vier aangehaalde regels geheel weggelaten. In het bij A bedorven vs. 6217 leze men met C:
 
Niemene so en prijst si ene not.
margenoot+
[6180]
voetnoot2
Rose, I. 218, 7320 (6607):
 
Aiés, por enseignier les riches,
 
Large cuer, et cortois et gent.
margenoot+
[6185]
margenoot+
[6190]
margenoot+
[6195]
margenoot+
[6200]
margenoot+
[6205]
margenoot+
[6210]
voetnoot3
De hier aan Croesus toegedichte droom en het daarop gevolgd uiteinde wordt door Herodotus (L. III. c. 124 en 125) van Polycrates den tyran van Samos verhaald.
margenoot+
[6215]
[tekstkritische noot]6272 Waer an sal hem tarem v. keeren. 73 E. ne w. mi g.n. 74 ghelooft. 75 Meinfrote. 76 dat c.v. Cisile. 77 paise e. met werdecheden g. 78 slouchen Karel te d. 79 van ontbr. 80 D. vele dogheden seide a. 81 beblo van sinen rike. 82 E.C. diere ghelike. 83 afslaen s. hovet. 84 N.n. moets sijn ghelovet. 85 Die prinche. 87 Vul. 88 Dedi s. i vasten p. 89 Mainfrote dat s. 90 Dat w.a. toe s.w. 92 Sident ontsach h. hem wel s. 93 Die quaetheit ende d. van Marcelis v. 94 e. thovet of s.A. sijn hoet. 95 E. waert daer die c.g. 96 hu al. 97 Sine ghescienesse. 98 E. groot b. het wel behoorde. 99 Siet v.h. hu dit behaghet. 6300 Die Aventure. 1 A. aderen. 2 Siet of so werct menich w. 3 Hier omme es h.s. die g. 4 Hare ende d. crauwet thovet. 5 Dat ghi e.c. 6 dies s.g.n. 7 Dat ghire dus omme g.w. 9 E. mede d. 10 dit es al zothede. 11 Naer omme dat ic hu seide eer. 12 Van Mainfrote so suldi te meer. 13 Troosten e.v.C. 16 E. peinst mede over waer. 17 Cresuse. 18 die Aventure g. toe. 19 Diese warp van g.r.A. in g. 21 W. es h. dan g. 22 te pinen d.A. pinen ontbr. 23 Hi s. hier up wel n.s. 24 die so machtich sceen. 25 Gheworpen wart in die aermoede. 26 Peinst o omme de. 27 E. die so grote vrauwe was.
margenoot+
C. fol. 38 a.b.
voetnoot1
Rose, I. 219, 7365 (6652):
 
Puisque li grant seignor i faillent,
 
Li petit en vain se travaillent.
margenoot+
[6220]
margenoot+
[6225]
margenoot+
[6230]
voetnoot2
Rose, I. 220, 7392 (6679):
 
De Corradin parler ne quier,
 
Son neveu, dont l'exemple est preste,
 
Dont li rois Karles prist la teste
 
Maugré les princes d'Alemaigne.
margenoot+
[6235]
voetnoot3
Zie over de hier bedoelde lotgevallen der Hohenstaufen van 1266-69 von Raumers Gesch. d. Hoh. IV. 198-391. Vs. 7399-7462, waarin eene vergelijking der strijders met schaakspelers en eene uitweiding over den uitvinder van dat spel voorkomt, zijn in de vertaling weggelaten.
margenoot+
[6240]
voetnoot4
Marseille stond in 1262 voor de tweede maal tegen Karel van Anjou op, en Boniface de Castellane, de aanlegger, werd onthoofd. Dit geschiedde dus niet later, zooals de vertaling verkeerdelijk heeft. Zie Rose, I. 224, 7468 (6655):
 
Cil donta l'orguel de Marseille,
 
Et prist des plus grans de la vile
 
Les testes, ains que de Sezile
 
Li fust li roiaumes donés.
margenoot+
[6245]
margenoot+
[6250]
margenoot+
[6255]
margenoot+
[6260]
margenoot+
[6265]
margenoot+
[6270]
voetnoot5
Rose, I. 225, 7501 (6689):
 
Par foi! frans hons qui tant se prise,
 
Qu'il s'orguillist por sa franchise,
 
Il ne set mie en quel aage
 
Crésus li rois vint en servage.
[tekstkritische noot]6328 E.v. Tr. c.w. 29 Ende ontbr. 30 O. leest men in distorie s. aub'is. 32 Perchi. 33 Hoese die A.A. Hoe. 34 keytivicheide. 35 tallen tide. 36 D.g.h. so wide in allen ziden. 37 huwen boucken. 38 Ende niet so vele cont ghesouken. 39 Dat hu hiet can staen in staden. 40 Ende vergheten cont dese ontraden. 41 Nu merct wat hu dit s. diet 42 G. verghetet al ende ne houts n. 43 Dat ghi leert bi huwen scouden. A. soude. 44 Dat v.l. gherne houden. 45 haer. 46 Wat cost hem een licht l. 48 Die vaste hilde i.h.s. 49 Goede e.e.l. 50 waren d.A. lichten d. 51 N. lichte g. eenighe b. 53 Ende hine achte niet te diere ure. 54 Weder soe hem goet waer of s. 55 Ende sout. 56 Maer l.v. mi dinct te waren. 57 Dat u i.h. niet e.g. 58 dicken g. u h. omme s. 59 onghestadeghe. 60 Hout hu so g. hu s.A. Houtse. 64 hevet g. 65 Hevet a b.h. gheleghet. 66 Als o. de cleere Omerius zeghet. 67 vule. 68 En levet man o. der s. 69 No meinsche es hi hout of j. 72 dAventure. 73 Tavernierigghe af ne s. 74 Sulc drinx. 75 E. sulc drinckets oec m. 76 hem c. in den s. 77 E. hem die lust daer toe draghet. 78 Jeghen dAventure ende wanhaghet. 79 Ens niemen c. 80 mee dies g. 81 Dat soe h. 82 Ens meinsche s.b. doe ic u cont.
margenoot+
C. fol. 38. b.c.
margenoot+
[6275]
voetnoot1
Rose, I. 225, 7507 (6694):
 
Ne tient-il pas en sa mémoire
 
Ne de Sisicambris l'istoire.
margenoot+
[6280]
margenoot+
[6285]
margenoot+
[6290]
voetnoot2
Vs. 6341-43 is ongetwijfeld bedorven. Door eene kleine verandering kan althans de zin eenigermate hersteld worden. Misschien moet er gelezen worden:
 
Vroede lieden ende al behouden
 
Ende leggen in hare herte vast.
Rose, I. 226, 7527 (6714):
 
Si devroient tuit homme saige
 
Et si fichier en lor coraige,
 
Que jamès ne lor eschapast
 
Tant que la mort les atrapast.
margenoot+
[6295]
margenoot+
[6300]
margenoot+
[6305]
voetnoot3
Rose, I. 226, 7543 (6730):
 
Merveilles est que ne l'entens
 
Qui ta cure as mise tant ens;
 
Mès tu l'as autre part tornée
 
Par ceste amor désordenée,
 
Si la te voil or ramentoivre
 
Por toi faire miex aparçoivre.
De vertaling is wederom min nauwkeurig.
margenoot+
[6310]
voetnoot4
Zie Homerus, Ilias, XXIV, 527 vlgg.
margenoot+
[6315]
margenoot+
[6320]
margenoot+
[6325]
[tekstkritische noot]6383 Ne hoerti d. 84 wert drouve. 85 E.w.o. van rauwen. 87 I. sine h. up die h. 88 E. zonder d. 89 haer. 90 Want si q. sijn ende met hone. 92 Varen laten. 93 daden. 94 A. waert dat ics wel adde s. 95 Te vertelne die dinc al van hare. 96 Het soude mi sijn al te zware. 97 Bedi willix s.v.m. 98 Ende hu s. sonder wederkeer. 99 int herte g 6400 Ende die ic hu voert wil doen verstaen. 1 seit ontbr. 2 Seghet dat in therte dat in den m. 3 Nu hoert die dinc e.v.w. 4 Die ic hu segghen sal a. 5 Ende hebter toe huwe s. 6 Dat een es d.g. sult m. 7 Ende dat ander d.g. oec h. 9 Ende dat derde e.d.g.n. prijst. 10 Die A. ende dat v. haer rijst. A. wiset riset. 11 dochti mi w.A. dunct. 12 T.c. te houdene van desen. 13 Eenighen pointe die ic hu rade. 14 Ic sal hu doen to bet ghenade. 15 Te verlichtene hu grote s. 16 Doe d. eerste van dat ic hu leere. 17 E.m.m. vor al de ghene. 18 So suldi sonder twifel ghene. A. Dodi. 19 Van alle dandre q.w. 20 Ghi moghet wel verstaen in d. 21 Datter in es wildijt kinnen. 22 R. ende A 23 Ende ne v. niet mine tale. 24 An Socrates so sc. dit w. 25 es. 26 H. no b. 27 bede. 28 Hierbi r. hu h. sine s. 29 E.p. mijn h.i.d. mijn. 30 Der ander suldi q. sijn. 31 Ende inne heesch hu dinc negheene. 32 Danne ghi mi mint alleene. 33 Wat segghedi wildi dit doen. 34 O.u.m. sonder mesdoen. 35 Ende seght hets goet ghedaen. 36 Wat sullen wi hier langer bestaen. 37 mijn. 38 Het ne m.a. niet s. 41 up I d. 42 Ondert waerven ende mee gheven m. 43 Danne g. ofte yemen d.l. 44 Als hi. A. gi. 46 I.w. met ghestaden m.
margenoot+
C. fol. 38. c.-39. a.
margenoot+
[6330]
margenoot+
[6335]
margenoot+
[6340]
margenoot+
[6345]
margenoot+
[6350]
margenoot+
[6355]
margenoot+
[6360]
voetnoot1
Rose, I. 229, 7614 (6801):
 
Pren la première solement,
 
Et se tu m'entens sainement,
 
Tu seras des autres délivres.
Over de uitdrukking: so help u ere, zie Huydec; op St. II. 470.
margenoot+
[6365]
voetnoot2
Lees met C.:
 
Ghi moghet wel verstaen an desen.
Verg. Rose, I. 229. 7617 (6804):
 
Car se tu n'es ou fox ou yvres,
 
Savoir dois, et bien le recorde,
 
Quicunques à Raison s'acorde,
 
Jamès par amors n'amera,
 
Ne Fortune ne prisera.
margenoot+
[6370]
margenoot+
[6375]
margenoot+
[6380]
margenoot+
[6385]
margenoot+
[6390]
[tekstkritische noot]6447 M.m. houden s.c. 48 Ende niet bedrieghen si hu bekent. 49 M.h. mochte n. ghedoghen. 50 Die r. te latene willic hu toghen. De laatste woorden van vs. 4649 en 50 zijn bij A uitgewischt. 51 Omme hu ofte om iemen el. 52 S. waert hebbicse verstaet w. 53 I. prise n. ghelovet das. 54 Socrates hoe vroet dat h.w. 55 Ende ne wille daer af nemmee h. 56 van te v. 57 W. mi k.e. vaste h. 58 belof het wert noch v. 59 ghines h. of dor niemens wille. 60 leede. 61 Mine herte ne mach van hem n. 62 Wat so mijns. 63 Diet heeft het moet hem bliven al. 64 Scone O. diet mi stal. 65 E. ic wilt h. harde g.l. 66 D.r. ne wistic hoe haten. 67 bi eenighe keere. 68 dinct mi dorperlijc. 69 D.g. ghedaen (lees ghegaen) dorst n. 70 W. sulke worden zelne c 71 Uten m. v hoofscher m. 72 segghu d.m.s. meshaghet. 73 ghise noomt A. gi. 74 G. warets wel m. mi c.o. 75 Ende ghesproken verstaet wale. 76 Met hovescheden b. die t. Vs. 6477-82 ontbr. bij C. 84 L. soe e. sprac dese woert. 85 seitse ontbr. 86 Die d.n. wat s.e. 87 Dat n. nes d. 88 Ghelike. 89 bi haerre. 90 Dies ne hebbic gheene scamen. 91 En w. grote s. voer G. 92 D. ic mi dan mochte s. ode. 93 dede ic. 94 None begheere d. soe g. 95 dat het es 96 properlijc. 97 Die dinc nome alsoe si. A. Ende die saken g.d.s. 98 Ende bi namen g.m.A. Hetent niet g.m. 99 E. daer die God v.h. Bij A tweemalen geschreven. 65[x]0 M.s. woerden properlike. 1 M. ane die creaturen. 2 meinschelike. 3 soude vaste bl. staen. 4 soude te nieute.
margenoot+
C. fol. 39 a.b.
margenoot+
[6395]
margenoot+
[6400]
margenoot+
[6405]
margenoot+
[6410]
margenoot+
[6415]
margenoot+
[6420]
voetnoot1
Rose, I. 230, 7676 (6863):
 
Ne sai comment nomer l'osastes,
 
Au mains quant le mot ne glosastes
 
Par quelque cortoise parole,
 
Si cum prode fame parole.
margenoot+
[6425]
voetnoot2
Rose, I. 231, 7688 (6875):
 
Biaus amis, ge puis bien nomer,
 
Sans moi faire mal renomer,
 
Apertement par propre non
 
Chose qui n'est se bone non.
Lees in vs. 6484 met C: wat soudic el.
margenoot+
[6430]
margenoot+
[6435]
margenoot+
[6440]
voetnoot3
Rose, I. 231, 7699 (6886):
 
N'encor ne fais-ge pas péchié,
 
Se ge nome, sans metre gloses,
 
Par plain texte les nobles choses,
 
Que mes pères en paradis
 
Fist de ses propres mains jadis.
De tekst van A. is, gelijk uit de varianten blijkt, geheel onverstaanbaar.
[tekstkritische noot]6505 Die meinschelike nature o.h. 6 Maecte b.s.w. meere. 7. I. v. ende cullen e.i.g. 8 Dat sijn d.d.s. in s. 9 Der naturen cracht te o. 10 Daer a. leghet a. 11 Dat, sal ontbr. 12 ende. 13 Curtelike. 14 dede 15 Dus eist o.i. stommen d. 16 sterveter e.s. manieren. 17 in dander blivet. 18 So wat datter de doot verdrivet. 19 minnere. 20 eist n. aergher. 22 E. selve sidi vul r. 23 Het ware goet. 24 D. dinc d.g. neemt metter e. 25 Ne waer d.lodderhede. 26 Ne hevet G. selve n.g. 27 G. s.s. ende diese noumt g. 28 M. drivedi daer mede te scerne. 29 de w. 30 staet niet. A. en ontbr. 31 No n.i.n. prise s. 32 A. eist dat ic hebbe i.m.m. 34 Ende in dien dat soe hu es bequame. 35 So dinct mi dat lachter ware. 36 Dat ics meer maecte mare. 37 Ne waer ziet dat g.n. angaet. 38 Dinghen die hu niet sijn also quaet. 39 Al eist dat ghi huwe zothede. 40 Tote mi secht ende wout mede. 41 Dat ic e. dorperlijc g. 42 Seide d.i.m.w. wachten s. 43 Ne waer v. 45 omme dbeste. 46 Inne b. niet alsoe b. 47 D.i. hu iet s. 48 cleene wrake. 49 te sprekene segghic di. 50 Ende ic toghe dat noch argher si. 51 Ende weet wel waert dat ic woude. 52 Dat ic mi zelven wel wreken soude. 53 Ne waer ic beveelt den uppersten al. 54 Die mi over hu w.r. sal. 55 Inne w. vechten no s. 56 Jeghen niemen te gheenen tiden. 57 No meinschen doen verwallen sijn b. 58 ocht ontbr. 59 Hi helpe hem selven of h.w. A. Hi ontbr. 60 Hi blivet dat hi es i.s.s. 61 Q. te segghene gheloves mie. 62 Ne was noit el d. rechte duulie.
margenoot+
C. fol. 39. b. c.
margenoot+
[6445]
margenoot+
[6450]
margenoot+
[6455]
margenoot+
[6460]
margenoot+
[6465]
margenoot+
[6470]
margenoot+
[6475]
voetnoot1
Rose, I. 233, 7739 (6926):
 
Mès que te gardes de pis faire.
margenoot+
[6480]
voetnoot2
Rose, I. 233, 7741 (6928):
 
Si semble-il par fois que tu vueilles
 
Que je te responde folie;
 
Mais ce ne le ferai-ge mie.
margenoot+
[6485]
margenoot+
[6490]
margenoot+
[6495]
margenoot+
[6500]
voetnoot3
Door de groote kortheid der vertaling is de zin min duidelijk, daar er volstrekt geen geleidelijke overgang in het gesprek van Redene is [xx] vinden. Bij A ontbr. in vs. 6559: Hi.
Rose, I. 234, 7770 (6967):
 
Port chascuns endroit soi son fès,
 
S'il vuet, si s'en face confès.
 
S'il ne vuet, jà ne s'en confesse,
 
Ge ne li en ferai jà presse.
 
N'ai talent de folie faire
 
Par quoi ge m'en puisse retraire,
 
Ne jà néis n'iert par moi dite:
 
Si r'est taire vertu petite;
 
Mès dire les choses à taire,
 
C'est trop grant déablie à faire.
[tekstkritische noot]6564 W. in Prolenise l. 65 Almaiesten. 66 E. jeeste. 67 D. ghene die heet wijs ende vroet. 68 Die s.t. breidelt ende sinen m. 69 Ende niet ne s. dan a. 70 Van Gode die alle dinc mach ghemeene. 71 Ende diemen vulprisen niet en mach. 72 Met tonghen no nacht no dach. 73 No up hem te roupen g. 74 Die elken mach staen te s. 75 No Gode benedien, 76 No g. van siere e. 77 meinsche. 78 C. hi d. 79 boucke. 80 In w. of g. nie l.i. 81 Die meeste d. es hi hout of j. 82 datti. 83 D. omme l.v. so doe. 84 Breidele dine t. spade ende vroe. 85 Sprec te niemen ghen quaet. 86 S.d. wel hets mijn raet. 87 Eene d. so willic s.u. 88 verstaet mi nu. 89 E. die oec es s.b.m. 90 M.d. dat ic wel m. 91 Dat ic den ghenen minde g. 92 Die mi met sinen s. 93 Van hatyen hiet s. 94 lachtere. 95 Ende s.v. bem ic ghewes. 96 d. oec c. 97 inghelen van. 98 H. e. die ghene s. 99 Daer a.h. uut v. 6600 E. daer a.d. uut g. 1 E. die m. 2 Eene dinc hevet hi mi g. 3 D.i. altemale n.m. 4 Want het es properlijc s.o. 7 leit. 9 mede weder seit. 10 voerseide. 12 wel zeere. 13 maket. 14 D. was e. es. 15 die n. 16 Maer ontbr. 17 begaren. 18 sparen. 21 redenlike. 22 Platoen m.v. 24 oec d. 25 togen sullen. 26 steet. 27 E.d.g. mi m. upvaert. 28 het s.l. waert. 29 dorpere. 30 B.m. van dat ic v.l. 31 Of ic d. hem. 32 N. dien d. mi dochte b.
margenoot+
C. fol. 39. d.-40. a.
voetnoot1
Claudius Ptolemeus, een astronoom uit de IIe eeuw na Chr., schreef o.a. eene Syntaxis mathematica, ook onder den arabischen titel Almagesta bekend.
margenoot+
[6505]
voetnoot2
Rose, I. 234, 7784 (6971):
 
sages est cis qui met paine
 
A ce que sa langue refraine,
 
Fors, sans plus, quant de Dieu parole;
 
Là n'a-l'en pas trop de parole.
margenoot+
[6510]
margenoot+
[6515]
margenoot+
[6520]
voetnoot3
Cato, Dist. I. 3:
 
Virtutem primam esse puta compescere linguam.
margenoot+
[6525]
margenoot+
[6530]
margenoot+
[6535]
margenoot+
[6540]
margenoot+
[6545]
margenoot+
[6550]
margenoot+
[6555]
margenoot+
[6560]
margenoot+
[6565]
margenoot+
[6570]
[tekstkritische noot]6634 also. 36 Haddi dan. 37 D.c.w. hovessche w. 38 goort. A. dan. d. 39 Ne s.m. met rechte h. ghepleghen. A. anebeden. 46 Of. 47 oft. 49 die s. bem. 50 en ontbr. 51 mijn h.d. 52 die ontbr. 54 dochtem. 56 die h.v. 58 Of. 59 ende. 61 dats costume. A. dats ontbr. 62 M.s.a. heten. A. cumen. 63 D. met. 64 En w.d. van c. quamen. 65 noemden si twoert van vullen m. 66 daden daer ane gheene s. 67 C. die. 68 soe. 69 Ende goet die onscone was. 70 En daet costume openbare. 71 gheve. 73 burse ende hernasch. 74 heeten sijt. 75 Dat es ommegaen. 76 heeten. 79 dicken seit. 80 E. in ghelikenessen leit. 81 staet. 82 Al d. zake daert an gaet. 84 wel. 85 saelt. 86 ombinden.
margenoot+
C. fol. 40. a.-c.
margenoot+
[6575]
voetnoot1
Rose, I. 236, 7858 (7045):
 
Tu, qui si m'en mors et dépiques,
 
Me redéisses de reliques
 
Que ce fust lais mos et vilains.
margenoot+
[6580]
margenoot+
[6585]
margenoot+
[6590]
margenoot+
[6595]
margenoot+
[6600]
margenoot+
[6605]
voetnoot2
Rose, I. 237, 7878 (7065):
 
Nons convenoit-il qu'il éussent,
 
Ou gens nomer ne les séussent,
 
Et por ce tex nons lor méismes
 
Qu'en les nomast par ceus méismes.
 
Se fames n'es noment en France,
 
Ce n'est fors désacoustumance;
 
Car li propres nons lor pléust,
 
Qui acoustumé lor éust:
 
Et si proprement les nomassent,
 
Jà certes de riens n'i péchassent.
In vs. 6660 verkeerdelijk: Dattie.
margenoot+
[6610]
voetnoot3
Rose, I. 237, 7893 (7080):
 
Les apele ne sai comment,
 
Borces, hernois, riens, piches, pines,
 
Ausinc cum ce fussent espines;
 
Mès quant les sentent bien joignans,
 
Ne les tienent pas à poignans.
De laatste aardigheid is in de vertaling niet weergegeven.
margenoot+
[6615]
margenoot+
[6620]
margenoot+
[6625]
voetnoot4
Rose, I. 238, 7904 (7091):
 
Si dist-l'en bien en nos escoles
 
Maintes choses par paraboles,
 
Qui moult sunt beles à entendre;
 
Si ne doit l'en mie tout prendre
 
A la letre quanque l'en ot.
 
En ma parole autre sens ot,
 
Dont si briément parler voloie,
 
Au mains quant des couilles parloie,
 
Que celi que tu i vués metre;
 
Et qui bien entendroit la letre,
 
Le sens verroit en l'escripture
 
Qui esclarcist la chose oscure.
[tekstkritische noot]6687 loghene. 88 Entier p. moghedi h. A. moegi. 89 omme studeerden. 90 Haer heimelicheit. 92 Twaren m. dinct g. muechter b. 93 moghet. A. Lere. 94 salt hu i.d. 95 Of ict. 96 En l. 97 Al. 98 eist. 99 dorst. 6700 sulc. 1 Ens n. die verstaet sijn t.A. nieme. 2 harde ontbr. 3 daerfse. 5 hare ontbr. 7 niet en m. 8 Ende m. 10 alle glosen. 11 I.h. sombindens. 12 segghen s. ghewoene. 13 Die waerheit. 15 Ontsculdic. 17 Het es g.h. dinct. 18 In therte te peinsen om onsen Heere. 19 dor Gods. 21 Ende lachteret. 22 dinct. 23 vrienscap. 25 Bem - an hu. 26 A. ic ontbr. 28 sone ontbr. 29 dan. 30 uut. 32 waer i. dat w.g. 33 A. vascheden. 35 mijn. 36 ane. 37 Die laet. 38 niet en. 39 spreken. 40 A. sijt. 41 dit. 42 en ontbr., de. 43 E.s. weghe e. 44 ende ontbr. 46 wech. 49 ende toorde ghelijc ghelijc. 53 ondaen. 54 Scone Ontfaen. 55 jonde. 56 harde ontbr. 57 Eenighe vanghenesse m. 58 Onthouden h.s.u.v. Vs. 6759-62 ontbr. bij A.
margenoot+
C. fol. 40. c. d.
margenoot+
[6630]
margenoot+
[6635]
margenoot+
[6640]
margenoot+
[6645]
voetnoot1
Rose, I. 239, 7936 (7123):
 
Dame, bien les i puis entendre,
 
Qu'il i sunt bi légier à prendre,
 
Qu'il n'est nus qui françois séust,
 
Qui prendre ne les i déust.
 
N'ont mestier d'autres déclarences,
 
Mès des poëtes les sentences,
 
Les fables et les métafores
 
Ne bé-ge pas à gloser ores.
margenoot+
[6650]
margenoot+
[6655]
margenoot+
[6660]
margenoot+
[6665]
margenoot+
[6670]
margenoot+
[6675]
margenoot+
[6680]
margenoot+
[6685]
margenoot+
[6690]
margenoot+
[6695]
margenoot+
[6700]
[tekstkritische noot]6763 A. Neen. 64 nu ontbr. 65 maer. 66 D.m. dorbijt th. 67 wildic. 68 W. alle heeftise ghemaect i.r. 69 S.e.S. haddent w. 70 Gheheilt. 71 ware. 72 D.m. heeft al b. 74 dandere alle. 76 Scone Ontfaen. 77 Als - anriep. 78 die ontbr. 79 Diene v. so l. 80 Dies mi noch ontfaermt s. 81 Ic v. wech m. diere s. 82 Ende men ghinc d.c.m.A. demen. 83 D. Scone Ontfaen in leide. 84 N. r. mi v. up hovescheide. 85 Ofte neen ic bliver omme d. 86 Ic hebbe de pine enten rauwe g. 87 Nu s.v. alse d.w. 88 Bekende d.m.s. 89 E. hi s. ne wantroost. 90 A. doghedi een stic zwaer v. 91 Ne waer - van M. 92 met a. zinne. 93 Datti u n. ne vinde o. 94 Dat zeere breeden souden huwen rauwe. A. wende. 95 Vondi ghebrec in eenigher s. 96 Na dien dat hi hu sijn m.m. 97 Wilde dat hi noit en d. 98 Valsche herte so doet mede. 99 Al sinen wille ende dat hi beghert al. 6800 Hi sal noch al huwen mesval. 1 Wel te pointe bringhen I deel. 2 Al merret hi langhe dat faveel. 3 Ende tote hu comen doen A. 4 Die dat zoete ghevet na tsurre. 5 Nu hebt vaste in huwen zinne. 6 Minne. 7 Ende werpt in hu al hu peinsinghen. 8 Die zoete sin voer alle dinghe. 9 H.w. zotheit lude ende stille. 10 Liet hi te doene sinen wille. 11 Ne latene dor ne gheene dinc. 12 Die God die van hu manscap ontfinc. 14 langhen tiden huwen moet. 15 omme al daer te g. 16 Te siene daer leit Scone Ontfane. 17 D. storem ne si g. 18 E. een deelkin al verzweghen. 19 Quam het oec bi aventuren. 20 liden sout b. muren. 21 Ne waer h. u in die g. 22 Of hu niet laghe in Scone O.
margenoot+
C. fol. 40 d.-41 b.
margenoot+
[6705]
margenoot+
[6710]
voetnoot1
Rose, I. 242, 8011 (7198):
 
Tuit trois s'estoient coi tenu,
 
Quant li déable i sunt venu,
 
Que li glous i fist assembler.
margenoot+
[6715]
margenoot+
[6720]
margenoot+
[6725]
margenoot+
[6730]
margenoot+
[6735]
margenoot+
[6740]
voetnoot2
Rose, I. 243, 8046 (7233):
 
Tous ses comans gardés; car jà
 
A son propos, combien qu'il tarde,
 
Ne faudra hons qui bien les garde,
 
S'il ne l'i meschiet d'autre part,
 
Si cum Fortune se départ.
In vs. 6803 is segt stellig bedorven. Misschien moet men lezen:
 
Also alse delet die Avonture.
margenoot+
[6745]
margenoot+
[6750]
voetnoot3
Rose, I. 243, 8054 (7241):
 
Por ce seroit trop grant folie
 
Du lessier, puisqu'il ne vous lesse.
margenoot+
[6755]
margenoot+
[6760]
[tekstkritische noot]Vs. 6823-37, bij C. vs. 6763-84:
 
En ware of ghi saghet alleene
 
Scone Ontfaen teenen veinstre cleene,
 
Often carteelen, tote dienGa naar margenoot+
 
Suldi dan ontfaermelijc up zien.
 
Ne waer dat moet emmer wesen
 
Heimelike, ende consti na desen
 
Hu verzien, hi souts sijn blide.
 
Maer dat soudi te dien tidenGa naar margenoot+
 
Decken, dat niemen meere
 
Ne zaghe, diet in quade keere.
 
Ende daer omme moet sijn ghedaen
 
Dievelike, doe ic hu verstaen,
 
Ende eist dat hi hoert spreken,Ga naar margenoot+
 
Al ne dar hi thoeft niet uut steken,
 
Hi sal de veinstre lucken een deel,
 
So dat menne niet ziet gheheel,
 
Ne waer salre heimelike dor loucken
 
Ende zal hu metten oghen zoucken.Ga naar margenoot+
 
Also langhe als ghi daer sijt,
 
Sal hi aldus na hu zien talre tijt,
 
Ende sine oghen niet van hu comen
 
Laten, en wordem al daer benomen,
37 Maer h. u wel dats m.r. 38 W. so g. comet ofte g. Vs. 6840 en 41 ontbr. 42 Saghedine oec groettem mie. 43 En v. niet hu g. 44 None doet h. 45 omme dat. 46 W. die vroede doget sine aercheide. 47 Ende so doen alle v.m. 48 Die doghet van m.g. 49 sijn. 50 Dat groet es zeere van m. 51 D. die vroede e.a. suldi. 52 Hem dienen e. heeren g. m 53 Ghi zult hem oec presenteren sidi goet. 54 Met herten met live sidi vroet. 55 Men zeghet ende het es waer. 56 Die den dief mach hoven daer. A. scerne. 57 Dat hi wel doet al zonder tale. 58 Quade Tonghe die dief es wale. 59 Hi s.d. meinsche e. 60 D. hi weder mach gheven n. 61 mede. 62 M. dincke wel waer het s. 63 D. menne bet an de g.h. 64 Danne den dief die p. 65 Of cleedren of c. stelen i.s. 66 Die sijn ten rechte ende hebben cueren. 67 Nochtanne dat s. III. v. ghelden. 68 Maer v. den q.t. dat sc. 69 Endie den meinsche nemen sijn e. 70 D.h. weder ghewinnet n.
margenoot+
[6765]
margenoot+
[6770]
margenoot+
[6775]
margenoot+
[6780]
margenoot+
C. fol. 41 b. c.
margenoot+
[6765]
voetnoot1
De tekst van C geeft het oorspronkelijke getrouwer weer dan die van A.
margenoot+
[5785]
margenoot+
[6790]
margenoot+
[6795]
margenoot+
[6800]
voetnoot2
Rose, I. 245, 8105 (7292):
 
De ceus bouler n'est pas péchiés
 
Qui de bouler sunt entechiés:
 
Male-Bouche si est boulierres,
 
Ostés bou, si demorra lierres.
De woordspeling is bij de vertaling natuurlijk achterwege gebleven.
margenoot+
[6805]
voetnoot3
Lees met C, doch eenigszins gewijzigd:
 
Die hi weder mach geven nemmere.
margenoot+
[6810]
voetnoot4
In het origineel (Rose, I. 245, 8120 (7307) is er bijgevoegd:
 
Selonc les lois qui sunt escrites,
en dit doelt op de Instituten, IV. Tit. 1, Art. 5: ‘Poena manifesti furti quadrupli est, tam ex servi, quam ex liberi persona, nec manifesti dupli.’
margenoot+
[6815]
[tekstkritische noot]6871 D. sine t. doet die es q. 72 werpt sduvels. 73 Ende dat men niewer mede mach betalen. 74 Ne waer ghelt mach men b. wale. 75 Q.T. men vleeuwen m. 76 Dattie menighe nu wel d. 77 Ende d.h. cust daer mare. 78 Die h.w.d. verberrent w. Vs. 7879 en 80 ontbr. bij A. 81 Omme die zake dat die ghene. 82 Ne gheenen minnere ne gherene. 83 Hets goet scuwen Quade Tonghe. A. quamen. 84 Die de lieden blameren met haren tonghe. 86 Moete God vordomen a.d. 87 Ende die m. 88 ende ontbr. 89 M. smeeken te s.m.A. me. 90 Ende m.v. lievelichede. Vs. 6891-94 ontbr. bij C. 93 Dan hout. 95 stelpen. 96 E. m. dustanen wanddelinghen. 97 So suldi n. te b.c. 98 Die dinc d.g. te hu h. ghenomen. 99 Scone Ontfanen. 6900 Suldi oec pinen in d. 1 E. oec mede v. J. 2 God moetse alle v. 3 Ende die so fel es. 4 Ende alle daghe daer na gaet. 5 Te benemene dach cortinghe c.s. 6 Diet doen sine doen niet wel. 7 God gheve hem al beghene. 8 Die quaet voerdren te hebbene a. 9 Al namen dat den lieden al. 10 Nochtan het niet mindren sal. 11 Ende hi die dat sprac nes bore v. 12 Dat niet m.w. mer of d. 14 Die hem dusent lichtet gherne. Vs. 6915 en 16 ontbr. 17 Sonder te minderne haer v. A. Lijchts 18 Dies ghelike so eist hier. 19 Dit verstaet wel e.m. 20 Dit verstaen wille ende c. 21 Hi doe aldus sinen dienste. 22 Ende diene hen dat dinct mi tsienste. 23 Doet h.e hets m.r. 24 Maer dat weet wel ende v.
margenoot+
C. fol. 41 c. d.
margenoot+
[6820]
voetnoot1
Rose, I. 246, 8129 (7819):
 
Bon fait Male-Bouche apaisier:
 
Aucunes fois seult-l'en baisier
 
Tel main qu'en vodroit qu'el fust arse;
 
Car fust ores li glous en Tarse!
 
Si janglast là quanqu'il vosist.
margenoot+
[6825]
margenoot+
[6830]
margenoot+
[6835]
voetnoot2
Rose, I. 246, 8144 (7331):
 
Il fait trop bon le chien chuer
 
Tant qu'en ait la voie passée.
margenoot+
[6840]
margenoot+
[6845]
margenoot+
[6850]
voetnoot3
Rose, I. 246, 8157 (7344):
 
Ele est crueuse et si gloute,
 
Que tel chose vuet avoir toute,
 
S'el en lessoit à chascun prendre,
 
Qu'el ne la troveroit jà mendre.
margenoot+
[6855]
margenoot+
[6860]
voetnoot4
Rose, I. 247, 8167 (7354):
 
Se cestes ont de vous mestier,
 
Servés-les de vostre mestier.
Lees in vs. 6919:
 
Hebben dese te doene u dienst.
[tekstkritische noot]Vs 6925 en 26 bij C.:
 
Dat het so heimelike si,
 
Dat sire niet moghen bi
 
Verstaen huwe meeninghe niet.
 
Want men dicke ghevallen ziet.
25 A. iet. 27 Datmen sulken h.o. 28 Diemen wilde overware. 29 Datti hinghe bi sire kele. 30 Nochtan hevet hi met rivele. 31 Omme. 32 Dat. 33 Hier na mede als ghi siet. 34 Den portier sone laets niet. 35 Ghine geeft hem dat hi prise. 36 Die dinc die ic hu al hier wise. 37 Hoede van bloemen ofte almoniere. 38 Ofte messen d.n. sijn d. 39 Updat ghijs hebt wel huwe stade. 40 Sonder huwe groete scade. 41 Ende dat hem iet o.s. 42 E. d. suldi gheloves mi. 43 Hem vertrecken a.u.l. 44 Entie p. die hu over gheet. 45 Ent doghen. 47 Ghiften sine sijn. 48 So rade ic hu al openbaer. A. en ontbr. 49 Dat ghi ghelooft tgrote up dese stede. 50 Want tghelof b.g.l. 51 G. hoe d. waert v. 53 so ontbr. 54 wille. 55 ongheharent. 56 Ghevets hu t. 61 gader hu h. 62 neerenstelike ens. 63 Weent met groten tranen bitterlike. 64 So dat mense siet ghedichtelike. 65 Vallen uut huwen oghen neder. 66 Si sullens hu teer troesten weder. 67 Ende e. c g. 68 So segghic hu wat ghi pliet. 69 Neemt heimelike huwen spu. 70 Ende netter mede dat radic hu. 71 Hu hoghen ofte enioen sap. 72 Ofte van loeke dats vroetscap. 73 Alse dicke als wille een m. 74 truffere. Bij C zijn tusschen vs. 6974 en 75 de vier volgende verzen ingevoegd:
 
Die hem den vrauwen laten hanghen,
 
Sine wilne selve laten ganghen
 
Ende sijs hebben ontfaermenesse,
 
Dits eene ontfaermelike lesse.
75 berate. 76 minnere in g.
margenoot+
C. fol. 41 d-42 b
margenoot+
[6865]
margenoot+
[6870]
margenoot+
[6875]
margenoot+
[6880]
voetnoot1
Lees in vs. 6937 met C: almoniere. Rose, I 247, 8187 (7374):
 
Chapiaus de flors en esclicetes,
 
Aumosnières ou crespinetes,
 
Ou autres joélés petis.
De crespinetes zijn fijne krippen sluiers, en in de vertaling door siden huvekine zeer juist teruggegeven.
margenoot+
[6885]
margenoot+
[6890]
voetnoot2
Rose. I. 249, 8197 (7384):
 
Et se vous ne poés doner,
 
Par promesse estuet sermoner.
margenoot+
[6895]
voetnoot3
Rose, I. 249, 8201 (7389):
 
Jurés fort et la foi bailliés,
 
Ains que conclus vous en ailliés.
margenoot+
[6900]
margenoot+
[6905]
margenoot+
[6210]
voetnoot4
In het Hs. staat zeer duidelijk: antun, of ancun (ancun), dat stellig bedorven zal zijn. Het origineel geeft geen licht over het ontstaan der corruptie. Zie Rose, I. 249, 8215 (7403):
 
Et se vous ne poés plorer,
 
Covertement, sans demorer,
 
De vostre salive prengniés,
 
Ou jus d'oignons, et les prengniés.
 
Ou d'aus, ou d'autres liquors maintes,
 
Dont vos paupières soient ointes
margenoot+
[6915]
[tekstkritische noot]6978 mede. 79 joncfrauwe. 80 Ende stelen hem hare herte stille. 81 Maer w. si dbaraet dat s.j. 82 Hem ne ontfaermets. A. ontfarder. 83 E. eist oec dat hu so stoet. Bij A tweemaal voorkomende. 84 D. ghire niet moghet ghereet. 85 Comen daer soe si of gaen. A. no daer ontbr. 86 So senter boden dats wel ghedaen. A. senden ontbr. Vs. 6987-94 ontbr. bij A. 89 C. dats mi b. 96 si. 98 E. d.v. dicken t.s. 99 A. c. inder wroughers handen. 7000 Die gherne breeden hare scan den. Vs. 7001 en 2 ontbr. 3 Vindi dien poertier oec mede. 4 Van diere manieren ende zeden. 5 Dat hi huwe ghiften ontfaet. 6 S. sal hi decken huwe daet. 7 Ende sal hu arde wel ontfaen. 8 Naer dat de ghifte es ontfaen. 9 Savons spade smorghins vrouch. 10 Dan comt ende brinct dats ghenouch. 11 Up huwe hant eenen sporeware. 12 Alse ofte hu daer omme niet en ware. Tusschen vs. 7012 en 13 bij C. de twee volgende verzen:
 
Want die portieren werden verwonnen
 
Met ghiften die gheven connen.
13 Eist oec dat ghi den portier. 14 Vint so hoverdich ende so fier. 15 Dat ghine te gheenen steden. 16 No met ghiften no met beden. 17 No met ghewene ne. Vs 7017 en 18 ontbr. bij A. 19 A. Noch m.w. noch m.d. 20 K. wech e.w. huwer s. 21 laten met pinen.
margenoot+
C. fol. 42 b. c.
margenoot+
[6925]
voetnoot1
Rose, I. 250, 8224 (7411):
 
Ainsinc l'ont fait maint bouléor,
 
Qui puis furent fin améor,
 
Qui les dames soloient prendre
 
As las que lor voloient tendre,
 
Tant que par lor miséricorde
 
Lor ostassent du col la corde.
 
Et maint par tel barat plorèrent
 
Qui onques par amors n'amèrent;
 
Ains décevoient les puceles
 
Par tiex plors et par tiex faveles.
 
Lermes les cuers de tiex gens sachent,
 
Mès que, sans plus, barat n'i sachent;
 
Mès se vostre barat savoient,
 
Jamès de vous merci n'auroient.
margenoot+
[6930]
margenoot+
[6935]
margenoot+
[6940]
voetnoot2
Rose, I. 251, 8256 (7443):
 
Tous jors vuelent enfant ragier,
 
Gengler, ou monstrer ce qu'il portent
 
As traïtors qui les enortent.
margenoot+
[6945]
margenoot+
[6950]
voetnoot3
Rose, I. 251, 8270 (7457):
 
Car si cum li loirres afaite,
 
Por venir au soir et au main
 
Le gentil espervier à main.
De lezing bij C is geheel en al bedorven.
margenoot+
[6955]
margenoot+
[6960]
margenoot+
[6965]
voetnoot4
Rose, I. 251, 8278 (7465):
 
Et s'il avient que les truissiés
 
Si orguilleus, que n'es puissiés
 
Fléchir par dons ne par prières,
 
Par plors, ne par autres manières,
 
Ains vous regietent tuit arrière
 
Par durs fais, par parole fière,
 
Et vous lédengent durement,
 
Partés-vous-en cortoisement,
 
Et les lessiés en ce saïn.
[tekstkritische noot]7023 So zeere als hi smelten sal. 24 Dies hi waent hebben verloren al. 25 Dat hi van hu waende v. 26 een lettel. 27 een ontbr. 28 D. m.m. dooght m.s. 29 Ende meest hem bidt versmaet hi. 30 Ende meest hem dient lachtert daer bi. 31 Maer alst bliven laet een man. 32 So nedert hi sijn overde dan. A. singt. 33 Ende sijns te doene heeft nemmeer. 34 So prijst hi dien hi lachterde eer. 35 Ende dan dinct hem qualike ghedaen. 36 Dat hine also van hem liet gaen. 38 gheliken d. maroniere. 39 D. zelen varen in d.z. 40 Ende e.s.s. ende n. 42 Maer dat s. laet hi ghebaren. 43 Hine keeret maer ter sterre waert. 44 Ende altoes keeret daer hi vaert. Vs. 7045 en 46 ontbr. 47 Dus moeten doen de finen minaren 48 Die hare herte niet willen vertaren. 49 Moeten hem houden oec na dien. 50 Ende moeten j.e.v. 52 Dat goet doet smeeken de p. 53 meer mede. 54 Al verliest e.m. sijn b. 55 Want sine bede moet in desen. 56 Emmer ontfaen of ontseit wesen. Vs. 7057 en 58 ontbr. bij C. 59 oec ontbr. 60 S. suldi wech henen g. 61 E. hem ne weten gheenen ondanc. 62 Dat si hu verboden den inganc. 63 Ende g. 64 Nochtan e. onghelovelike. 66 Of verjaghen van daer al. Vs. 7067-7103 geheel verschillend bij C:
 
Maer weet wel in waerheden,
 
Dat niemen zal hebben in zeden,Ga naar margenoot+
 
Den poertier ten eersten male
 
Te segghene sinen wille wale,
 
Ende hi daer omme comt hier,
 
Om te nemene an den Rosier
 
Den cnop, diere ane steet.Ga naar margenoot+
 
Maer hi mach segghen ghereet,
 
Dat hire comt om gherechte minne,
 
Daer gheene aercheit en es inne;
 
Maer in groter doghet al te male.
 
Dan sal hi ontfaen sijn waleGa naar margenoot+
 
Ende in ghelaten arde wel,
 
Up dat hi seit dat hi niet el
 
Ende (lees: En) beghert dan sine minne,
 
Daer gheene aercheit es inne.
 
Dan radic wel in goeden rade,Ga naar margenoot+
 
Dat men dor ne gheene scade
 
En beghinne andre zaken,
 
Men wanets wel teenen ende gheraken;
 
Want beghint ment onghent,
 
So blijft een al te male ghescent,Ga naar margenoot+
 
Want men sal hu, weet voer waer,
 
Niet voerder ghetrauwen daer naer.
 
Want eene maniere es in vrouwen,
 
Hoe fel, hoe zwaer mense mach scauwen,
 
Updats hem niet en bidt een man,Ga naar margenoot+
 
Sine soukent an hem selven dan
 
Bi sulken lijcteekine, dat hi gheware
 
Wel mach werden openbare
 
Ende gheven hem om niet ghereet
 
Maer die haesteghe, God weet,Ga naar margenoot+
 
Die te haestich es van talen,
 
Ende tsine gheven wille met I malen,
 
Ende hoverdelijc, up dat hi wille
 
Die Rose plucken na sinen wille,
 
Die wanen doen hare voerdeel;Ga naar margenoot+
 
Maar hets hare verlies al gheel
 
Ende hare alte grote scade.
margenoot+
[7010]
margenoot+
[7015]
margenoot+
[7020]
margenoot+
[7025]
margenoot+
[7030]
margenoot+
[7035]
margenoot+
[7040]
margenoot+
[7045]
margenoot+
C. fol. 42 c. d.
voetnoot1
Rose, I. 251, 2885 (7472):
 
Onques fromage de gaain
 
Miex ne se cuit qu'il se cuiront.
margenoot+
[6970]
margenoot+
[6975]
voetnoot2
Rose, I. 252, 8291 (7478):
 
Cil qui plus les ont en chierté,
 
Plus les prient et mains les prisent,
 
Plus les servent, plus les desprisent.
margenoot+
[6980]
margenoot+
[6985]
margenoot+
[6990]
voetnoot3
Rose, I. 252, 8300 (7487):
 
Li mariniers qui par mer nage,
 
Cerchant mainte terre sauvage,
 
Tout regarde-il à une estoile,
 
Ne queurt-il pas tous jors d'un voile;
 
Ains le treschange moult souvent
 
Por eschever tempeste et vent.
margenoot+
[6995]
voetnoot4
Rose, I. 252, 8313 (7500):
 
Bon fait ces trois portiers prier.
voetnoot5
Vs. 7055-56, die geenen zin hebben, vervange men door de twee verzen bij C:
 
Want sine bede moet in desen
 
Emmer ontfaen of ontseit wesen.
Verg. Rose, I. 252, 8314 (7501):
 
Car nule riens cil n'i puet perdre
 
Qui se vuet au prier aerdre,
 
Combien qu'il soient bobancier,
 
Et si se puet bien avancier;
 
Prier les puet séurement.
 
Car il sera certainement
 
Ou refusé ou recéu:
 
N'en puet gaire estre décéu.
 
Riens n'i perdent li refusé
 
Fors tant cum il i ont musé.
margenoot+
[7000]
margenoot+
[7005]
margenoot+
[7010]
[tekstkritische noot]7100 A. Dies. 5 wildic. 6 Dattie lieden 8 dat ontbr. Bij A staan vs. 7109 en 10 in omgekeerde volgorde. Vs. 11 bij C. hoeden. Vs. 7111-14 ontbr. bij A. Bij C luidt vs. 7114 en 15 aldus:
 
Die comanscap van sinen lichame
 
Maecte, al eist dicken ghesciet.
margenoot+
C. fol. 42 d.-43 a.
voetnoot1
Rose, I. 254, 8360 (7547):
 
Et si sunt tuit de tel manière,
 
Combien qu'il facent fière chière,
 
Que se requis avant n'estoient,
 
Certainement il requerroient,
 
Et se doneroient por noiant,
 
Qui si n'es iroit asproiant.
voetnoot2
Bij A. verkeerdelijk: waret. Over nieloop zie men Dr. de Vries, Mnl. Taalzuivering, 121.
margenoot+
[7050]
margenoot+
[7055]
voetnoot3
Het laatste vs. is door mij uit de twee verzen bij C aaneengevoegd. Verg. Rose, I. 254, 8374 (7561):
 
Por quoi chascuns autel féist
 
Que nus avant n'es requéist;
 
Et s'il se vosissent loier,
 
Il en éussent bon loier,
 
Se trestuit à ce se méissent
 
Que tiex convenances féissent,
 
Que jamès nus n'es sermonast,
 
Ne por noiant ne se donast,
 
Ains lessast, por eus miex mestir,
 
As portiers lor roses flestir.
 
Mès por riens hons ne me pleroit
 
Qui de son cors marchié feroit,
 
S'il ne me devroit mie plaire,
 
Au mains por tel besoingne faire.
[tekstkritische noot]Vs 7116 ontbr. bij C. 17 Dat ic wille dat ghi te langhe. 18 Beit ende daer bi hu ontganghe. 19 M. soucket an hare de m. 20 Spreet haer tnet d. soe i. 21 Walle. 22 mochtet. 23 Datter souden an haer c.s. 24 of - of. 25 Ja LIII d. 26. wilsijs hem p. 27 hem. 23 Om. 29 In prise n.d. beit e.m. 30 So langhe dat men hem zoucket an. 31 Eenich wijf s.m. 32 dinct. 33 Dat soe hem si alte scone. 39 A. ontbeiden. Vs. 7134-52 zijn geheel verschillend bij C:
 
Die daer na beit blijft in hone,
 
Dat hem een wijf bidden sal.
 
Daer omme moet hem een man verzien al,Ga naar margenoot+
 
Dat hi te vrouch no te spade
 
Niet en spreke, maer bi rade;
 
Want hoverdich sijn de vrauwen.
 
Dies rade ic den man in trauwen,
 
Dat hi na sinen point ombeide:Ga naar margenoot+
 
Dit rade ic hem, ende hets vroethede.
 
Vint hi oec den poertier erre,
 
Ga van hem, dat radic, verre.
 
Wachtene dat hi es blide,
 
In droufheden en zoucten gheenen tideGa naar margenoot+
53 Want w. 55 vule ontbr. 58 Up sulken point het mochtu v. 59 Wesen zeere. 60 Ende sout wel hebben de s. 61 Sonder yemens toe comen ghegaen. 62 E. oec dat kint Scone Ontfaen. 63 Soude messcien ontlopen sijn. 64 V. daert leecht dor den wille dijn. Bij C tusschen vs. 7164 en 65:
 
Ende alse hu dan dat kint wel
 
Heeft ontfaen sonder fel.
65 Ende heeft ghedaen scone ghelaet. 66 D. leest de Rose dats mijn raet. Vs. 67 ontbr. 68 Wat ghelate dat toghet D. 69 Of Zorghe of S. haer belght hier. Vs. 70 ontbr. 71 In dien si hem leeulike varen. A. were. 72 E. alse v. ghebaren. 73 Ende dat m.w.w.g. 74 Zorghe.
margenoot+
[7080]
margenoot+
[7085]
margenoot+
[7090]
margenoot+
C. fol. 43 a. b.
margenoot+
[7060]
margenoot+
[7065]
margenoot+
[7070]
voetnoot1
Rose, I. 255, 8396 (7583):
 
Tost seroient aillors torné,
 
Se trop aviés séjorné.
margenoot+
[7075]
voetnoot2
Rose, I. 255, 8412 (7599):
 
Car trop en sa biauté se fie,
 
Qui atent que fame le prie;
 
Et quiconques vuet comencier,
 
Por tost sa besoigne avancier,
 
N'ait jà paor qu'ele le fiere,
 
Tant soit orguilleuse ne fière.
margenoot+
[7090]
margenoot+
[7095]
margenoot+
[7100]
margenoot+
[7105]
margenoot+
[7110]
[tekstkritische noot]7175 wert. 76 wel weten. 77 Ofte deese weenen a d. A. weende. 78 nie e.s. 79 Leest die Rose ende al bi crachten. 80 Toocht dat ghi sijt I man van machten. A. si plucken. 81 Wanneer dat ghi huwe stade ziet. 82 Want sine willen gespaert niet. 83 Wesen, want hem behaeght wel. 84 Dese fortse al zonder fel. Vs. 7185-97 ontbr. 85 A. plucken. 98 de d 99 Es niet d.n.t.c. 7200 Sone wert h.m. crachte g. Vs. 7201-12 bij C geheel verschillend:
 
Ende dan verdraghen sijt gherne.
 
Ende weet dat wel ende niet in scerne:
 
Ontghinghe soe hu yet in desen,
 
Eer die Rose ware ghelesen,
 
Voert meer soude men hu haten,
 
Ende niet so naer comen laten.
 
Maer werdi gheware wel,
 
Dat soe wert erre ende fel
 
Ende hare wille weeren de ghelike,
 
Dan latet varen de ghelike,
 
Sonder meer te doene an,
 
Ende ghevet hu ghevanghen man,
 
Ghenaden biddende, ende beit zaen
 
Tote die III poertiere gaen
 
Wech, die bi den kinde saten
 
Ende Scone Ontfaen alleene laten.
13 B. oec Scone O. tkint. 14 I. welker maniere ghine v. 18 hebt.
margenoot+
C. fol. 43 b. c.
margenoot+
[7115]
margenoot+
[7120]
voetnoot2
Rose, I. 256, 8446 (7633):
 
Car maintes fois sunt coustumières
 
D'avoir si diverses manières,
 
Qu'il vuelent par force doner
 
Ce qu'il n'osent abandoner;
 
Et faingnent que lor soit tolu
 
Ce que souffert ont et voulu.
 
Et sachiés que dolent seroient,
 
Se par tel desfence eschapoient,
 
Quelque léesce qu'en féissent;
 
Si dout que ne vous en haïssent,
 
Tant en seroient correcié,
 
Combien qu'en éussent groucié.
margenoot+
[7125]
margenoot+
[7135]
margenoot+
[7140]
voetnoot3
Rose, I. 257, 8463 (7650):
 
atendés
 
Jusques cil trois portier s'en aillent,
 
Qui si vous griévent et travaillent;
 
Et Bel-Acuel tous seus remaingne,
 
Qui tout abandoner vous daingne.
Lees in vs. 7211: Die u al gevet.
margenoot+
[7145]
voetnoot1
Rose, I. 256, 8430 (7617):
 
Tout véés-vous néis Dangier
 
Qui vous acuelle à lédangier.
 
Ou que Honte et Paor en groucent,
 
Mès que faintement s'en corroucent,
 
Et que laschement se desfendent,
 
Qu'en desfendant vaincu se rendent,
 
Si cum lors vous porra sembler;
 
Tout véés-vous Paor trembler,
 
Honte rougir, Dangier frémir,
 
Ou tous ces trois plaindre et gémir:
 
Ne prisiés trestout une escorce,
 
Cueillés la Rose tout à force.
In vs. 7174 verkeerdelijk bij A.: si plucken.
[tekstkritische noot]Vs. 7218-34 bij C:
 
Lacht hi, lach; weent hi, weent;
 
Dus werct mede wat hi meent.Ga naar margenoot+
 
Mint den ghenen die hi mint,
 
Lachtert den ghenen die lachtert tkint
 
Ende prijst mede dient prisen wille:
 
Dus blijfdi in dijn herte stille.
31 A. gi m. 35 vrauwe scone. Vs. 7236-56 bij C:
 
Sal gheven hare minne te lone
 
Eenen knecht, also helpe u God,
 
Die rike, behaghel es ende zot,
 
Ende snachts gaet singhende achter straten?
 
Neen soe niet, soe moeten haten;Ga naar margenoot+
 
Want soe soude ontsien te zeere
 
Bi hem te verliesen haer eere
 
Ende te werdene in niemaren:
 
Soe ware zot, dade soet, twaren.
 
Spreect oec een man van minnen fijnGa naar margenoot+
 
An een zot joncfraukijn,
 
So wille so hare ghelaten vroet
 
Ende versteect de minne goet,
 
Omdat soe peinst in haren sin,
 
Dat hire niet en hevet in.Ga naar margenoot+
57 Ende waent a.g.w. 58 dan soe v. soe d. 60 D. soe haer eere vernedert a. 62 hout haer. A. houde. 63 soe g.h. den m. 64 A. haren. 65 Nemmeer no g.n.e. 66 soe. A. hi. Vs. 7267 en 68 bij C:
 
Mochti oec Scone Ontfane
 
Iewerincs mede comen ane,
 
Emmer sone lietes niet,
 
Ghine spelet jeghen hem hiet.
69 Of ten t. of ten s. 70 Ende e. so doet d.s. 71 Dat ghi hebt tquaetste van den spele. 72 D. soude h. ghelieven vele. 74 E. maecter huwe feeste m. 75 Met huwen verliese ende prijst mede. 76 Al sijn ghelaet ende sine zede. A gine. 77 Dient h. altoes dats w.g. 79 So sijt emmer dan wel ghereet. 80 Leght hem cussijn ende cleet.
margenoot+
[7150]
margenoot+
[7160]
margenoot+
[7165]
margenoot+
[7170]
margenoot+
C. fol. 43 c. d.
voetnoot1
Rose, I. 257, 8477 (7664):
 
Et s'il se contient nicement,
 
Nicement vous recontenés.
margenoot+
[7155]
margenoot+
[7165]
margenoot+
[7175]
margenoot+
[7180]
margenoot+
[7185]
margenoot+
[7190]
margenoot+
[7195]
voetnoot2
Rose, I. 257, 8488 (7675):
 
Cuidiés que dame à cuer vaillant
 
Aint un garçon fol et saillant
 
Qui s'en ira par nuit resver,
 
Ausinc cum s'il déust desver,
 
Et chantera dès mienuit,
 
Cui qu'il soit bel, ne cui qu'anuit?
[tekstkritische noot]Na vs. 7280 bij C de twee volgende verzen::
 
Dus moghedi te baten comen.
 
Ende hebdi oec hiet vernomen.
81 Dat sine cleedre hanghen in de mouden. 82 Heftse up also h. 83 Cortelike want ghi weet wale. 84 Dat hem behaghet a. 85 E en o. 86 versteken. 87 Maer. 88 Ende tuwen wille tuwer s.c. 89 minre. 90 rechte dulheide. 92 Hoe soudic hem eere ende g. 93 Ghedoen ende dienst mede. 94 Desen volke dat heeft zede. 95 Dat altoes valsch es ende onreene. 96 Scone O. Vs. 7297-7311 bij C:
 
Hoe soudic hem dan doen heere?Ga naar margenoot+
 
Ic haetse utermaten zeere,
 
Of si waren mine doot viande;
 
Diendic hem dan, dat ware scande,
 
Dien ic jan alle quaethede;
 
Het ware beter dat ic hem ontsede.Ga naar margenoot+
 
Ghedochte dat ic hem ontsegghe eer
 
Quade Tonghe, die mi meer
 
Bespiet dan wel redene si,
 
Of ic hem bade, riedijt mi,
 
Dat hi hem van sinen quadeGa naar margenoot+
 
Ontoghe, ende mi beteringhe dade,
 
Na dat ware van minen ghevoughe,
7311 A. nine. 12 Of r.d.i. versloughe. 13 E. aldus m.w.n. 14 Of. 15 Amijs seide dit en soude hu niet doghen. 16 in o. Vs. 7317 en 18 bij C:
 
Souden zulke claghen doen.
 
Quade Tonghe, die glottoen,
 
Es in sinen doene bedect;
 
De viantscip, die hi sprect,
 
Draecht hi harde heymelike;
 
Haetti yement zekerlike.
19 Eist man of wijf dien heeft a. 20 Ende spreect hem b.e.l. 21 H. e. oec. v. G. moetem s. 22 te rechte weder. 23 Niemen die v.e. 24 E. g. des sijt ghewes. 25 de l. 26 niet 1 bekinnen. 27 Hi l. van buten dats anscijn. 28 Maer sijn herte draecht venijn. 29 Sulc m.e.b. mi n. 31 verraders bi Gode. 32 Weder met verradene dode. 34 O. hem.
margenoot+
[7215]
margenoot+
[7220]
margenoot+
[7225]
margenoot+
C. fol. 43 d-44 a.
margenoot+
[7200]
margenoot+
[7205]
voetnoot1
Rose, I. 259, 8547 (7734):
 
Nus hons, s'il n'est faus ypocrites,
 
Ne feroit ceste déablie.
margenoot+
[7210]
margenoot+
[7215]
margenoot+
[7220]
margenoot+
[7225]
voetnoot2
Rose, I. 260, 8560 (7747):
 
Souffrés au mains que ge desfie
 
Male-Bouche qui si m'espie,
 
Ains qu'ainsinc l'aille décevant,
 
Ou li prie que de ce vent
 
Qu'il m'a levé, que il l'abate,
 
Ou il convient que je le bate;
 
Ou, s'il li plaist, qu'il le m'amende,
 
Ou g'en prendrai par moi l'amende.
margenoot+
[7230]
voetnoot3
Rose, I. 260, 8570 (7856):
 
Compains, compains, ce doivent querre
 
Cil qui sunt en aperte guerre.
margenoot+
[7240]
margenoot+
[7245]
margenoot+
[7250]
[tekstkritische noot]7335 of. 36 W. dan dor onsen Heere. 37 Dat dat g.b.s. 38 mochtijt proeven. 39 M. goeder o.d. loghen. 40 Nochtan soudijt h.o. 43 E. verniewen alle de s. 44 Die u.l. 45 sulc. 46 D.h.w. voer d.h. 47 Dade hi. Vs. 7350 en 51 in omgekeerde volgorde bij C. 50 D. oec u.v. verslaen. 52 Want c. zoene soudijs o. 53 O. oec v. den l. 54 E. seidijt dan d.q.w. 55 Jalousien e. so. 56 Scone Ontfaen. 57 E. leide in sterke v. 58 Of dade de jonghe leden s. 59 Verbernen in eenen v. 60 Of verdrincken in een r. 61 Ofte leide in sulke zeer. 62 D.g. en saeght nemmermeer. 63 S.s. meer omme s. in s. 64 Danne nie K.w. de h. 66 wijf dat w. men w. 67 minre s. des en roekic n. 68 bevelic. 69 I. wildicken selven h. verhanghen. 70 D.m. joye dede ontganghen. 71 G. seide Amijs nu h. 72 nu ontbr. 74 T.h. soudi n. ghetemen. 75 Eenen meinsche want h.w. 76 En hoert n.t.a. 77 tuwaren ontbr. 78 Maer ic segghu wat men doe. 79 Met verranessen loent hem weder. 80 Ende lecht al tghedrech neder. 81 minre s.v. dat v. 82 I. houde mi gherne an desen r. Vs. 7383-86 ontbr. 86 A. Mochten.
margenoot+
C. fol. 44 a-c.
margenoot+
[7255]
margenoot+
[7260]
margenoot+
[7265]
voetnoot1
Vs. 7336-7346, Rose, I. 261, 8858 (7874):
 
Et se de li vous volés plaindre,
 
Li cuidiés-vous sa gengle estaindre?
 
N'el porriés espoir prover,
 
Ne soffisans garans trover;
 
Et se provés l'aviés ores,
 
Ne se teroit-il pas encores.
 
Se plus provés, plus janglera,
 
Plus i perdrés qu'il ne fera:
 
S'en iert la chose plus séue,
 
Et vostre honte plus créue;
 
Car tex cuide abessier sa honte,
 
Ou vengier, qui l'acroist et monte.
Coteren, bij Kil. Koteren de tanden met de penne. Dentes levare penna.
margenoot+
[7270]
margenoot+
[7275]
margenoot+
[7280]
voetnoot2
Vs. 7350-62 zijn naar het oorspronkelijke zeer onnauwkeurig teruggegeven. Zie Rose, I. 261, 8606 (7894):
 
Jà voir amende n'en prendroie,
 
Bien l'offrist, ains li pardonroie;
 
Et s'il i a desfiement,
 
Sor sains vous jur que vraiement
 
Bel-Acuel iert mis ès aniaus,
 
Ars en feu, ou noiés en iaus,
 
Ou sera si fort enserrés,
 
Qu'espoir jamès ne le verrés.
De lezing van C is in vs. 7361 en 61 boven die van A. te verkiezen.
margenoot+
[7285]
margenoot+
[7290]
voetnoot3
Lees met C:
 
Geselle, seide Amijs, nu hort.
margenoot+
[7295]
margenoot+
[7300]
[tekstkritische noot]7387 Maer wisti eenigherander w. 91 wel ontbr. 92 M. hi ware quaet een man niet r. 93 wille scoffieren. 95 E. werpene n. in den gront. 96 So dats meer en ghewaghet mont. 97 alle zullen ghevaen. 98 Gheven die daer binnen staen. Vs. 7399-7405 bij C:
 
Dat es dat hi gheven sal
 
Hem alle goet boven ghetal;
 
Tgoet moet hi gheven sonder weere.
7401 A. gegeven. 6 Dat heeft ontheert m.m. 8 Den w. 10 maghicken hu bet d.v. 11 Ende meneghen zomer ende lentijn. 12 Hebbicker pelegrijm in ghesijn. 13 Laet miltheit in de r. side. 14 Ende maect ter slincker hu lide. Vs. 7415-18 bij C:
 
Ghine sult niet in de rote
 
Ghegaen verre eene boghe scote.
19 Ghine sult b.s. de m. 20 E.v. al duerentuere. 21 ter. 22 casteele. 23 Entie p. al o.s. 24 l. sijn ontdaen. 25 I. dese s. 27 deelne. 28 Eer so soude die muer al dare. 29 Sijn tebroken ende g. 30 E.e. casteel te rechte o. 31 wegh. 32 zekerlike. 33 Gheen arem. 35 gheheellic. 36 Maer h.d. weet w.A. Daer. 37 Iemen gheleet. 38 H.s. de hant wel k. Vs. 7439 en 40 ontbr. bij A. 41 wildi g. sulten. 42 ghenouch hebdine. 43 Updat g.h.g.g. 44 gijt ontbr. 45 Maer in leidere.
margenoot+
C. fol. 44 c. d.
margenoot+
[7305]
voetnoot1
Rose, I. 262, 8636 (7922):
 
Oil, un chemin bel et gent,
 
Mès il n'est preus à povre gent.
margenoot+
[7310]
margenoot+
[7315]
voetnoot2
Rose, I. 263, 8647 (7933):
 
Le chemin a non Trop-Doner.
margenoot+
[7320]
margenoot+
[7325]
voetnoot3
Rose, I. 263, 8656 (7942):
 
Vous n'aurés jà plus d'une archie
 
La sente batue et marchie.
In de vertaling is de zin van het oorspronkelijke volstrekt niet wedergegeven.
margenoot+
[7330]
voetnoot4
Rose, I. 263, 8659 (7945):
 
Et chanceler tors et torneles.
margenoot+
[7335]
voetnoot5
Rose, I. 263, 8663 (7949):
 
De cele part est li chastiaus
 
Si fiébles, qu'uns rostis gastiaus
 
Est plus fors à partir en quatre,
 
Que ne sunt li mur à abatre.
margenoot+
[7340]
margenoot+
[7345]
margenoot+
[7350]
voetnoot6
Rose, I. 264, 8680 (7966):
 
Et s'il vous plest, vous le saurés,
 
Car assés tost apris l'aurés.
margenoot+
[7355]
[tekstkritische noot]7450 gheleit. 51 Maer s. ic nemmer en mach g.A. ende. 52 So ontbr. 53 Soe seide e.c. nemmeer hiere. 54 es huwe al huwe almoniere. 55 Ende ghi nemmeer en moghet gheven. 56 So es hu beter thuus ghebleven. 57 mueghdi niet m. 58 leider. 59 E.w. datter R. in leet. 60 Hoe s. soet h.v. spreet. 61 Als h.k. ontsegse. 62 Vrienscap bliscap e.g. 63 Weet o.w. diere c.i. 65 Huut en mach w. comen. 66 hebbe. 67 leedene uut. 68 Als. Vs. 7469-82 bij C:
 
Aldus de ghene, die tsine vertheert
 
Sottelike, als hi beghert
 
Te doene een deel sinen wille,Ga naar margenoot+
 
Moet hi dorke ende zwighen stille.
82 A. ende. 83 Armoede w. int ander hoot. 84 Vul lachters ende vul scanden groot. Vs. 7485-92:
 
Ende doghet bi waerheden
 
Vele scanden ende zwaerheden,
 
Ende menighe verstoremthede quaet.
 
Sone heeft no goede werc no daet.
89 A. nieme. 90 A. achtewart. 93 Sone d.n.s.w.A. En. 94 A. Ende. 95 V. aermoeden h.t. doen. 96 D.g. peinsen m.w. 97 D.q. si v.i.e. 98 D. weten si wel. 7502 Een arem man moet lange q. 3 Ende in groeter aermoeden leven. 4 Eer hem die lieden dat hare gheven. 6 Te r.w. de g.
margenoot+
[7380]
margenoot+
C. fol. 44 d.-45 a.
margenoot+
[7360]
margenoot+
[7365]
margenoot+
[7370]
voetnoot1
Rose, I. 264, 8696 (7982):
 
Mès à tous ceus qu'ele i conduit,
 
Au retorner lor griéve et nuit.
 
A l'aler o vous se tenra,
 
Mès jà ne vous en ramenra
margenoot+
[7375]
voetnoot2
Rose, I. 264, 8708 (7994):
 
El despent ausinc ses deniers
 
Cum s'el les puisast en greniers,
 
Sans conter et sans mesurer,
 
Combien que ce doie durer.
In de laatste regels wijkt de vertaling geheel van het oorspronkelijke af, zoodat wij er voor de verklaring van het woord heect geen licht vinden. Is dit misschien een wisselvorm van hecht, Kil. Ger. Sax. snoeck Lucius? Verg. Dieffenbach, Gloss. Lat. Germ., 338, waar heget, heket als Nederduitsche vormen zijn opgegeven.
margenoot+
[7385]
voetnoot3
Rose, I. 265, 8719 (8005):
 
Jà ne sera si bien fesans,
 
Que chascuns ses ovres ne blasme.
margenoot+
[7390]
margenoot+
[7395]
margenoot+
[7400]
[tekstkritische noot]7507 W. arem m.h. niet de toedat. 8 de m. Vs. 7509-18 bij C:
 
Aermoede doet den man versmadenGa naar margenoot+
 
Ende leven met onghenaden,
 
Ende oec verladen werden zeere.
 
Dor God, gheselle, hoet hu eere,
 
Ende ghelooft den woerden mijn;
 
Want ic hebber an ghesijnGa naar margenoot+
 
Meester te wel menighen stonden,
 
Ende hebbe de waerhedede al ondervonden
 
Properlike an minen persone,
 
Van al dat ic hu hier sermone.
 
Ic weet wel bi mi selven watGa naar margenoot+
 
Aermoede doen mach, weet dat,
 
Lieve gheselle, bet vele dan ghi.
 
Daer omme soudi gheloven mi,
 
Want ic wille hu wel lien,
 
Dat ic hu segghe omme castien.Ga naar margenoot+
19 Want wel es hi g. 20 eenen a. 21 vrient. 22 M. hiet mi h.e.g. Vs. 7523 en 24 ontbr. 25 Ende oec wasic l. 26 gheeselen. 27 maten. 30 deerne. 32 D.i. mede g. den d. 33 Eten e. drinken m. 34 E.c. naer die zede. 35 Aermoede die naemt mi al. 36 Want doe mi adde in desen val. 37 Brocht dAvonture die mi m. 38 Doe verloesic a.m.v. 39 alle ontbr. 40 dat ontbr. 41 dat soe. 42 Metter aermoeden die. 43 soene d.A. sin. 44 In n. 45 Maer wel soe wetic in d. 46 Hadsi m. vrient g. 47 O. haer e. adden si niet g. 48 Mi ende a.g. 49 Soene. 50 Dan soe 51 in wiste 52 zwaersten. 53 herte. 54 zwaerlike. 55 waentse h.g. al. 57 addicker. 59 vlien si. 60 up m. de m. 61 O.i. ligghe o.d.r. 62 DAvonture soe dede mi dat.
margenoot+
[7405]
margenoot+
[7410]
margenoot+
[7415]
margenoot+
[7420]
margenoot+
C. fol. 45 a. b.
voetnoot1
Rose, I. 265, 8736 (8022):
 
Car povres n'a dont s'amor pesse,
 
Si cum Ovides le confesse.
Bij Ovid. Remed. Am. 749:
 
Non habet unde suum paupertas pascat amorem.
margenoot+
[7425]
margenoot+
[7430]
margenoot+
[7435]
margenoot+
[7440]
margenoot+
[7445]
voetnoot2
Rose, I. 267, 8774 (8060):
 
Fortune ainsinc les me toli
 
Par Povreté, qui vint o li.
 
Toli? par foi non fist, ge ment,
 
Ains prist ses choses proprement;
 
Car de voir sai que se miens fussent,
 
Jà por li lessié ne m'éussent.
margenoot+
[7450]
voetnoot3
Rose, I. 267, 8782 (8068):
 
Siens, voire; mès riens n'en savoie,
 
Car tant achatés les avoie
 
De cuer et de cors et d'avoir,
 
Que les cuidoie tous avoir.
margenoot+
[7455]
voetnoot4
Rose, I. 267, 8790 (8076):
 
Et me firent trestuit la moe.
Zie de verklaring dezer uitdrukking in mijn Wapene Mart. 158.
margenoot+
[7460]
[tekstkritische noot]7563 Nochtan soudic te rechte niet. 64 Over dAvonture claghen hiet. 66 M. hovescheden 67 N.v. na mijn verdien. 68 So heeft mi v. m s. 69 hare specie d. soere i. 70 nu kenne a.b. 72 wart. 74 D.i. meer t. en wane c.A. ware. 75 Mine vriende heeft soe ghetoghet mi. A. mine. 76 Bider e. daer ic in si. 77 Die i. te voren niet g. 78 En hadde w. i w.b. 80 ghezelle. 83 W.g. goet v.w.w. 84 te houdene. 86 Van goede. 87 daer ontbr. 88 lieflichede. 89 Es vrient t. u e.m. 90 Ghevic mi up hu eeghin vry Vs. 7591 en 92 ontbr. 93 Ende b. dat m. n kinnen. 94 En mach ghetrauwen v.v.b. 95 hebbene. 96 Up dat ghijs eenichsins b. 97 D.m. legghen voer hu g. 98 Ofte v. u t. boorghe s. 7600 of. 1 H. mede en lietijt n.v. 3 D.d. niet was arde waert. 4 Om dat hi mi te smeeken gaert. 5 M.d. heeft s.l. den m. 6 E. en darne hopenen. A. daerna. 8 niemen kenne. 10 toeghen tsc. al teenen b. 11 Maer lieve vrient dat segghic u. 12 Also als ic doe nu. 14 Mine vrient hare eerste t. 15 eerst s.m. 16 Si s. mi n. telker s. 17 de g. 19 lopen ende ontbr. 21 Dat leelicste v.h.e. 22 A. benen.
margenoot+
C. fol. 45 b.-d.
margenoot+
[7465]
margenoot+
[7470]
margenoot+
[7475]
margenoot+
[7480]
margenoot+
[7485]
margenoot+
[7490]
margenoot+
[7495]
voetnoot2
Rose, I. 268, 8834 (8120):
 
Car moi por vostre garison
 
Poés, dist-il, metre en prison,
 
Por plevines ou por ostages;
 
Et mes biens vendre et metre en gages.
margenoot+
[7500]
voetnoot3
Rose, I. 268, 8838 (8124):
 
Ne s'en tint mie encor à tant,
 
Por ce qu'il ne m'alast flatant;
 
Ainçois m'en fist à force prendre,
 
Car n'i osoie la main tendre.
margenoot+
[7505]
margenoot+
[7510]
voetnoot4
Vs. 7612-16 ontbreken in het origineel, waar zij natuurlijk na het gesprek van den waren vriend geene beteekenis zouden hebben gehad.
margenoot+
[7515]
margenoot+
[7520]
voetnoot1
In beide Hss. vindt men overal van schijnvrienden gesproken, terwijl er in het origineel slechts sprake is van éénen getrouwen vriend die overblijft. Rose, I. 267, 8807 (8093)
 
Car Fortune tantost en place
 
La bone amor a plaine face
 
De mon bon ami me monstra,
 
Par Povreté qui m'encontra.
 
Onc ne l'éusse congnéu,
 
Se mon besoing n'éust véu.
[tekstkritische noot]7623 pytantie vet ende g. 24 Diese wel altoes l.d. 25 wel ontbr. 26 Maer b.; so ontbr. 29 vort ontbr. 30 te waren. 32 Die waerheit v.h.v. 33 vrient e. hets w. 34 pinen. 35 Te. 37 W. mi waen h.m.v. 38 brocht. 39 ander. 40 So ontbr. 41 V. alle m.v. 44 dat w.t.v. 46 E. sult w. 47 D. hu sceet de z. 48 W. icker a.b. 49 mach. 51 Ende m.g.s. 52 Dat n. doet. 53 Maer g. 54 ghelovets. 60 E. tselve m.v. mi weten. 61 leefte. 66 om. 67 minden. 68 es meer f. 69 dats w. 70 dootseb. Vs. 7671-73 ontbr. 74 Des p.w. de waerhede. 75 zwerne. 76 menigher andere. Na vs. 7676 bij C het volgende vs.:
 
Dits eene dinc die hem doet lede.
77 de d. 79 zaerlijc soe. 80 Up e.u. so e.a.g. 81 L.g. ghedincke hu scone. 82 Van den conincS.
margenoot+
C. fol. 45. d.-46 a.
voetnoot1
Rose, I. 269, 8858 (8144):
 
Et vont disant que povres sont,
 
Et les grasses pitances ont.
Lees met C in vs. 7623: pytantie, ML. pictantia, portio monachica in esculentis ad valorem unius Pictae; lautior pulmentis, quae ex oleribus erant, cum Pictantiae essent de piscibus et hujusmodi. (Du Cange (ed. Henschel), V. 246.)
margenoot+
[7525]
margenoot+
[7530]
margenoot+
[7535]
voetnoot2
Rose, I. 269, 8867 (8153):
 
Si sui par mon fol sens traïs,
 
Despis, diffamé et haïs,
 
Sans ochoison d'autre déserte,
 
Que de la devant dite perte
 
De toutes gens communément.
Lees in vs. 7637 met C:
 
Want mijn waen heft mi verraden.
margenoot+
[7540]
margenoot+
[7545]
margenoot+
[7550]
margenoot+
[7555]
margenoot+
[7560]
margenoot+
[7565]
margenoot+
[7570]
voetnoot3
Rose, I. 271, 8906 (8192):
 
Car ame et cors tormente et mort,
 
Tant cum l'un o l'autre demore,
 
Non pas, sans plus, une sole hore;
 
Et lor ajoute à dampnement
 
Larrecin et parjurement,
 
Avec toutes autres durtés,
 
Dont chascuns est griément hurtés.
Door den vertaler is de zin van het oorspronkelijke niet juist begrepen. Vooral de laatste verzen zijn in onzen tekst onzin. Men leze in vs. 7672-73:
 
Ende laetse cume in ere uren
 
Leven si en verdoemesse beide.
margenoot+
[7575]
[tekstkritische noot]7684, His. 86 Talre t.89 D.b. ende broeder laten. 90 E. versteken ende haten. 91 seide; de d. 92 aermoeden.93 Omdat s. es aermoede s. 95 jeghen hare. 96 Hare v.w. openbare. 97 Hoet mi hare want s. 98 Ens niet so o. als d. heeft b. 99 I. loyen ghelijct men oec dien. 7700 Dien men mach i.s. zien. 1 Seere leelijc es. 2 M. ic dart segghen wel in goede. 3 Updat si dat ghi hebt so vele. 4 Penninghe ende seoenre juweele. 5 mueght. 6 wilt. 7 cont. 8 comt a.u. dincs. 9 sult r.e. knoppen. 10 dat ontbr. 11 wel ontbr. 13 Noch ghine s. 15 D.b. so g. 17 aermoeden met v. 18 soudets. 19 E. men soudu tallen wilen 20 Waer dat men hu saghe beghilen. 22 werde. 23 Het vought oec wale d.g.s. 24 V. nieuwe frute s.p. 25 ofte in paenren. 26 W. dat e. eene goede zede. 27 Als appelen of peeren dans niet diere. 28 Of ander fruut van diere maniere. 29 E. oec d. 30 S.e.d. ghijt hebt b. 31 E. van huwen zin gheprosenteert. 32 So salt methem wesen wert.
margenoot+
C. fol. 46 a. b.
margenoot+
[7580]
margenoot+
[7585]
margenoot+
[7590]
margenoot+
[7595]
voetnoot1
Rose, I. 271, 8931 (8217):
 
Et por la povreté douteuse
 
Il parle de la souffreteuse,
 
Que nous apelons indigence,
 
Qui si ses hostes désavance;
 
Onc si despite ne vi gens
 
Cum ceus que l'en voit indigens.
 
Por tesmoings néis les refuse
 
Chascuns qui de droit escript use,
 
Por ce qu'il sunt en loi clamé
 
Equipolens as diffamé.
De vertaling is hier wederom zeer onnauwkeurig en zonder het oorspronkelijke de ware zin niet op te maken. De fransche dichter doelt hier op de onbevoegdheid van hen die onvermogend waren of geen grondbezit hadden, om getuigenis af te leggen. Verg. Novellen XC. cap. 1 princ.: ‘Sancimus autem, et praecipue in hac maxima et felicissima civitate, ubi plurima constitit m ultorum bonorumque copia virorum, bonae opinionis esse oportere testes, et aut carentes hujusmodi derogatione per dignitatem aut militiae, aut divitiarum, aut officii causa, aut si non tale conscitant, ex utroque tamen quia fide digni sunt, tostimonium perhibere.’
Verg. ook Lud Pii Add ad Capit. III. § 16; Lex Bajuvar. Tit. 16 c. 1 en 2; L. Lonjob II. Tit. 51, Art. 13, Richthofen, Fries, Rechtsquellen, 172.
margenoot+
[7600]
margenoot+
[7605]
margenoot+
[7610]
margenoot+
[7615]
margenoot+
[7620]
voetnoot2
Rose, I. 273, 8959 (8245):
 
Il affiert bien que l'en présent
 
De fruit novel un bel présent
 
En toailles ou en paniers.
voetnoot3
In onzen tekst is de lange vruchtenlijst van het origineel (Rose, I. 273, 8963-70) geheel weggelaten.
margenoot+
[7625]
voetnoot4
Rose, I. 273, 8971 (8257):
 
Et se les avés achetées,
 
Dites que vous sunt présentées
 
D'un vostre ami, de loing venues,
 
Tout les achatiés-vous ès rues.
[tekstkritische noot]7733 Rosen roet. 34 Of. 35 A.hoeden. 36 Dan m. hu b.i. gheene e. 37 Weet oec w.d. ghiften v. 38 Die quaetsprekers. 39 wisten si. 41 S. souden al goet van hem tellen. 42 Voer vrauwen ende voer ghesellen. 43 M.b. ghifte in deere. 44 sijn. 46 ghiften. 48 ghifte die w.b. 49 D. ghiften d. pliet te gheven. 50 oerconscap v.g. leven. 52 soe t. steden. 53 D. soe t.a. steden c. 54 G.m. sinen heere g.m. 56 Enten nemere lachteren meere. 58 dienste leent om g. Vs 7759 en 60 ontbr. bij A. 61 W. holpt d. ics v. die. 62 Ghiften vaen Gode ende lieden. 63 wel ontbr. Vs. 7765-73 bij C:
 
Ende weet wel, wildijt anegaen,
 
Dat ic hu hier hebbe doen verstaen,
 
Hu en gaet niet af die God der Minnen;
 
Als ghi den sterken casteel wilt winnen
 
Sal hi hu bringhen hu ghelof inne;Ga naar margenoot+
 
Hi ende ver Venus de goddinne.
73 sullen v. de p. 74 warpen n.s. 75 Den sterken steen e.d. muechdi. 76 N. de R.h. vast. so s. 77 B. dies s.g. 78 teerst d. soe. 79 S.e. die meestrie al. 80 mense. 81 muecht. 82 duecht. 83 do lieden. 84 dinc. Vs. 7785-7826 geheel verschillend bij C:
 
Want si werden zuer int winnen.
 
Des mach men wol keytijf kinnen,Ga naar margenoot+
 
Die verliest sine vriendinne
 
Bi faeuten, die siere vinden inne;
 
Want het es eene dinc hoghe,
 
Dat I wel behouden moghe
 
Die ghene, die hi met herten mint,Ga naar margenoot+
 
Dat hise verliest niet I twint.
 
Want dien God onse heere gheeft
 
Dat hi cene vriendinne heeft,
 
Wetende, simpel ende vroede,
 
Hem mach wel sijn te moede,Ga naar margenoot+
 
Ende hem ghevet hare minne,
 
So datter gheen coop inne
 
En es; want in prijsde nie
 
Vrauwen minne, daer es copie.
 
Ende soe en daden noit vrauwenGa naar margenoot+
 
Sonder loddinghe die men scauwen
 
Mach, die haren lechame
 
Gheven omme ghiften name:
 
Hare minne tegaet metten goede,
 
God werpse in die helsche gloede!Ga naar margenoot+
 
Nochtan so verstaet mi wale,
 
So sijn dese wijfs al te male
 
So ghierich boven ghetal,
 
Dat sijt willen verzwelghen al,
 
Ende nemen wat sijs moghen ghewinnenGa naar margenoot+
 
Van haren vrienden, hoe zeere sise minnen,
 
Na dien dat ons bescrijft de clerc
 
Juvenael in sijn werc,
 
Die bescreef van Iberinen,
 
Dat soe eer soude der pinenGa naar margenoot+
 
Ghedoghen. dat men hute stake
 
Hare eene oghe met onghemake,
 
Dan soe haer laten soude ghenoughen
 
Met eenen man ende daer toe voughen;
 
Want te nauwe ware haer een man,Ga naar margenoot+
 
Hoe vele hijs verpleghen can:
 
Van naturen was so so heet.
 
Ic wane men gheene vrouwe weet,
 
Hoe zeere dat soe berrent inne,
 
Of hoe wel soe hout hare minne,Ga naar margenoot+
 
Sone rooft haer lief nacht ende dach
 
Ende torment waer soe mach.
margenoot+
[7665]
margenoot+
[7680]
margenoot+
[7685]
margenoot+
[7690]
margenoot+
[7695]
margenoot+
[7700]
margenoot+
[7705]
margenoot+
[7710]
margenoot+
[7715]
margenoot+
[7720]
margenoot+
C. fol. 46 c.-d.
margenoot+
[7630]
margenoot+
[7635]
margenoot+
[7640]
margenoot+
[7645]
margenoot+
[7650]
margenoot+
[7655]
voetnoot1
Rose, I. 273, 8991 (8277):
 
Dons donent loz as donéors,
 
Et empirent les prenéors,
 
Quant il lor naturel franchise
 
Obligent à autrui servise.
voetnoot2
De lezing bij C is boven die van A te verkiezen. Verg. Rose, I. 274, 8996 (8282):
 
Par don sunt pris ct Dieu et home.
margenoot+
[7660]
margenoot+
[7665]
margenoot+
[7670]
margenoot+
[7675]
[tekstkritische noot]7827 W. zullen dan d. de w. 20 dan ontbr.; haer. 29 eenighe c. vinden. 30 D.h. als o. 31 nemen wonder. 32 So h. si de minne t. 33 Dese reghele die ic hu. 34 Hier hebbe ghegheven nu. 35 Faelgiert zulken tijd ic wane. 36 Want het was in minen verstane. 37 Dat ic gaf dat vonnesse. 38 Dat van den quaden was mine lesse. 39 zulker. 40 ende sinpel. 41 Ende h. van m. 42 Een cnape scone ende goedertiere. 43 Hi mach hare ghetrauwen t.b. 44 M. wachten boven al d. 45 Dat hi hem niet ghetrauwe beide. 46 In hare vorme in hare scoenheide. Vs. 7847-48 ontbr. 49 Want sint hi s.e. wilt m. 50. So moet hi v. die s.
margenoot+
C. fol. 46 d.-47 a
voetnoot1
Juvenalis, Sat. VI, 53:
 
Unus Iberinae vir sufficit? Ocyus illud
 
Extorquebis, ut haec oculo contenta sit uno.
margenoot+
[7725]
voetnoot2
Vs. 7821-32 in de Rose, I. 275, 9044 (8330):
 
Car jà fame n'iert si ardant,
 
Ne ses amors si bien gardans,
 
Que de son chier ami ne vuelle
 
Et les deniers et la despeulle.
 
Or vez que les autres feroient,
 
Qui por dons as homes s'otroient.
 
Nésune ne puet-l'en trover
 
Qui ne se vueille ainsinc prover,
 
Tant l'ait home en subjeccion;
 
Toutes ont ceste entencion.
margenoot+
[7730]
margenoot+
[7735]
margenoot+
[7740]
[tekstkritische noot]7851 Hare zeden haer const ende haer w. 52 sine h. ane l. Vs. 7853 ontbr. bij A. en luidt bij C:
 
Maer die maer alleene ane ziet.
54 Die scoenheit sone diedet niet. 55 W. soc duert onlanghe vaert. 56 Het gaet met haer ten avonde waert. 57 Want scoenheit mach onlanghe gheduren. 58 So soe langher leeft na dier naturen. 59 Want soe mindert up elken d. 60 M. d. sin ghecrighen m. 61 D. b. alle stont g. 62 up de. Vs. 7863-64 bij C:
 
Ende beter es in de houde sijn sin,
 
Dan hi eerst was int beghin,
 
Ende hi wert meerre alle daghe,
 
Ende hi hoghet vriende ende maghe.
65 D. b. een cnape d. hem versteet. 66 Ende wisenlijc mede omme gheet. 67 Sal te rechte gheprijst wesen. 68 Ende eene vrauwe wert in desen. 69 Seere blide want haer wel gaet. 70 D. soe heeft haren zin bestaet. 71 A. eenen cnape vroet e.w. 72 E. die. Vs. 7873-87 bij C:
 
Ic soude oec segghede
 
Raets, of mi wel behaghedeGa naar margenoot+
 
Dat men maecte ghedichte fine,
 
Mottette ende liedekine,
 
Scone sprekende ende wale,
 
Die hi sende dan der smale,
 
Waer omme te ghelieven hare.Ga naar margenoot+
 
Maer, ay lacen! dats openbare,
 
Dat woerde lettel helpen int fijn
 
Dan dat si gheprijst sijn.
 
Maer grote borsen, weghende wel
 
Met florinen, ende niet el,Ga naar margenoot+
 
Entie oec vlieghen in plaetchen,
 
Hi mach hem alre best betrachen.
87 Want al te male leghet d.a. 88 vermane. 89 E. merre so ware mijn c. 90 Saghiet niet aerghen a.d. 91 tiden o. eerst. Vs. 7893-94 ontbr. bij A. 95 D. so was g. de m. 96 Daer gheene g. was inne. 97 begherde.
margenoot+
[7770]
margenoot+
[7775]
margenoot+
[7780]
margenoot+
C. fol. 47 a. b.
margenoot+
[7745]
margenoot+
[7750]
margenoot+
[7755]
margenoot+
[7760]
margenoot+
[7765]
margenoot+
[7770]
margenoot+
[7785]
voetnoot1
De zin van het origineel is in vs. 7873-87, hoewel zeer uiteenloopend, in beide Hss. goed teruggeven. Rose I. 276, 9088 (8374).
 
Neporquant s'il me requéroit
 
Consel, savoir se bon seroit
 
Qu'il feist rimes jolietes,
 
Motez, fabliaus ou chançonetes,
 
Qu'il vueille à s'amie envoier
 
Por li chevir et apoier:
 
Ha las! de ce ne puet chaloir,
 
Biaus diz i puet trop poi valoir.
 
Li dit, espoir, loé scront,
 
D'autre preu petit i feront;
 
Mès une grant borse pesans,
 
Toute farsie de besans,
 
Se la véoit saillir en place,
 
Tost i corroit à plaine brace;
 
Qu'eles sunt mès si aorsées,
 
Que ne corent fors as borsées.
[tekstkritische noot]7998 roven also men n.p. 7900 no v.s. te w. Vs 7901-20:
 
Si ghinghen hem int bosch gheneren,
 
Kerstaengen, applen, noten, peeren,
 
Ende raepten dat si verteeren,
 
Naer dien dat si begheeren.Ga naar margenoot+
 
Si aten rachinen ende cruut
 
Ende coren, dat si wreven huut;
 
Sine hadden anders gheene spise
 
Dan dese ende van deser wise.
 
Sine dronken niet dan fonteine,Ga naar margenoot+
 
Die si vonden scone ende reine;
 
Sine dronken wijns nu claerheit,
 
Want hi was hem onghereit.
 
Terde was oec onghewonnen
 
Anders dant hadde God begonnenGa naar margenoot+
 
Ende temaect bi sijnre liste;
 
Want niemen al daer of ne wiste.
 
Sine sochten gheene diere spise;
 
Si cleedden hem na die wise
 
Dat dat dier cleedre drouch;Ga naar margenoot+
 
Met sulker verwen hadden si ghenouch,
 
Si verwedense met gheenen crude,
 
Si droughen some an beesten hude.
 
Si decten hem met droghen risen,
 
Die behaghelheit si lettel prisen,Ga naar margenoot+
 
In derde maecten si hole groet,
 
Daer si scuulden in ter noet,
 
Als men tempeest ontsach,
 
Dies hem haer sin wel dede ghewach.
 
Anders so liepen si upt grasGa naar margenoot+
 
Of up hoy datter bi was.
23 Maer als l.w. die locht. 24 Die cout geweest hade ende vocht. A. luch. Tusschen vs. 7924 en 25 bij C de twee volgende:
 
Daer sijt in adden ghehadt te hart,
 
Entie tijt lievelijc wart.
25 den d. 26 Smorghins groette als.
margenoot+
[7800]
margenoot+
[7805]
margenoot+
[7810]
margenoot+
[7815]
margenoot+
[7820]
margenoot+
[7825]
margenoot+
C. fol. 47. b. c.
voetnoot1
Vs. 7901-20 komen nu eens bij A, dan bij C, meer met het oorspronkelijke overeen.
Rose, I. 277, 9115 (8401):
 
Il coilloient ès bois les glandes
 
Por pain, por char et por poissons,
 
Et cerchoient par ces boissons,
 
Par vaus, par plains et par montaingnes,
 
Pomes, poires, noiz et chastaingnes,
 
Boutons et mores et pruneles,
 
Framboises, freses et ceneles,
 
Fèves et pois, et tex chosetes
 
Cum fruis, racines et herbetes;
 
Et des espis des blés frotoient,
 
Et des roisins ès chans grapoient,
 
Sans metre en pressouer n'en esnes.
 
Li miel décoroient des chesnes,
 
Dont habundamment se vivoient,
 
Et de l'iaue simple bevoient,
 
Sans querre piment ne claré;
 
N'onques ne burent vin paré.
 
N'iert point la terre lors arée,
 
Mès, si cum Dieu l'avoit parée,
 
Par soi-méismes aportoit
 
Ce dont chascuns se confortoit.
 
Ne quéroient saumons ne luz,
 
Et vestoient les cuirs veluz,
 
Et faisoient robes de laines,
 
Sans taindre en herbes ne en grajne,
 
Si cum el venoient des bestes.
 
Covertes ierent de genestes,
 
De foillies et de ramiaus,
 
Lor bordetes et lor hamiaus,
 
Et fesoient en terre fosses;
 
Es roches et ès tiges grosses
 
Des chesnes crués se rebotoient,
 
Quant les tempestes redotoient.
 
Et quant par nuit dormir voloient,
 
En leu de coites aportoient
 
En leur casiaus monceaus de gerbes,
 
De foilles, ou de mousse, ou d'herbes.
Vs. 7921-22 ontbr. bij A.
[tekstkritische noot]7928 Zephirus; dan ontbr. 29 Huten westen. 31 godinne, 32 Deden soese s. uutcomen. 33 steden. 34 kennen. 36 no. 37 D. g. hare vaerwe. 39 bloemen. 40 Soe ontbr. 41 Menich dierbaer hoedekijn. 42 Die fray ende s. sijn. 43 V. d.b. maecten si te male. 44 Makense ontbr. 45 I. die prayeel in die vergier. 46 Dat w.e. scone m. 47 D. stont gheciert also scone. 48 Als ghesterret staet an den trone. Vs. 7949-52 ontbr. 53 Up sulke bedden alsic s. 55 Segghic dat doen t.t.l. 58 E. a. mede wilden r. 59 ommeganghe e.h. cortinen. 61 Der zonnen rayen niet en conden. 62 dicken. 63 dansen. 65 S. zorgheden o.d. gheene. 67 Helsen m. 68 vrien delicheden. 69 Sine hadden prinche no coninc. 70 Dat hare was al ghemeene dinc. Vs. 7971-71 ontbr. 73 Niemen hadde propers twint. 74 Want eene dinc was hem bekint. 75 Dats eerheit ende minne fijn. 76 En moghen niet ghesellen sijn. A. Ende. 77 Sine moghen dueren niet te gader. 78 Want eerscip breket al te gader. 70 Hier bi ziet men in huweleken. 80 Van wiven vele quader treken. 82 E. dan s.w.m. 83 A. mesprijs. C. slaet. 84 dicken slaet h.d. soe gaet. 86 soe; Godweet. 87 Lettel om peinsde ende g.
margenoot+
C. fol. 47 c.-48 a.
margenoot+
[7835]
margenoot+
[7840]
voetnoot1
Rose, I. 279, 9162 (8448):
 
Cil dui font les floretes nestre,
 
Flors ne congnoissent autre mestre.
margenoot+
[7845]
margenoot+
[7850]
voetnoot2
Rose, I. 279, 9172 (8458):
 
De floretes lor estendoient
 
Les coustepointes, qui rendoient
 
Tel resplendor par ces herbaiges,
 
Par ces prés et par ces ramaiges,
 
Qu'il vous fust avis que la terre
 
Vosist emprendre estrif et guerre
 
Au ciel d'estre miex estelée:
 
Tant iert par ses flors revelée.
margenoot+
[7860]
margenoot+
[7865]
margenoot+
[7870]
margenoot+
[7875]
voetnoot3
Rose, I. 280, 9199. (8485):
 
Bien savoient cele parole,
 
Qui n'est mençongiere ne fole:
 
Qu'onques amor et seignorie
 
Ne s'entrefirent compaignie,
 
Ne ne demorèrent ensemble;
 
Cil qui mestrie, les dessemble.
margenoot+
[7880]
margenoot+
[7885]
[tekstkritische noot]7988 Want hine caens. Vs. 7989-94 bij C:
 
Ende wille hebben de meestrie:
 
Dattene God vermalendie!
95 Dan ziet hi zotte d.q. 96 beraet 97 bem. 98 hebdi. Vs. 7999-8000 ontbr. bij A. 8002 ben ontbr. 3 Te Rome bem of in Frise. 4 Met coemanscapen so faitise. 5 Ende; in de s. 6 als hu d. yement. 7 D. hu v. waer bi. 10 Om mi keytijf hoe lieghi dan. 11 Wie weet dan waer dat ic bem. 12 Sint ic bem so verre van hem. 13 Ofte levende ofte doot. 14 Ofte in eenighen anxte groot. Vs. 8015-18 ontbr. bij A. 19 Dat ic hu anders en castie niet. 20 Want ens niemen die hu siet. Vs. 8021-22 ontbr. bij C. 23 Hine weet dat te voren wale. 24 dan ontbr. 25 ay lacen ay mi. 26 Seghdi. 27 up die ure verscroven. 28 Doe i. hu ghinc tr. loven. 30 soe ontbr.; fobaert. 31 N.h. de m.n. A. mach. 33 caens n.g. 34 ribaeuden. 36 So comen si om hu s. 37 Alsi hu s. comen in den weghen. A. Alse. 38 gheleede. 39 Dor. 40 D. m. so over zeere s.
margenoot+
C. fol. 48 a. b.
margenoot+
[7890]
margenoot+
[7895]
voetnoot1
De bij A. ontbrekende verzen komen in den Franschen tekst voor: Rose, I. 281, 9218 (8504):
 
Quant sui en mon labor alés,
 
Tantost espringués et balés,
 
Et démenés tel esbaudie,
 
Que ce semble grant ribaudie,
 
Et chantés come une seraine.
voetnoot2
De lezing bij C. komt met het origineel overeen. Rose, I, 281, 9224. (8510):
 
Et quant vois à Rome ou en Frise
 
Porter nostre marchéandise.
margenoot+
[7900]
margenoot+
[7905]
margenoot+
[7910]
voetnoot3
Wederom ontbreken bij A. de vier laatste verzen, die wij uit C hebben ingevoegd. Rose, I. 281, 9237 (8523):
 
L'en me devroit flatir ou vis
 
Une vessie du mouton.
 
Certes ge ne vail un bouton,
 
Quant autrement ne vous chasti.
margenoot+
[7915]
margenoot+
[7920]
margenoot+
[7925]
margenoot+
[7930]
voetnoot4
Rose, I. 282, 9250 (8536):
 
Por moi menés-vous tel bobant?
 
Qui cuidiés-vous aler lobant?
 
Jà n'ai-ge mie le pooir
 
De tiex cointeries véoir,
 
Que cil ribaut saffre, friant,
 
Qui ces putains vont espiant,
 
Entor vous remirent et voient,
 
Quant par ces rues vous convoient.
Vs. 8030 is in de vertaling geheel onjuist teruggegeven. Bobant toch is: vertooning, praal, luxe. Ook de overige verzen zijn onduidelijk en slecht vertaald.
margenoot+
[7935]
[tekstkritische noot]8042 In bem. 43 Maeçt in den reghen een ommecleet. 44 Maer weet de waerheit wel ghereet. 45 Dat ghi mi dincket simpelre vele. 46 huwe k. 47 Ende met deser jupen sijts ghewes. 48 Dan een turtelduve es. 49 Weet wel w. icker dicken bi. 43 florine gaven. 51 goedertieren. 52 souden, manieren. 54 hu hoverde t. legghen. 55 In liet n. dor de s. 56 Weet o. wel d.i. hande. 57 handen. 60 I. e. sal d. sijn j. 61 Dander seide in c.g. 62 mijn. 65 tuwe ghebode. 66 God weet. 67 Wat lande hebdi tusschen hu b. 68 deelne. 70 D. h. hu ghespreken m. 71 In w.w. ghi moghet s. 73 M. b. H. die noyt en looch. 74 Ende hoghe inden hemel vlooch. 76 Yeuwerinc. 77 sullets h. bleec tanscijn. 79 D. e. moerbesie si. 80 So vele suldijs gheloves mi. 81 Hebben van slaghen g.e.s. 82 hebdi t.d.h. of d. 83 vul. 84 sult. 85 Entie. 86 Of b. G. i. doe hu s. 88 D. d. maecte. 89 met desen r. 90 te r. 91 Kennen. 92 G. s. hu te r.a.h. 94 M. sout d. tr. 95 W. daer mede hebben mijn m. 97 M. d.r. vul ende quaet. Vs. 8098-99 ontbr. 8100 Neenic gonneert si die d.r. 1 Mi gaf d.i. hu noyt n. 2 Noch m.h. an hu q. Vs. 8103-06 bij C.:
 
O wi die gheloven woude,
 
Dat Orestes scrijft de houde
 
In sinen boucke die Riole,
 
Die goet te lesene es in scole:
margenoot+
A. fol. 48. b. c.
margenoot+
[7940]
voetnoot1
Bij C. meer overeenkomstig het oorspronkelijke. Rose, I. 282, 9260 (8546):
 
Vous faites de moi chape à pluie.
 
Quant orendroit lés vous m'apuie,
 
Ge voi que vous estes plus simple
 
En cel sorcot, en cele guimple,
 
Que torterele ne coulons;
 
Ne vous chaut s'il est cors ou lons,
 
Quant sui tous seus lés vous présens.
margenoot+
[7945]
margenoot+
[7950]
margenoot+
[7955]
margenoot+
[7960]
voetnoot2
Rose, I. 283, 9280 (8566):
 
Avés-vous terres à partir?
margenoot+
[7965]
margenoot+
[7970]
voetnoot3
Bij C. wederom meer met den Franschen tekst overeenkomende dan bij A.
Rose, I. 283, 9287 (8573):
 
Par iceli Dieu qui ne ment,
 
Se vous jamès parlés à li,
 
Vous en aurés le vis pali,
 
Voire certes plus noir que more.
margenoot+
[7975]
margenoot+
[7980]
margenoot+
[7985]
margenoot+
[7990]
margenoot+
[7995]
[tekstkritische noot]
 
Nemmermeer name man wijf;
 
Want hi hout over keytijfGa naar margenoot+
 
Man die neemt in huweleke
 
Wijf, scone, rike of bleke.
7 Want hi seit h.g.p. 8 huwelike. 9 Vul versmaets e. vul t. 10 Vul-vul. 12 D. h. dinckena. e.w. 13 Entie vul. 14 dinct. 15 arem w. eenen m. 17 behouf gheelike. 18 N. oec een man een wijf r. 19 soe. 20 ongheroedich. A. ongerorich. 21 N. oec een man e.s.w. 22 S. b.h. al sijn lijf k. 23 haer. 24 Gaet. 25 groetense si d. haer e. 26 Si p. haer. 28 Si b. 29 Dicken comen si in haer g. 31 haer. 32 Dat soe int ende wert v. A. dinde. 33 eenighe b. ontstaet. 34 siden toegaet. 35 Es soe oec leelijc so wille si. 37 Wel b. up dat soe c. 38 E. dinc so n. so d. Vs. 8140-44:
 
Dus strijt soe niet te scerne
 
Jeghen die weerelt al ghemeene te male,
margenoot+
[8000]
margenoot+
C. fol. 48. c. d.
voetnoot1
Hoewel in beide Hss. de naam des aangehaalden schrijvers duidelijk verknoeid is. verdient de tekst van C. wegens de grootere overeenkomst met het Fransch verre de voorkeur.
Rose, I. 284, 9310 (8596):
 
Ha! se Theofrates créusse,
 
Jà fame espousée n'éusse;
 
Il ne tient pas home por sage
 
Qui fame prent par mariage,
 
Soit bele, ou lede, ou povre, ou riche;
 
Car il dit, et por voir l'afiche,
 
En son noble livre Auréole,
 
Qui bien fait à lire en escole, etc.
Het hier aangehaalde werk van Theophrastus, den schrijver der bekende Characteres, is thans verloren, doch wordt vermeld door Jan van Salisbury, bisschop van Chartres, in zijn Policraticon, L. VIII, c. xi: ‘Fertur authore Hieronimo, aureolus Theophrasti liber de Nuptiis, in quo quaerit an vir sapiens ducat uxorem: et cum diffinisset, si pulchra esset, si bene morata, si honestis parentibus orta; si ipse sanus et dive, sic sapientem aliquando inire matrimonium, sta tim intulit: Haec autem raro in nuptiis concordant universa. Non est igitur uxor ducenda sapienti.’ Zie de aanteekening bij Méon, II. 203, Francisque-Michel, I. 284.
margenoot+
[8005]
margenoot+
[8010]
margenoot+
[8015]
margenoot+
[8020]
margenoot+
[8025]
voetnoot2
Rose, I. 285, 9348 (8634):
 
Car tor de toutes pars assise
 
Envis eschape d'estre prise.
margenoot+
[8030]
margenoot+
[8035]
margenoot+
[8040]
voetnoot3
Noch de lezing bij A. noch die bij C, geeft in vs. 8135-47 den zin van het oorspronkelijke terug, en de vertaler schijnt de bedoeling niet gevat te hebben. Vs. 8140 en 41 bij A. zijn letterlijk onzin.
Rose, I. 285, 9350 (8636):
 
S'el r'est lede, el vuet à tous plaire;
 
Et comment porroit nus ce faire
 
Qu'il gart chose que tuit guerroient,
 
Ou qui vuet tous ceus qui la voient?
 
S'il prent à tout le monde guerre,
 
Il n'a pooir de vivre en terre;
 
Nus n'es garderoit d'estre prises
 
Por tant qu'el fussent bien requises.
 
Pénélope néis prendroit
 
Qui bien à li prendre entendroit.
[tekstkritische noot]
 
Omdat soe gherne gheprijst wale
 
Ware ende ghezocht zeere,
 
Waert van cnape, waert van heere.
8149 D. binnen G.v. 51 So en. 52 of. 53 seeght T. Lineus. 54 scone zone Tarquinus. A. sone ontbr. 56 soe h.s. omme. 57 constem. 58 No v. no man d. soet l. 59 O. wat pinen dat s. daden. 60 Hare scande dochte haer so zeere scaden. 61 haer twaren. A. seide. 62 soet. 63 selve haer m. 64 D. niet en laghe an. 66 Entie daet entie tale. 67 E. seider. 68 Als ic u mach segghen hoe. 69 seiti n.l. gaen. 70 Ghine hebt zonde gheene ghedaen. 71 So wat d. si g. 72 lechame ne. 73 sone beghert. 74 A. seide. 75 Sone m. noch haer r. 78 seide so hovesschelike. 79 wie dat. 80 dien men. 81 in vergheeft mi n. 82 E. eer dats iemen wiste i. 83 soe tmes. 84 haerer. 85 soe v. voer h. ter d. 86 soe staerf in den not. 87 soe hem i.l. zaken. 88 bitter ontbr.; A. wrake. 89 ons ontbr. 90 coenlijc. 92 S. eenighe c.t.d. Vs. 8193-8216 ontbr. bij A.
margenoot+
C. fol. 48 d.-49 b.
margenoot+
[8045]
margenoot+
[8050]
margenoot+
[8055]
margenoot+
[8060]
margenoot+
[8065]
margenoot+
[8070]
margenoot+
[8075]
margenoot+
[8080]
margenoot+
[8085]
voetnoot1
Vs. 8193-8216, die bij A. ontbreken, kunnen zonder storing van den zin niet gemist worden, gelijk reeds aanstonds uit vs. 8189-94 blijkt. Rose, I. 287, 9396 (8682):
 
Cest exemple volt procurer
 
Por les fames asséurer
 
Que nus force ne lor méust,
 
Qui de mort morir ne déust.
margenoot+
[8090]
margenoot+
[8095]
margenoot+
[8100]
margenoot+
[8105]
margenoot+
[8110]
voetnoot2
Vs. 8209-16 zijn een invoegsel van den vertaler, die zeker de al te krasse uitspraak over de vrouwen wilde verzachten. De overgang in het oorspronkelijke is veel geleidelijker Rose, I. 287, 9404 (8690):
 
Si n'est-il mès nule Lucrèce,
 
Ne Pénélope nule en Grèce,
 
Ne prodefame nule en terre,
 
S'il iert qui les séust requerre.
 
Ainsinc le dient li paien,
 
N'onques nus n'i trova moien;
 
Maintes néis par eus se baillent,
 
Quant li requéréors desfaillent;
 
Et cil qui font les mariages,
 
Si ont trop merveilleus usages.
[tekstkritische noot]Vs. 8217-34 bij C.:
 
Weet oec, gheselle, die huwelijc maken,
 
Dat si aneverden zorghelike zaken,
 
En si bi groter avonturen,Ga naar margenoot+
 
In weet bi wat zotter uren
 
Ofte verwoetheden anelopen.
 
Ic zie den ghenen, die sal copen
 
I paert, hi proevet ende beziet;
 
Maer een wijf en can hi niet,Ga naar margenoot+
 
Wat dat men haer doet, bekinnen,
 
Van wat seden of van wat zinnen,
 
Soe es, tote dien dat es ghedaen
 
Ende het niet weder en mach gaen,
 
Hoe zeere dats berout den man:Ga naar margenoot+
 
Dan toecht soe hem dat soe can,
 
Hare costume ende hare sede
 
Ende hare groete pijnlichede
 
Die niet es leit, dinct mi hier bi
 
Sot, dat hi ghehuwet si.Ga naar margenoot+
35 Goeder w. des s. ghewes. 36 Diere min. 37 Als 38 Diene m. te gheere s. 41 Min d.f. bi minen hode. 42 Dincter mi al segghict node. 43 Of dan menvint r.w. A. Ochtmen 44 Hoe s. si sc. ombesmit. Tusschen vs. 8244-45 bij C de twee volgende verzen:
 
Die hem ansprake met onwerden,
 
Si soudense vriendelijc aneverden.
46 Menich w.l. ofte s. 48 Souker eer in d.w.b. 49 voghelen. 50 ofte 51 E.g. eist. h. beide. 52 Juvenael. 53 Wie dat. 55 voer; den here ontbr. 56 dan. 57 offere eene coe g.A. offerde. 58 W. m.w. mach niet s. 59 de q. 61 V. hi h.r. 62 Ruffus.
margenoot+
[8115]
margenoot+
[8120]
margenoot+
[8125]
margenoot+
[8130]
margenoot+
A. fol. 49 b. c.
margenoot+
[8135]
voetnoot1
Beide Hss. geven den zin van het origineel zeer onduidelijk terug. Rose, I. 288, 9438 (8724):
 
Prodefame, par saint Denis,
 
Dont il est mains que de fenis,
 
Si cum Valerius tesmoigne,
 
Ne puet nus amer qu'il n'en poigne
 
De grans paors et de grans cures,
 
Et d'autres meschéances dures;
 
Mains que de fenis, par ma teste,
 
Par comparoison plus honeste,
 
Voire mains que de blans corbiaus,
 
Combien qu'el aient les cors biaus.
 
Et neporquant, quoi que g'en die,
 
Por ce que ceus qui sunt en vie
 
Ne puissent dire que de queure
 
A toutes fames trop aseure,
 
Qui prodefame vuet congnoistre,
 
Soit séculière, ou soit de cloistre,
 
Se travail vuet metre en li querre,
 
C'est oisel cler-semé en terre,
 
Si légièrement congnoissable,
 
Qu'il est au cine noir semblable.
margenoot+
[8140]
margenoot+
[8145]
margenoot+
[8150]
margenoot+
[8155]
voetnoot2
Juvenalis, Sat. VI. 47.
voetnoot3
Vs. 8295-60 geven wederom een geheel anderen zin dan het oorspronkelijke, en dragen blijk van de slordigheid des vertalers. Rose, I. 289, 9468 (8754):
 
Et qui vuet les males amer,
 
Dont deça mer et delà mer,
 
(Si cum Valérius raconte,
 
Qui de voir dire n'a pas honte,)
 
Sunt essains plus grans que de mousches,
 
Qui se recuillent en lor rouches,
 
A quel chief en cuide-il venir?
 
Mal se fait à tel rain tenir;
 
Et qui s'i tient, bien le recors,
 
Il en perdra l'ame et le cors.
margenoot+
[8160]
[tekstkritische noot]8263 H.w. ende s. 64 G. dor der Gods wijsheide. 65 Werpt hu n. in zwijf b. 66 gheduert. 68 69 een w. 71 ofte coorden. 72 an een. 73 Of; gheenen. 74 springhen. 75 Of. 77 Selve d.c. Feroneus. 79 D.h. die g. was d.s. 80 die eerste. 81 was. 82 Seidi s.b. ghelooft das. 83 Seidi ontbr; ic so. 86 Leonte v. hoe m. dat s. 87 broeder de m. 88 D.n. en l. onder des wijfs v. 89 En w. niet de w.a. 90 E.g. sultse w.w. Vs. 8291-92 ontbr. bij A 93 Piers Abeliaert. 94 Maer zuster Heilewijf die abdesse. 95 Van Paradijs sijn v. 95 En wilder niet comen inne. 99 haer, 8300 W.e. was van l. vroet. 1 Soe woudem castien m. redenen g. 3 prouvet. 6 hoe. 7 de v. 8 wijfs. 9 datse n. scene. 10 wiste de g.A. wijst. 11 An haer zelven wat de h. 12 Wiste soe de waerheit o.A. wisten. 13 minnen sone verboot so. l4 Soene w. wel d. soes p. 15 Te draghene met wetenden s. 16 So d.h. niet so vaste inne. A. iet. 17 En si no so o. 18 D. hi sine s.l. 19 studer. 20 hem te waren. 21 meer vrauwen p.
margenoot+
C. fol. 49 c. d.
margenoot+
[8165]
voetnoot1
Juvenalis Sat. VI. 28. ssqq.
margenoot+
[8170]
margenoot+
[8175]
margenoot+
[8180]
margenoot+
[8185]
margenoot+
[8190]
voetnoot2
Rose, I. 291, 9510 (8796):
 
Pieres Abailars reconfesse
 
Que seur Héloïs, l'abéesse
 
Du Paraclet, qui fu s'amie,
 
Acorder ne se voloit mie
 
Por riens qu'il la préist à fame.
Dat de naam van het klooster, de Paracleet, door den vertaler niet begrepen is, blijkt uit de verknoeide namen: Parijt, en Paradijs.
margenoot+
[8195]
margenoot+
[8200]
margenoot+
[8205]
voetnoot3
Lees in vs. 8312 met C.
 
Wiste si die waerheit openbare.
Rose I, 201, 9526 (8812):
 
Et les meurs féminins savoit,
 
Car tous essaiés les avoit.
margenoot+
[8210]
margenoot+
[8215]
margenoot+
[8220]
[tekstkritische noot]8323 heeft tallen t, 25 Pires. 26 Ende l. hieromme. 27 Hine trauwetse te w. 30 soe profes in h.g. 31. so ontbr. 32 Pires. 35 afghesneden. 35 Up e.n. te P. 36 moenc. 37 Daer na wart hi ghecoren die. 38 Abot in eenen goeden abdie. 41 vermaert was. 42 Paradijt. 44 Joncfrauwe Heilwiven. 47 Soe bescrivet s.d. 48 soe daer a. 49 soe Pieres. 52 niet. 53 ende h. affare. 54 sone. 55 ict n. vername. 56 S.s. seo noch an h. 57 soe. 59 A. waert d. selve de keyser q. 60 Van R.e.m. oec n. 61 sijn. 62 al erdrike. 65 Huwe p. hoet si o. 66 des keysers. 67 Maer i.g.n. bi mire zielen. 68 D.n. zulke w. gheviele. 69 naturen. 70 nochtan d.s. minden. 73 Sone es dan niet mijn w. 74 Dat hi h. adde g. Vs. 8375-80 ontbr. bij A. Vs. 8381-88 bij C.
 
In ware mi liever hanghen ghegaen,
 
Dan ic huwelic adde ontfaen,Ga naar margenoot+
 
Hoe behaghel ende wijf ic ghecreghe,
 
Of hoe gheciert allen weghe.
 
Maer selp hu tkint Sente Marien,
 
Wat doen hu de cleeder van partien.
margenoot+
[8280]
margenoot+
C. fol. 49. d.-50 b.
margenoot+
[8225]
margenoot+
[8230]
margenoot+
[8235]
voetnoot1
Rose, I. 292, 9552 (8838):
 
Une abbaïe renomée,
 
Qui du Paraclet fu nomée.
margenoot+
[8240]
margenoot+
[8245]
margenoot+
[8250]
margenoot+
[8255]
margenoot+
[8260]
margenoot+
[8265]
margenoot+
[8270]
margenoot+
[8275]
voetnoot2
De bij A. ontbrekende regels komen wederom bij C. voor, en kunnen blijkens het oorspronkelijke niet gemist worden. Rose, I. 293, 9582 (8868):
 
Mariages est maus liens,
 
Ainsinc m'aïst sains Juliens
 
Qui pélerins errans herberge,
 
Et sains Lienars qui desferge
 
Les prisonniers bien repentans,
 
Quant les voit à soi démentans.
S. Julianus, een heilige uit de IV eeuw, ‘pauperum perigrinorumque susceptor, inde a viatoribus pro bono invocatus hospitio, dicitur Julianus cognomine Hospitator.’ Zie Acta SS. Januarii, II. 974 (29 Jan.). De H. Leonard, in het midden der VI eeuw gestorven, gebruikte de goederen, hem door Theodebert, koning van Austrasie, gegeven, om gevangenen los te koopen. Zie Jac. de Voragine, Aurea Legenda, cap. CL.
margenoot+
[8280]
[tekstkritische noot]8389 Die soe costenlijc sijn e. soe d. 90 Ende d.g.h. III paer of v. 91 die behaghelheide. 92 Hets eenrande verwoetheide. 93 Waer toe so staet mi te baten. 94 vele liever g. 96 A. soude huwer vrienscap p. 97 Huwer joyen e.u.m. 98 So houden si mi so i.a.s. 99 So becommert d.i.e.c. 8400 Qualic toecomen dies i.b. 1 E. ghine wilt legghen niet te r. 3 Met a. voeten e.m.b. 4 Niet en weetic wat mach m. 5 dincket wel. 6 Dattu n. behaeght m.s. 8 als m. bi w. 9 ontcleedi. A en cleeddi. 11 An n.o.d. no d. 12 Sonder e. laken h.w. 13 D. u maer d.h. en decke. 14 hanghen up. 15 Ende laetse toten daghe verwayen. 16 Ende in de lucht altoes blayen. 18 S. laten si m. niet t.c. 19 Noch s. doen A. ende d. 20 oft ict dan l. 22 In s. 23 of. 24 Al soudijt C waerf w. Vs. 8425-42 bij C.:
 
Ware oec yeme die seide dat,
 
Dat ne gheen dinc en steet bat
 
Vrauwen dan doen scone zaken,
 
Want sise vele scoenre maken.
 
Dat segghic emmer dat loghen si.Ga naar margenoot+
 
Nu hoert die zake, waerbi
 
Die dinc, die scone se ende wit,
 
Eist lelye of rose ombesmit,
 
Of cleedre van scoenre ziden:
 
Die scoenheit blijft tallen tiden;Ga naar margenoot+
 
In haer selven mach men scauwen:
 
Die scoenheit en blijft niet den vrauwen,
 
Dat segghic hu al in goeden moede:
 
Ic wilde wel dat elc verstoede.
margenoot+
[8325]
margenoot+
[8330]
margenoot+
C. fol. 50 b. c.
margenoot+
[8285]
margenoot+
[8290]
margenoot+
[8295]
margenoot+
[8300]
voetnoot1
Rose, I. 294, 9603 (8889):
 
Car quant me voil à vous déduire,
 
Ge la trueve si encombreuse,
 
Si grevaine et si anuieuse,
 
Que ge n'en puis à chief venir;
 
Ne vous i puis à droit tenir,
 
Tant me faites et tors et ganches
 
De bras, de trumiaus et de hanches,
 
Et tant vous alés détortant,
 
Ne sai comment ce va, fors tant
 
Que bien voi que ma druerie
 
Ne mes solas ne vous plaist mie.
margenoot+
[8305]
margenoot+
[8310]
margenoot+
[8315]
margenoot+
[8320]
margenoot+
[8325]
voetnoot2
Lees in vs. 8435-36:
 
Es in hem selven, niet in vrouwen,
 
Dat sijs iet scoenre sijn entrouwen.
Rose, I. 295, 9646 (8932):
 
Car la biautés des beles choses,
 
Soient violetes ou roses,
 
Ou dras de soie, ou flors de lis,
 
Si cum escrit ou livre lis,
 
Sunt en eus et non pas ès dames.
Tidelose, bij Kil. tijd-loose, narcissus, en ook: colchicum, hermodactylus, bulbus agrestis: Graece ephemeron, et Germ. z itloss dicitur, quod florem habeat momentaneum fugacissimumque, qui uno die marcescit. Zie Dodonaens, Cruydt-boeck, 356, vlgg.
[tekstkritische noot]8443 kemeney hart. 44 Onghescepen ende zwart. 45 Chierse, 46 E. met scoenre paruren a. 47 Sone sal. 48 D. zonder die parure s. 49 sijn s.b.i. aenscauwen. 50 de v. 51 Om te m. de mannen b. 52 Anders en scoensi niet I.t.A. siens. Vs. 8453-70 bij C.:
 
Maer die sijn oghen adde also goet,Ga naar margenoot+
 
Ende also claer alse linx doet,
 
Mantel, no roc, no ander cleet
 
En(de) decketse met eere saerge ghereet.
 
Al dore die cleedre al te male,
 
Hoe dicke soe ware ende hoe waleGa naar margenoot+
 
Ghecleet, leidire an merc;
 
Want Boetius, die clerc,
 
Ende oec Aristotiles
 
Segghen ons, so wat dinghe dat es
 
Dat men linx toghet vore,Ga naar margenoot+
 
Dat ziet bander siden dore.
 
Noch segghic hu, wildijt weten,
 
Dat groet orloghe ende vermeten
 
Es altoes tusschen desen beede,
 
Dats Scoenheit ende Reinichede.Ga naar margenoot+
 
Dese so sijn tallen tide
 
Onderlinghen in zwaren stride,
 
Dat deen den andren niet en laet
 
Voet lans, daer hijs begaet.
71 M. Reinicheit dats w. 73 W. soene c.n. wel s. 74 dander. 75 Ende dan laet R.h.s. 76 Ledicheit. 78 Comt o. toe d. haer m. 79 D. haer met r.d.s. 80 E. jaechse m.g. 81 heyghenin h. daer. 82 D. es hare so zwaer. 83 Dat soe hare vrauwe soude verbemen. 84 Mocht soe of anders tlijf n.
margenoot+
[8345]
margenoot+
[8350]
margenoot+
[8355]
margenoot+
[8360]
margenoot+
C. fol. 50 c. d.
margenoot+
[8335]
margenoot+
[8340]
voetnoot1
Rose, I. 295, 9657 (8943):
 
Qui vodroit un femier covrir
 
De dras de soie ou de floretes
 
Bien colorées et bien netes,
 
Si seroit certes li femiers,
 
Qui de puir est coustumiers.
Femier is, hoewel zonder schade voor den zin, door schoorsteen vertaald, en als fumier, fumarium aangezien, terwijl de oorsprong van het woord niet in fumus maar in fimus, mest, te zoeken is.
voetnoot2
In den oorspronkelijken tekst is eene lange uitwijding over den lynx van vs. 9680-9705, welke in beide Hss. zeer is bekort. Dat de tekst van C weder meer met het origineel overeenkomt, blijke uit Rose, I. 297, 9698 (8984):
 
Ainsinc le raconte Boëce,
 
Sages hons et plains de proëce,
 
Et trait à tesmoing Aristote,
 
Qui la parole ainsinc li note;
 
Car lins a la regardéure
 
Si fort, si perçant et si dure,
 
Qu'il voit tout quanque l'en li moustre,
 
Et defors et dedans tout outre.
margenoot+
[8365]
margenoot+
[8470]
margenoot+
[8375]
voetnoot3
In vs. 8477 bij C verkeerdelijk: Ledicheit Rose, I. 298, 9723 (9009):
 
Leidors néis, sa chamberière,
 
Qui li doit honor et servise,
 
Ne l'aime pas tant ne ne prise,
 
Que de son ostel ne la chace,
 
Et li cort sus, au col la mace,
 
Qui tant est grosse et tant li poise,
 
Que merveilleusement li poise
 
Dont sa dame en vie demore
 
La montance d'une sole hore.
Verlemen in vs. 8483 is bij Kil. mutilare, truncare.
[tekstkritische noot]8485 D. hevet t. Reinichede. 86 assailgieren bede. 87 g. toe. 88 Moet soe v.e. laten l. Vs. 8489-90 ontbr. bij A. 88 adsoet. 91 W. haer worstelen m.n.d. 92 van hem l. 93 Geonnecrt werde Ledichede. 94 D. soe n. up R. 97 Sone l. haer maer de m. 98 D. soe of hevet de n. Vs. 8499-8506 bij C.:
 
Scoenheit es oec te lachterne mede,
 
Dat soe den raet niet en dede,
 
Dat goet pays tusschen hem ware;
 
Want en ghebreect maer an hare.
 
Ware soe hovesch, vroet ende wijs,
 
Soe daet, want het waere haer prijs.
8 Inden sesten boucken V. Vs. 8509-12:
 
Daer hi van Sibilen vermaent,
 
Dat hi wel weet ende niet en waent,
 
Dat noit verdoomt wijf up erdrike
 
En was, die haer hilt reinlike.
11 A. sijn ontbr. 13 D.o.s. hu g.d. 14 gheen. Vs. 8515-16 ontbr. 17 Maer p. soe haer d. 18 heven. 19 spieghele. 20 pareerne. 21 D. soet e. bi hiet d. 22 D. soere mede Reinichede. 23 wilde huut. 24 Reinichede. 25 In c.e. in a. 26 H. si hem m.p. 29 A. sin. 30 Ver V. soe hevet tghetal. 31 W.s. doen haer m.a. 32 S. peinsen van gheenen m. 33 Groeter b. si p. 34 Ende d. omme d. als wise s. 35 D. wi dan sullen van b. 36 O. sijn met h.m. 37 so ontbr.
margenoot+
C. fol. 50 d.-51 a.
margenoot+
[8380]
margenoot+
[8385]
voetnoot1
Lees in vs. 8488 met C.:
 
Soe moetsi vlien ende latense liden.
Rose, I. 298, 9734 (9020):
 
Si n'a de nule part secors,
 
Si l'en estuet foïr le cors;
 
Car el se voit en l'estor seule.
 
S'el l'avoit juré sus sa gueule,
 
Séust néis assés de luite,
 
Quant aucuns encontre li luite,
 
N'oseroit-ele contrester,
 
Si qu'el n'i puet riens conquester,
Vs. 8489-90 ontbreken wederom bij A.
margenoot+
[8390]
voetnoot2
De zin van vs. 8496-98 is in beide Hss. onverstaanbaar, en misschien door het uitvallen van een paar regels geheel bedorven. Het origineel levert een goeden zin op. Rose, I. 298 9742 (9028):
 
Laidors ait ores mal dehé,
 
Quant si guerroie Chastéé,
 
Que desfendre et tenser déust;
 
Néis se mucier la péust
 
Entre la char et sa chemise,
 
Si l'i déust-ele avoir mise.
margenoot+
[8400]
voetnoot3
Rose, I. 299, 9760 (9046):
 
Que nus qui vive chastement
 
Ne puet venir à dampnement.
margenoot+
[8410]
margenoot+
[8415]
margenoot+
[8420]
margenoot+
[8425]
[tekstkritische noot]8538 moylike. 39 den man. 40 E.w.b. sijn van h.d. 41 Maer t.w. 42 Up dat mense niet en woude b. 43 Maer zekerlike verstaet mi bloot. 44 Dese wijf doen lachter groot. 45 Gode met groten ommaten. 46 A. niet ontbr. 47 Mettier. 48 D.h. God h.g. 49 draghen cierheit. 51 Hoede van bloemen om haer s.A. Bloemen van hoeden. 52 E. hoverde t. driven m. 53 Daer soe mede achter straten gaet. 54 Hare e.u.l. 55 D. God o.h. 56 Nie m.v.s. hare g. 57 verbelghenre. 58 werken jeghen sine g. 59 lach erne. 61 hem. 62 vele w. bereeden. 63 onse here ontbr. 64 Sekerleke die dinct mi s. Vs. 8565-72 bij C.
 
Maer dat latic varen al.Ga naar margenoot+
 
Ic prise voer groet gheval,
 
Dat mi God behouden woude
 
Jeghen reghen ende jegHen coude,
 
So dat mi dat niet en deerde.
 
Een graeu cleet, dat mi werdeGa naar margenoot+
 
Wint, haghel ende reghen,
 
Prijsdic also zeeren in allen weghen.
73 A. oft ware een roet s. 75 D.g. cleedre s. 76 Scaerlakene mantel of ermerijn. 77 D. hu slepen. 78 lieden. 80 V.a. no bezide. 11 Ghine stuuft h.d. al vul m. 84 S. ende huut h.g. A. en. 86 Ligghen comt daer bi mi. 87. ic ontbr. 88 So ontbr. 89 Ghi m. 90 mine l. 91 Vercoelen. Vs. 8593-94 ontbr.
margenoot+
[8455]
margenoot+
[8460]
margenoot+
A. fol 51 a.-c.
margenoot+
[8430]
voetnoot1
Rose, I. 300, 9783 (9069):
 
Car jà nule ce ne féist,
 
S'el ne cuidast qu'en la véist,
 
Et que par ce plus tost pléust
 
A ceus que décevoir péust.
margenoot+
[8435]
margenoot+
[8440]
margenoot+
[8445]
voetnoot2
Rose, I. 300, 9803 (9098):
 
Et se pense en son fol corage,
 
Que moult li fist Diex grand outrage,
 
Qui, quant biauté li compassa,
 
Trop négligemment s'en passa.
margenoot+
[8450]
margenoot+
[8455]
voetnoot3
Aan den voet der bladzijde bij A. leest men:
 
Ascgraeu ende lamberijn,
welke lezing beter is dan die in den tekst.
margenoot+
[8460]
margenoot+
[8465]
margenoot+
[8470]
voetnoot4
Rose, I. 301, 9827 (9113):
 
Mes deniers, ce me semble, pers
 
Quant ge, por vos robes de pers,
 
De camelot ou de brunete,
 
De vert ou d'escarlate achete,
 
Et de vair et de gris la forre;
 
Ce vous fait en folie encorre,
 
Et faire les tors et les moes
 
Par les poudres et par les boes,
 
Ne Dieu ne moi riens ne prisiés.
margenoot+
[8475]
margenoot+
[8480]
[tekstkritische noot]8595 M. arde zeere w.m. 98 Dese r. 99 Houden e. dan. 8600 Of g.h. toecht al sulc g. 1 E. sulc vernoy e. sulc v. 2 Als g.m. toecht. 3 Maer neen ghi g.s.n. so c. 4 mekende. 6 in die riviere. 7 onwerdeghen putiere. 8 maniere. 9 ghehuwede. 10 Leden. 11 of. 12 Ende dan so segghen si zaen. 13 Ondanc. 14 D. so j. es. 16 Entie b. 17 D.s. die mi es ghesciet. 18 E. bi hu ende bi el niet. 19 Godsat. 21 Leent hu l.d. pautenieren. 22 vul. 23 Achaermen bi a.d. 24 Soe ontbr. 25 In sente A.b 27 M. in es ghegaen. 28 wettegen ontbr. 30 Esser c. binnen e. 31 Sine doen hem allen s. spel. A. ende. 33 nemmeer. 35 goet so s. 38 ne gheene. 39 minder. 40 De A. hem ontbr. 41 W. hem hare n. hiet. 42 E.h.h. wats ghesciet. 43 Es en dien d.v.
margenoot+
C. fol. 51 c. d.
voetnoot1
Rose, I. 301, 9846 (9132):
 
Tant souspirés, tant vous plaigniés,
 
Et faites si le dangereus,
 
Que g'en deviens si paoreus
 
Que ge ne vous ose assaillir,
 
Tant ai grant paor de faillir.
margenoot+
[8485]
voetnoot2
Rose, I. 301. 9851 (9137):
 
Quant après dormir me resveille,
 
Si me vient à trop grant merveille,
 
Comment ces ribaus i avienent,
 
Qui par jor vestue vous tienent,
 
Se vous ainsinc vous détortés
 
Quant avec eus vous déportés,
 
Et se tant lor faites d'anuis
 
Cum à moi de jor et de nuis.
margenoot+
[8490]
margenoot+
[8495]
margenoot+
[8500]
voetnoot3
Wihot, hoorndrager, bij Roquefort. Gloss. II, 742: ‘Whihot, homme dont la femme est infidèle, cocu.’ Verg. Du Cange. (Ed. Henschel) VI. 919, i.v. Willot, waar verscheidene plaatsen zijn vermeld.
margenoot+
[8505]
margenoot+
[8510]
voetnoot4
Rose, I. 302, 9877 (9163):
 
Par vous, par vostre lécherie
 
Sui-ge mis en la confrarie
 
Saint-Ernol, le seigneur des cous.
Waarom juist Sint Aernout de patroon der bedrogene echtgenooten is, kan niet met zekerheid gezegd worden. Verg. de aanteekening bij Méon. II. 228; Francisque Michel, I. 302; Du Cange (Ed. Henschel), I. 404, i.v. Arnaldus, waar de volgende plaats wordt aangehaald uit Joan. Venettens. Carmel. in de Hist. trium Mariarum, waar de H. Joseph aldus sprekende wordt ingevoerd:
 
Helas dolent, et que feray,
 
Pour ly de tous gabbé seray,
 
Et sire Hernoux aussi clamé.
Zie nog Barbazan, Fabliaux et contes, III, 30 Le Grand d'Aussy, Fabl. et contes, II. 322.
margenoot+
[8515]
margenoot+
[8520]
margenoot+
[8525]
margenoot+
[8530]
[tekstkritische noot]8644 quade. 45 huwelic l. 46 hem. 47 Dat si. 48 E. maecten naghemaghen. Na vs. 8648 bij C. de twee volgende:
 
Broedere ende kindere teenen male,
 
Dit en voechde te rechte niet wale.
49 wiven die s.p. 50 In darfer niemen buten sluten. 51 Of in woerden of i.w. 52 Hoe zeere dat si zwighen s. 53 voerdeel h. allen. 54 Hets. 55 of; daghen. 56 No dor steken no dor slaghen. 57 M.s. soe doet h.l. 58 sire hem of g. Tusschen vs. 8659-60 ontbr. bij C de volgende verzen:
 
Maer zeker sijts, diere of duren
 
Ende breken hare naturen,Ga naar margenoot+
 
Die van complexien in hem si,
 
Sijn wel werdech, gheloves mi,
 
Alles goets ende alre eeren,
 
Ende haren wille in dogheden keeren.
59 Want u.w.m. eenighen d. 60 Machmense arde qualijc b. 61 Dit willic laten varen a. 62 Maar G.h.v. 63 desen ribauden. 64 D.m. daghelijcx assaeuden. 65 dus ontbr. 66 Dreeghicse w. eist g. 67 dreeghen. 68 Vochtic. 69 So ware mi te vele mesdaen. 72 Si sijn j. ende ic b.o. 73 H. joecht die ontsteecse so s. 75 Ja R. ofte. 76 Ja S. 77 die w. 78 scoenste ende die stercst m. 81 wonderleke. 82 die ontbr. 83 dertiende. 84 verwinnen. 86 Nie en consti v.d. 87 Son. heeftene ter doot ghepijnt. 88 M.e.h. gheve nijnt. 89 eenen v. 90 Van pinen ende verbened. s. 91 de sterke. 92 A. verslege. 93 E. Sampsoen a. diere g. 94 Hi b.d. zwaerlike. 95 O.d. Philistiene w.
margenoot+
[8550]
margenoot+
C. fol. 51 d. 52 a.
margenoot+
[8535]
voetnoot1
Rose, I. 304, 9895 (9181):
 
Car lor nature lor commande
 
Que chascune au pis faire entende.
 
Ne voit-l'en comment les marrastres
 
Cuisent venins à lor fillastres,
 
Et font charmes et sorceries,
 
Et tant d'autres grans déablies,
 
Que nus n'es porroit recenser,
 
Tant i séust forment penser.
margenoot+
[8540]
voetnoot2
Deze beruchte uitspraak van Jean de Meung luidt aldus in het origineel, Rose, I 304, 9903, (9189):
 
Toutes estes, serés, ou futes
 
De fait ou de volenté putes;
 
Et qui bien vous encercheroit,
 
Toutes putes vous trouveroit.
De lezing van C in vs, 8652 is verre boven die van A te verkiezen.
margenoot+
[8545]
margenoot+
[8555]
voetnoot3
De bij C ingeschoven verzen zijn denkelijk om de te harde uitspraak te verzachten. Rose, I. 305, 9907 (9193):
 
Car qui que puist le faire estaindre,
 
Volenté ne puet nus contraindre.
 
Tel avantage ont toutes fames
 
Qu'el sunt de lor volenté dames;
 
L'en ne lor puet le cuer changier,
 
Por batre ne por lédengier;
 
Mais qui changier les lor péust,
 
Des cors la seignorie éust.
margenoot+
[8560]
margenoot+
[8565]
margenoot+
[8570]
margenoot+
[8575]
margenoot+
[8580]
margenoot+
[8585]
margenoot+
[8590]
[tekstkritische noot]8696 ofsneet. 98 So h.s.c.v. 8701 U t.c. altoes hiet. 2 W. als g.u.r. ziet. 3 Suldi hem o. mi c. 4 Dan m. 1. werden verslaghen. 5 of m. aermen. 6 A. lacen o. wachaermen. 7 nie. 9 Dat ic dus daeromme m. 1. 12 Huwe ghebure n. huwe maghe. 13 En sullen hu ghehelpen c 14 Maer lacen als. 15 hu putiere. 16 Ende u s.d. haer maniere. 20 Maer ic ne bem. 21 desc. 22 D. u niet en d. dan o. 23 hu goede. 24 Dies ghi hebt cleene scame. 26 arem. 27 D. segghen si hu g.m. 28 lettel. 30 E. h. hu q. dierne ende p. 31 de j. 32 Of v.e. anderen q.w. A. anderen ontbr. 33 iet ontbr. 35 huwer g. 36 D.h. dinken wesen r. 37 an hu. 39 ende ontbr. 40 E.g. vetselen guldine. 41 en dert. 42 D. tmijn v.d. in der wert. 43 dat weet wel. 44 M. als g. gaet daer es spel. 45 Eist te d. of t.s. 46 Dan draechdi cleedren an hu v. 47 puten. 48 Wanneer dat ghi comt buten. 49 E. chapele m.g.s. 51 Die. 53 D.g. dit moet antieren. 54 Ende ics niet en can verweeren. 55 w sijn g. 56 D. garlande. 57 Up hu h. 58 Entie.
margenoot+
C. fol 52 a. -
margenoot+
[8595]
margenoot+
[8600]
margenoot+
[8605]
margenoot+
[8610]
margenoot+
[8615]
margenoot+
[8620]
margenoot+
[8625]
voetnoot1
Rose, I. 307, 9989 (9273):
 
Par devant dient qu'il vous aiment,
 
Et par derrier putain vous claiment.
margenoot+
[8630]
margenoot+
[8635]
voetnoot2
Rose, I. 308, 10004 (9290):
 
Ains est por ce tant solement
 
Qu'el ont le déduit des joiaus,
 
Des fremaus d'or et des aniaus,
 
Et des robes et des pelices.
De fremaus d'or, d. i, agrafes, zijn in A zeer goed vertaald door broeken, of wel broken, Fr. broches; bij C door vetsel, Hd. vessel, Mhd vezzel, Eng. fetter, samenhangende met ons veter, bij Kil. catena.
margenoot+
[8640]
voetnoot3
In het origineel veel korter. Rose, I. 308, 10012 (9298):
 
Vous i portés qui vaut cens livres
 
D'or et d'argent sor vostre teste,
 
Et commandés que l'en vous veste
 
De carnelot, de vair, de gris.
De doresnoren in vs. 8748 vindt men denkelijk terug in vs. 10020:
 
Ces coiffes à dorées bendes,
d.i. huiven met vergulde banden (snoeren).
margenoot+
[8645]
margenoot+
[8650]
[tekstkritische noot]8760 Entie spieghele. 61 Entie saphele. 62 Entie. 63 B.m. ghesteente d. 65 Ende w. so vromen mi doch. 66 Dese g. die ghi hebt noch. 67 Entie. 68 of. 69 Al d. behaghelheide g. 70 Also h.m. sente B. 71 binnen III d. 72 mooght of c. 73 E. nemmeer hu 1. ter n. 74 sorcoot. 75 grouwen. 76 Ja v. 77 riemen. 78 Hu sorcoet sal sijn s. v. 80 ghebonden. 81 alre. 82 D. suldi s. vercoren. 84 E. dat mine. 85 Maer nu, 86 cleedre d.g. nu in S. 87 an. 88 V.w. dat ghi die o. 89 V.m. sone quamen si u n. 91 zwoeret mi s. 92 Bi Phildeberte ende bi Ludomere. 95 M. dat sijn loghelike s. 99 al ontbr. 8800 Soe h.m. hu te m.s. 1 soe. 2 God. 3 verleefde p. 4 leedet hute. 5 pelegrimagien. 6 Soe wille u h.n.h. aert. 8 D. soe h. ghepleecht soe v. 9 Ay mi men moet al v. 12 laetsoes. 13 E. leet hu harentare te stiere. 14 God verberrents metten q.v.
margenoot+
C. fol. 52 c. d.
margenoot+
[8655]
margenoot+
[8660]
voetnoot1
Rose, I. 308, 10019 (9305):
 
Que me revalent ces gallendes,
 
Ces coiffes à dorées bendes,
 
Et ces dioré trecéor,
 
Et ces yvorin miréor,
 
Ces cercles d'or bien entaillé,
 
Précieusement esmaillié,
 
Et ces corones de fin or,
 
Dont enragier ne me fine or,
 
Tant sunt beles et bien polies,
 
Où tant a beles perreries,
 
Saphirs, rubis et esmeraudes,
 
Qui si vous font les chières baudes?
 
Ces fremaus d'or à pierres fines
 
A vos cols et à vos poitrines,
 
Et ces tissus et ces ceintures,
 
Dont tant coustent les ferréures
 
Que l'or, que les pelles menues?
margenoot+
[8665]
margenoot+
[8670]
margenoot+
[8675]
margenoot+
[8680]
margenoot+
[8685]
margenoot+
[8690]
voetnoot2
Rose, I. 309, 10070 (9356):
 
Vous m'avés juré saint Denise
 
Et saint Philebert et saint Père,
 
Qu'el vous vint de par vostre mère,
 
Qui le drap vous en envoia;
 
Car si grant amor à moi a.
Waarschijnlijk moet men lezen in vs. 8791: U moeder en in vs. 8793:
 
Dat sise u gaf, omdat si woude.
Van een vader is in het origineel geen sprake.
margenoot+
[8695]
margenoot+
[8700]
margenoot+
[8705]
voetnoot3
Rose, I. 310, 10093 (9389)
 
Autrefois à ceste hart torse
 
De maint mastins a esté morse,
 
Tant a divers chemins traciés;
 
Mès tant est ses vis esfaciés,
 
Que ne puet riens faire de soi,
 
Si vous vent ores, bien le soi.
margenoot+
[8710]
[tekstkritische noot]Vs. 8815-19 ontbr. Vs. 8820-26.
 
Ghepareert ende bereet al,
 
Ghelijc eenen orse dat men sal
 
Vercopen ende ghetesuwet steet,
 
Aldurs sidi, alsoe gheet
 
Daer soe hu leet te huwen putieren!Ga naar margenoot+
 
Helpe, hoe maghict ghevieren,
 
In sloughe hu al te stickelinen,
 
Dat hu mochte al hu leven scinen.
Vs. 8825 ontbr. bij A. en is door mij in den tekst ingevoegd.
27 gaet g. dan. 28 wantrauwel. 30 daer bi. 31 A. h.e. daer hute. 32 E.g. haer menighe clute. 33 den neren. 34 Al haer o.e. haer s. 35 haer n. te s.s. 36 H. gaetse toe so zeere s. 37 Dats haer werdet al te male. 38 soe huut gaen h.k. 39 soe gheroupen. 40 Helpe, helpe. 42 Dan scieten si in den noot. 44 Ende n. Vs. 8845-48 ontbr. Vs. 8849-56 bij C:
 
Doch houden sise over zod beede,
 
Wie dat daer comt ten ghesceede.
 
Ende wanneer die vrauwe verweet
 
Tfernoy, dat haer over gheet,Ga naar margenoot+
 
Ende tgroete leet daer soe in si,
 
Dan wilde soe wel, gheloeves mi,
 
Dat hi over zee ware,
 
Ja ende also verre van hare;
 
Want voert en mach, soene niet minnen,
 
Soe wilde wel in allen zinnen.
57 Dat h.h. bi e.d. 58 An d. wolken wat hare scade. Vs. 8859-62 ontbr. bij C. 61 A. hi in h.
margenoot+
[8715]
margenoot+
[8740]
margenoot+
C. fol. 52 d-53 a.
voetnoot1
Rose, I. 310, 10090 (9385);
 
El vient céans et vous emmaine
 
Trois fois ou quatre la semaine,
 
Et faint noviaus pélerinages,
 
Selonc les anciens usages,
 
Car g'en sai toute la covine.
Covine, convine is pratique, arrangement, intrigue. Zie Roquefort, Gloss. I. 294.
voetnoot2
Maquerelle, koppelaarster, in dien zin nog tot in de XVIIe eeuw in Frankrijk bekend, is waarschijnlijk van Ned. oorsprong en met ons makelaar, onderhandelaar, verwant. Zie Diez, Etym. Wtb. 681.
voetnoot3
Bij C vindt men in vs. 8223 ghetesu wet, waarschijnlijk in de beteekenis van gereinigd, geroskamd. Tesuwen zal dan samenhangen met teesen, dat in den zin van uitpluizen, uitkammen bij Plantijn voorkomt: wol teesen, minutatim explicare lanam. Zie Kil; Wdb. op Bredero, enz.
margenoot+
[8715]
margenoot+
[8720]
voetnoot4
Zoowel hore bij A, als clute bij C in vs. 8832 moeten slag beteekenen. Elders zijn mij deze woorden in dien zin niet voorgekomen.
Kerien is een wisselvorm van keeren, bij Kil. Kerien, vetus = keren, verrere; eren, of met voorgevoegde n neren, bij Kil. aere, ere, nere, pavimentum.
margenoot+
[8725]
margenoot+
[8730]
margenoot+
[8735]
margenoot+
[8740]
[tekstkritische noot]8863 Hare en rouct wat soe ane gheet. 64 Slaept hi met hare God weet. 65 So set so haer l.t. avonturen. 66 soe peinst te. 67 soene d.w. haer. 69 Of v. ofte. 70 W. wat e.w. comt i.h. 71 Dat wille soe d. al t.h. 72 Sone prijst daer voren e. no s. 73 Soene vulende. 74 O. bescrijft V. de c. 75 twijf s.c. si. 76 Want wat soe g. gheloves mi. 77 Es b. ende quaethede. 78 mede. 80 wulven levert, 81 vul. 82 dies 84 E. wille altoes w. heere. 85 E. wilse niet laten wesen v. 86 G. hi gheloofde doe hi t. 87 Hare gaf d.s. hem s. 88 ghelike houden. 89 Hi als g.e. soe als g. 90 G. alse trauwe h.i. 91 al ontbr. 92 al ontbr. 93 als h. wille. 94 onspoet. 95 Dat h. 96 Altoes te h.h. 97 M.e. mach daer n. duren. Vs. 8897-8904 bij C:
 
Daer die man tallen huren
 
Willen heere gheheeten wesen.Ga naar margenoot+
 
Minne en mach niet dueren in desen,
 
Want soe es ghelijc van hedelen zinne,
 
Ende sonder hoverde es de minne.
 
Waendi dat niet en deert zeere
 
Den vrauwen te heeten heere.Ga naar margenoot+
5 ware. 6 wel ontbr. 7 Moghen. 9 Hadsoe ghewilt hi hadde gespronghen. 10 M.e.w. of ghesonghen. 11 heeft al s.
margenoot+
[8785]
margenoot+
[8790]
margenoot+
C. fol. 53 a. b.
voetnoot1
Rose. I. 312, 10133 (9419):
 
Et quant la dame sent et note
 
Cest torment et ceste riote.
 
Et ceste déduiante viele,
 
Dont cil jonglierres li viele,
 
Pensés-vous qu'el l'en aint jà maius?
 
El vaudroit or qu'il fust à Miaus,
 
Voire certes en Romanie.
 
Plus dirai, que ge ne croi mie
 
Qu'ele le voille amer jamès.
 
Semblant, espoir, en fera; mès
 
S'il pooit voler jusqu'as nues,
 
Ou si haut lever ses véues,
 
Qu'il péust d'ilec, sans chéoir,
 
Tous les fais des homes véoir,
 
Et s'apensast tout à loisir.
 
Si faudroit-il bien à choisir
 
En quel péril il est chéus,
 
S'il n'a tous ses baras véus,
 
Por soi garantir et tenser,
 
Dont fame se set porpenser.
De vertaling drukt wederom geheel iets anders dan het oorspronkelijke uit.
margenoot+
[8750]
margenoot+
[8755]
margenoot+
[8760]
voetnoot2
Rose, I. 313, 10166 (9452):
 
Fame n'a point de conscience
 
Vers quanqu'el het, vers quanqu'el ame;
 
Valérius néis la clame
 
Hardie et artificieuse,
 
Et trop à nuire estudieuse.
margenoot+
[8765]
margenoot+
[8770]
margenoot+
[8775]
margenoot+
[8780]
voetnoot3
Rose, I. 314, 10191 (9477):
 
Amor ne puet durer ne vivre,
 
Se n'est en cuer franc et délivre.
margenoot+
[8785]
margenoot+
[8790]
margenoot+
[8795]
[tekstkritische noot]8912 Ghetrout ende t.s.w. 14 Wille h.s. haer m. a. 15 wille d. soe hem d. 16 Wien h. so. p. tontsiene. 17 E.r. dan d. 18 sine. 19 ende wille n. 20 D. soe gaet daer soe iemen s. 21 No te s. no te d. 22 D. dinct. 23 ghewisselt. 24 Ende peinst dan in haer h. el. Vs. 8925-26 ontbr. bij A. 27 Want haer m. wilse s. 28 Ende es soe. 29 Ofte en doet al sinen wille. 30 Minne es daer onlanghe stille. 32 Sijn e.s.d. int l. 33 weeldichede. Vs. 8834-49 bij C:
 
Sine gaven niet hare vrihedeGa naar margenoot+
 
Om al tgont van Arabie,
 
Noch namen boven hem meestrie.
 
Wat souden si doen metten goude?
 
Al waert dat ment vercopen woude,
 
Si souden copen ander waerven, (lees: waren)Ga naar margenoot+
 
Daer si in ander lande met varen
 
Souden, dicwile in ompayse,
 
Die in haer lant altoes sijn ayse.
 
Men wiste van gheere vaert
 
Eer Jason te rade waert,Ga naar margenoot+
 
Want hi wilde halen guldijn vlies,
 
Ende dede maken, wiens verwies,
 
Scepe, diene in de zee vueren.
45 A. met ontbr. 50 Die m. niet t. dier u. 51 Hadde sien v.i.d.z. 53 conijnc. 54 waerre. 56 wel ontbr. 58 dochteren. 59 W.w.v. wesen.
margenoot+
[8820]
margenoot+
[8825]
margenoot+
[8830]
margenoot+
C. fol. 53 b. c.
margenoot+
[8800]
margenoot+
[8805]
margenoot+
[8810]
voetnoot1
Rose, I. 315, 10227 (9513):
 
Lors se tient cele à mal-baillie,
 
Quant se voit ainsinc assaillie
 
Du meillor, du plus esprové
 
Qu'ele ait en ce siècle trové,
 
Qui si la vuet contrarier;
 
Ne se set mès en qui fier,
 
Quant sor son col son mestre esgarde,
 
Dont onques mès ne se prist garde.
 
Malement est changiés li vers;
 
Or li vient li gieus si divers,
 
Qu'el ne puet ne n'ose joer.
 
Comment s'en puet-ele loer?
 
S'el n'obéist, cil se corroce,
 
Et la lédenge; et s'ele groce,
 
Estes-le-vous en ire mis,
 
Et tantost par l'ire, anemis.
margenoot+
[8815]
voetnoot2
Rose, I. 315, 10243 (9529):
 
Por ce, compains, li ancien
 
Sans servitute et sans lien,
 
Pésiblement, sans vilenie,
 
S'entreportoient compaignie,
 
N'il ne donassent pas franchise
 
Por l'or d'Arrabe ne de Frise:
 
Car qui tout l'or en vodroit prendre,
 
Ne la porroit-il pas bien vendre.
 
N'estoit lors nul pélerinage,
 
N'issoit nus hors de son rivage
 
Por cerchier estrange contrée,
 
N'onques n'avoit la mer passée.
margenoot+
[8835]
margenoot+
[8840]
[tekstkritische noot]8960 Om de scepe die in de zee besen. 61 Entie si noyt adden ghesien. 62 No vernomen tote dien. 63 vordien. 64 Wiste men n.v. scepe g. A. wisten. 66 Wat si wilden al te hande. 67 Want si w.a.r. 68 E. onderminden hem natuerlike. Vs. 8969-88 bij C:
 
Van goeden levene waren die,
 
Ende minden sonder eerscapie.
 
Niemen en andren twintGa naar margenoot+
 
En was ghereet, als men kint,
 
Eer Baraet quam int lant
 
Ende Hoverde, die de Quaetheit vant,
 
Nijt ende Ghierichede
 
Ende alle die quade zonden mede,Ga naar margenoot+
 
Die hem ter hellen liete dalen
 
Ende Aermoede daden daer hute halen,
 
Dat noyt noch toe en wart ghesien,
 
Maer gonneert quam, het quam mettien.
 
Aermoede, dat es waer,Ga naar margenoot+
 
Brochte met haer mede van daer
 
Dieften, hare lieve kint,
 
Dat soe zeere de moeder mint,
 
Dat wech gaet bi nachte stelen,
 
Ende laet hem bi sire kelenGa naar margenoot+
 
Hanghen. Het heeft so vele trauwen
 
Om te succoersene siere vrauwen.
80 A. hadden. 89 Dan en can soe hem ghehelpen n. 90 soe heme. 91 Ver ontbr. Slavenie. 93 haer b. 95 haer daet. A. dat. 98 eist t. datmer omme d. 99 Als d. coorde. 9000 Dan berout hem eerst vele. 1 Aermoede h. Ghiericheden b. A. Gerecheit 2 de w. 3 Ghierichede. A Gerechteit.
margenoot+
[8855]
margenoot+
[8860]
margenoot+
[8865]
margenoot+
[8870]
margenoot+
C. fol. 53 c d.
margenoot+
[8845]
voetnoot1
Rose, I. 316, 10260 (9546):
 
Tritons redut vif erragier,
 
Et Doris et toutes ses filles,
 
Por les merveilleuses semilles,
 
Cuidèrent tuit estre traïs,
 
Tant furent forment esbaïs
 
Des nés qui par la mer aloient
 
Si cum li mariniers voloient.
Bladen, bij Kil. pandere, curvare; en het bij C. voorkomende besen, bij Kil. baesen, Sax. Fris. errare, oberrare, vagari.
margenoot+
[8850]
voetnoot2
De lezing van C: eerscapie, is boven die van A te verkiezen. Rose, I. 317, 10274 (9560):
 
Lors iert amors sans seignorie.
margenoot+
[8875]
margenoot+
[8880]
voetnoot3
De tekst van C wint het hier weder in nauwkeurigheid van A.
Rose, I. 317, 10289 (9575):
 
Povretés, qui point de sens n'a,
 
Larrecin son filz amena,
 
Qui s'en vet au gibet le cors
 
Por faire à sa mère secors;
 
Et s'i fait aucune fois pendre,
 
Que sa mère n'el puet desfendre.
 
Non puet ses pères Cuers-faillis,
 
Qui de duel en r'est mal-baillis,
 
Néis damoisele Laverne,
 
Qui les larrons guide et governe:
 
C'est des larrecins la déesse
 
Qui les péchiés de nuit espesse
 
Et les baras de nues cueuvre,
 
Qu'il n'aperent dehors par euvre,
 
Jusqu'à tant qu'il i sunt trové,
 
Et pris en la fin tuit prové.
Zie over Laverne Hor. Epist, I. 16, 60.
margenoot+
[8885]
[tekstkritische noot]9004 Dicken 7 doet so m.e. steenen g. 8 Dies si en hadden gheenen n. 9 Up dat. 11 siet e. sine b. 12 Die. 14 Gonneert w. die up brochte. A. die ontbr. Vs. 9015-59 ontbr. bij C. 59 En trauwen men g. hier up n. 60 Up. 61 E. coperinen bottoen. A. lottoen. 62 E. daet d.s. hem m.d. 63 joncfrauwen. 64 m. eercn. 65 M. met wel gheraectheden 67 haer.
margenoot+
C. fol. 53 d.-54 a.
margenoot+
[8890]
margenoot+
[8895]
voetnoot1
Gesate is hier belegering, Mhd gesaeze, (Benecke, Mhd. Wtb. II, 2, 340.)
Rose, I. 318, 10312 (9698):
 
Quant virent gens mener tel vie,
 
S'escorsèrent par toutes terres,
 
Semans descors, contens et guerres.
Deze geheele passage is in onzen tekst meer naar den zin dan woordelijk vertaald.
voetnoot2
De geheele uitweiding over het ontstaan der vorsten, die bij C is weggelaten, zooals blijkt uit vs. 9014, dat door geen rijm wordt gevolgd, is in het oorspronkelijke veel uitgebreider, en loopt van vs. 10335-10412.
voetnoot3
Rose, I. 318, 10335 (9621):
 
Tantost cum par ceste mesnie
 
Fu la gens malmise et fesnie,
 
La première vie lessièrent.
voetnoot4
Rose, I. 319, 10341 (9627):
 
La terre méismes partirent,
 
Et an partir bones i mirent,
Mere, bij Kil. meer, = pael, terminus, meta, limes, Eng. meere.
voetnoot5
Rose, I. 319, 10357 (9643):
 
Un grant vilain entre'eus eslurent,
 
Le plus ossu de quanqu'il furent,
 
Le plus corsu et le greignor,
 
Si le firent prince et seignor.
Het geestige van het origineel is in de vertaling vrij wat te loor gegaan!
margenoot+
[8900]
margenoot+
[8905]
voetnoot6
Rose, I. 321, 10413 (9699):
 
Sans faille des vilains gloutons
 
Ne donnas ge deus boutons;
 
Combiens que bon cuers lor fausist,
 
De tel faute ne me chausist:
 
Bien s'entr'amassent ou haïssent,
 
Ou lor amor s'entrevendissent.
 
Mès c'est grans diaus et grans domages,
 
Quant ces dames as clers visages,
 
Ces jolives, ces renvoisies
 
Par qui doivent estre proisies
 
Loiaus amors et desfendues,
 
Sunt à si grant vilté venues.
[tekstkritische noot]9070 Om g. vercopen moet haer l. Vs. 9071-74 ontbr. 75 Wel radic na minen moet. 76 D. emmer een k. vroet. 77 Sulke const ende a.l. 78 Heefti noot d. 79 Daer hi h. 80 moghe. A. moegen. 81 Als. 82 W. m. staet n.n. tstaden. 83 O. riedic e. man w. 84 D. h. hem hilde an de t. 85 Die ic hu nu hier sette i. 86 Vername hi an s.v. 87 Of an s.w. teenigher s. 88 Dat soe e. minnen b. 89 E. vercore a.l. 90 Of adde ghecoren n. haer g. 91 Daer omme en sal hise lachteren n. 92 Of scelden. 93 Ende s. 94 Al ware o.d. hijt m. sinen o. 95 Daer bi quame teenighen daghen. A. sagen. 96 Haer scamelike ligghen saghe. 97 Met haren vrient int. g.q. 98 Nochtan soudi d.v. 99 Sine oghen k. e 9100 Ghelijc eenen houde p. 1 I. dier g. dat si n. 2 En wisten dat hijs wiste hiet. 3 E. sent haer o. yemen b. 4 E. mach ofte ander l. 5. Dies en soude h. oec n.l. 6 Liete soet dat mochte w. 7 soude. 8 Dine t.w.d. haer soude d. 9 Of. 10 Noch haer v. willen v. 11 Maer l.g. daer soe w. 12 M. d. niet t. sitten s. 13 Come alsoe w.e.g. 14 E. a. en vragher niet n. 15 die. 16 eist v.l. 17 te nauwe. 18 Want ontbr. 19 met b. 20 D. m. mach niet duren l. 21 M. s.o. desen v. 22 In gheerande zaken m. A. Engereanke. Vs. 9123-28 bij C:
 
Hoe wel men waent die waerhede
 
Of weet oec die zekerhede;
 
Maer hi mach wel segghen te waren
 
Te hem, die hem bringhen niemaren,
 
Dat si doen hare quaethede zeere;
 
Want hine sach bi onsen Heere.
29 Nu w. up erderike s.r.
margenoot+
C. fol 54 a. b.
margenoot+
[8910]
margenoot+
[8915]
margenoot+
[8920]
margenoot+
[8925]
margenoot+
[8930]
margenoot+
[8935]
voetnoot1
Rose, I. 322, 10445 (9731):
 
S'il la trovoit néis en l'uevre,
 
Gart que ses iex cele part n'uevre;
 
Semblant doit faire d'estre avugles,
 
Ou plus simples que n'est uns bugles.
margenoot+
[8940]
margenoot+
[8945]
margenoot+
[8950]
margenoot+
[8955]
margenoot+
[8960]
margenoot+
[8965]
[tekstkritische noot]9130 Van lichame also es alleene. Vs. 9131-32 ontbr. 33 Oec en sal hise niet verdriven. 34 soe h. sal. 35 E. soene minnen soude te m. 36 Want het ware 37 wi. 38 O. m. te s. van h.g. 39 A. slecht. 40 Slaet. 41 bindene. 43 W. m. hem de c.o. 44 Sone c.w. niet i. hinghen. Vs. 9145-55 ontbr. Vs. 9156-60 bij C.:
 
Verspreectene dat wijf oec mede,
 
Verdraghet wel, dats vroethede,
 
Ende segghe dat hi ghedoghen soude
 
Slaghe van hare, up dat so woude.
60 A. hi w. 62 V. mochte hare m. 63 Comt oec die zake d.h. slaet. 64 gramscepen. 65 Ofte dreeghe ic rade hem d. 66 hi. 67 haer s. dat spel. Vs. 9168-78 bij C:
 
Andersins mochte soe ghewinnenGa naar margenoot+
 
Eenen anderen vrient dien so vercore;
 
Dan so verlort de ghene van vore.
 
Dit ware aermer lieder recht,
 
Die altoes moeten wesen knecht,
 
Om dat sijn hare ghiften smal.Ga naar margenoot+
 
Een arem man, die minnen sal,
 
Moet emmer vroedelike minnen,
 
Ende oemoedelike, sal hi ghewinnen
 
Eenighe bliscap ende spel.
 
Maer rike man, hi mach doen wel.Ga naar margenoot+
79 ghiften.
margenoot+
[8990]
margenoot+
[8995]
margenoot+
[9000]
margenoot+
C. fol. 54 b. c.
margenoot+
[8970]
margenoot+
[8975]
voetnoot1
Rose, I. 323, 10485 (9771):
 
C'est cil qui por aprivoisier
 
Bat son chat, et puis le rapele
 
Por le lier à sa cordele;
 
Mès se li chas s'en puet saillir,
 
Bien puet cil au prendre faillir.
Hingen, bij Kil. hinghene, hinghe, Fland. Hamus, cardo, Ang. hinge.
voetnoot3
Rose, I, 323, 10490 (9776):
 
Mès s'ele le bat ou lédenge,
 
Gart cil que ses cuers ne s'en change:
 
Si batre ou lédengier se voit,
 
Néis se cele le devoit
 
Tout vif as ungles détrenchier,
 
Ne se doit-il pas revenchier,
 
Ains l'en doit mercier et dire,
 
Qu'il vodroit bien en tel martire
 
Vivre tous tens, mès qu'il séust
 
Que ses servises li pléust,
 
Voire néis tout à délivre,
 
Plus lors morir que sans li vivre.
margenoot+
[8995]
margenoot+
[8990]
voetnoot4
Rose, I. 324, 10510 (9796):
 
Méisment li povres hons;
 
Car le povre, à poi d'achoisons,
 
Porroit-ele tantost lessier,
 
S'el n'el véoit vers li plessier.
voetnoot2
Vs. 9145-54 ontbreken in het origineel even als bij C.
[tekstkritische noot]9180 hem. Vs. 9181-84 bij C:
 
Ende wille hise laten selven mede,
 
Hi verkiese teer ander stede.
85 Maer e. so verhoede hem d. 86 Mint hi teer a.s. 87 D. h. niet gheve s. nieuwer v. 88 Eenighe d. die dander moghen kinnen. 89 E. b. capeel of g. 90 Doucken borsen of gordelkijn. 91 haer. 92 Alsoet. Vs. 9193-94 ontbr. bij A. 95 A. sal hare setten. Vs. 9195-9201 bij C:
 
Die nieuwe en late in gheenen zinneGa naar margenoot+
 
Comen daer sine ander vriendinne,
 
Die eerst te hem te comen plach;
 
Want daer en ware an gheen verdrach,
 
Up datse deerste vonde daer,
 
Daer en rese een orloghe zwaer.Ga naar margenoot+
 
Want nie en wart baer so wreet,
 
Dien men met honden angheet,
 
Noch so vreeselijc de leewinne.
3 N. s. oec s.g. 4 tert up. 5 Also. 6 nieuwe 7 haer vrient. 8 werpt so hute. 9 Vl. e. vier. 10 ghevene. 11 Ende en es te prisene niet. 12 Dat mense beede te gader ziet. 13 dan ontbr. 14 eerste d.e.w. sijn e. 15 de andere. l6 eerster tspel der n. 17 dat zoete s. 18 soe h.o. dan te f. 19 puedersam. 20 Dan; soe. 21 te ontbr. 22 E. dat h. en g.n. eere. 23 Ende nemmermeer s.g. 24 mochtise. 26 wel bi siere t. 27 soe haer d. hute s. 28 Of horte soe d. 29 ghedaenre smeekaerdien. 30 angaen. 31 laten. 32 Ende moet haer thoot vul loghen g.
margenoot+
[9015]
margenoot+
[9020]
margenoot+
C. fol. 54 c. d.
margenoot+
[9010]
margenoot+
[9025]
voetnoot1
Zie Ovid. Art. Am. L. II. 373.
margenoot+
[9030]
margenoot+
[9035]
margenoot+
[9040]
voetnoot2
Rose, I. 325, 10554 (9840);
 
Et s'el n'a pas prise provée
 
D'eus deus ensemble la covée,
 
Mès bien en chiet en jalousie,
 
Qu'el set ou cuide estre acoupie,
 
Comment qu'il aut, ou sache ou croie,
 
Gart soi cil que jà ne recroie
 
De li nier tout plainement
 
Ce qu'ele set certainement,
 
Et ne soit pas lent de jurer;
 
Tantost li reface endurer
 
En la place le geu d'amors;
 
Lors iert quite de ses clamors.
 
Et se de tant l'assaut et angoisse
 
Qu'il convient qu'il li recongnoisse,
 
Qu'il ne s'en set, espoir, desfendre,
 
A ce doit lores, s'il puet, tendre
 
Qu'il li face à force entendant,
 
Qu'il le fist sor soi desfendant;
 
Car cele si fort le tenoit,
 
Et si malement le menoit,
 
C'onques eschaper ne li pot,
 
Tant qu'il orent fait ce tripot,
 
N'onc ne li avint fois fors ceste.
In de vertaling zijn de beide gevallen niet juist uit elkander gehouden en teruggegeven.
margenoot+
[9045]
margenoot+
[9050]
margenoot+
[9055]
[tekstkritische noot]9234 E.s. haer al d. ter s. 35 so. 37 haer. 38 No dor smeeken no dor s. 39 Oec radic e.s. 40 D. nu minnen up erderike. 41 gheenen zinne. 42 Hem b.v. siere vriendinne. 43 so ontbr. 44 moete. 45 Valschelike om t. hebben de n. 46 es de l. Vs. 9247-48 ontbr. bij A. 49 Q s. no q.d.A. Hen es sonde. 50 an. 51 W.m. wille s.v. 53 Enne w. oft een man s. 54 S. vrient. 55 D. alsoe g. heelt als hi. 56 Dien mach hijt segghen, gheloves mi. 57 Werdt. 58 H.s. hem p.i.a. zinne. 59 dicke ontbr., moghe. 60 Hare sals ghedincken ware soes g. 61 O. h so s.h. oec w. 62 E.g.a. 63 Bedevaerde verre ende lanc. Vs. 9264-80 bij C:
 
Dies sal soe hem weten danc.
 
Cussen sal hise met weenenden oghen,
 
Entie laten niet verdroghen.
 
Hi en sal haer oec gheene spise
 
Gheven, sone si zoete van prise,Ga naar margenoot+
 
Noch haer begherte niet verbieden,
 
Wat rade soes heeft van andren lieden.
 
Hi sal oec nieuwe dromen veinsen
 
Entie al vul loghenen peinsen.
 
Hi sal segghen: daer hi lachGa naar margenoot+
 
Up sijn bedde, dochtem dat hi sach
 
In sinen drome eene zoete zake,
 
Noch wel in drome, noch wel in wake:
 
‘Mi dochte dat ic was ghegaen
 
Up mijn bedde ende adde bevaenGa naar margenoot+
 
Hu, vrauwe wel gheraect,
 
In minen aerme, al moeder naect,
 
Den nacht toter morginstont,
 
Ende ghi waert welvarende ende ghesont,
 
Alse ghi, of God wille, sult sijn zaen;Ga naar margenoot+
 
Ende dan sijn wi upghestaen
 
Ende ghinghen in eene praierie
 
Spelen alleene wi twie,
 
Daer wi adden feesten vele
 
Met zotheden ende met spele.Ga naar margenoot+
 
Dusghedane loghene groot
 
Sal men hem vulghieten thoot.
81 Vrient, nu h. u g.a. 83 Beede s.e.g. 84 Die hare wille minne t.s. 85 w. lichtelike weet t. vore.
margenoot+
[9090]
margenoot+
[9095]
margenoot+
[9100]
margenoot+
[9105]
margenoot+
[9110]
margenoot+
C. fol. 54 d.-55 b.
margenoot+
[9060]
margenoot+
[9065]
voetnoot1
Rose, I. 327, 10602 (9288):
 
Si se sunt maint vanté de maintes,
 
Par paroles fauces et faintes,
 
Dont les cors avoir ne pooient,
 
Lor non à grant tort diffamoient.
margenoot+
[9070]
margenoot+
[9075]
margenoot+
[9080]
margenoot+
[9085]
voetnoot2
De lezing van C is oneindig beter, daar vs. 9264-65 geen zin opleveren.
Rose, I. 327, 10622 (9308):
 
Lez li le veic demorant,
 
Et la doit baisier en plorant,
 
Et se doit voer, s'il est sages,
 
En maint lontains pèlerinages,
 
Mès que cele les veus entende.
 
Viande pas ne li desfende,
 
Chose amère ne li doit tendre,
 
Ne riens qu ne soit dous et tendre.
 
Si li doit faire noviaus songes
 
Tous fareis de plésans mençonges, etc.
margenoot+
[9115]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken