Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De kostschool van meneer Beer
Toon afbeeldingen van De kostschool van meneer Beerzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,99 MB)

Scans (11,23 MB)

XML (0,37 MB)

tekstbestand






Vertaler

P.M. Wink


Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kostschool van meneer Beer

(ca. 1910-1920)–Louisa May Alcott–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

Hoofdstuk IX.
Het bal.

Natuurlijk hadden de jongens op Rozenlust ook een club onder elkaar. Zij was opgericht door de grooten, maar van tijd tot tijd werden de kleinen toegelaten. Tom en Rolf waren eereleden en hadden elk een zilveren knoop gekregen, terwijl de gewone leden elk een koperen hadden, dien ze altijd bij zich moesten hebben, anders werden ze voor een of twee dagen uitgesloten. Ze hadden ook ieder een bijnaam, zoo heette Rolf: het Konijn, Jacob heette: de Slang, George: de Luipaard, Tom: de Aap, enz. Als 't regende, vergaderde de club in de schoolkamer, waar de jongens dan tooneelstukjes opvoerden of spelletjes speelden: domino, kienen, schaak, enz. 's Zomers kwamen ze in de schuur bijeen en geen van de jongens heeft ooit willen verklappen wat ze daar uitvoerden. Een enkelen keer, als 't heel warm was, vergaderden ze buiten en dan zaten alle leden in hun hemdsmouwen bij de beek, heel kikvorschachtig en prettig; dan werd er heel wat geredeneerd en als een lid soms ruzie wou maken, dan werd hij maar even kopje onder gedompeld. Frans was president en bewaarde de orde. Mr. Beer was niet in de geheimen van de club, maar werd wel eens op een enkele buitengewone vergadering gevraagd en dan had hij altijd dol veel plezier gehad. De club hield ook wedrennen met hoepels of fietsen, en eens hadden ze zelfs een wedstrijd in twee schuitjes gehouden. Maar die was niet goed afgeloopen; want de schuitjes waren tegen elkaar aangebonsd en er was toen een hevige twist ontstaan, wiens schuld dat was, zoodat de club een poos lang ontbonden was geweest. Gelukkig kwam het gauw weer in orde.

Meisjes mochten nooit lid worden, dat was vaste

[pagina 94]
[p. 94]

regel, maar Pau had er ergen lust in en bracht groote oneenigheid en opgewondenheid onder de jongeheeren teweeg, want ze kwam hen nu op allerlei wijze plagen. Ze keek door het sleutelgat of bonsde op de deur van de kamer, waar de vergadering bijeen was; soms deed ze net alsof ze er alles van wist en schreef overal leelijke gezegden en scheldwoorden op.

Gelukkig kwam Mevrouw op de gedachte, voor de meisjes ook een vereeniging op te richten, waarin de kleine jongetjes ook mee mochten doen. Roosje liet zich bij die gelegenheid Mevr. Rozemarijn noemen en Pau heette dan juffrouw Pauwestaart en was de dochter, als ze huishoudentje speelden; of wel ze deden het een of andere wilde spelletje, waarvan Eddie soms het slachtoffer werd, want ze vergaten wel eens dat hij geen pop, maar een kind was. Zoo sloten ze hem eens in een kast, die een hol moest verbeelden, gingen toen in den tuin krijgertje spelen en lieten het arme ventje daar bij vergissing een heele poos in zitten. Een ander maal was hij bijna verdronken in een groote waschtobbe met water, toen de meisjes walvischje met hem speelden, en, wat nog het ergste was: eens kwam Mevrouw nog maar juist bijtijds om te beletten dat ze hem als roover ophingen.

Maar het meisjeskransje was lang niet zoo hardvochtig tegen de jongens, als ze wel verdiend hadden dikwijls lieten de meisjes een paar leden van de jongensclub uitnoodigen om mee te spelen. Zoo werd eens het volgende briefje aan de jongens afgezonden:

‘Meer. Rozemarijn verzoekt de heeren Rudolf Broek, Thomas Blommers en Hans Bleeker van middag om drie uur bij haar op een bal te komen.
P.S. Hans moet zijn viool meebrengen, dan kunnen wij dansen, en de jongens moeten zich alle drie goed gedragen, anders krijgen zij niets mee van al het lekkers, dat wij gemaakt hebben.’
[pagina 95]
[p. 95]

Misschien zouden de jongens zich nog eens bedacht hebben, of ze de invitatie aannemen zouden, als dat P.S. er niet bijgestaan had.

‘Laten we maar gaan,’ zei Tom. ‘Ik heb geroken dat ze heerlijke dingen gekookt hebben.’

‘We kunnen weggaan als het eten op is,’ zei Rolf.

‘Ik ben nog nooit op een bal geweest, wat moet je er al zoo doen?’ vroeg Hans.

‘Wel, we maken net als de groote menschen een heel deftige buiging; dan dansen we maar een beetje om de meisjes pleizier te doen, eten alles op wat er is en gaan gauw weer weg.’

‘Dat kan ik licht doen,’ zei Hans na een oogenblik te hebben nagedacht.

‘Ik zal maar schrijven, dat we komen zullen,’ en Rolf zond het volgende briefje:

‘Wij zullen maken er allen te zijn. Zorg maar dat er goed wat te eten is. -
De WelEdele Heer Rudolf.’

De meisjes waren in één angst, dat haar eerste bal niet goed zou uitvallen, want als 't goed ging, zou er een keurig dineetje op volgen.

‘Ik hoop maar, dat de jongens even stil en bedaard zullen zijn als de poppen,’ zei Roosje, terwijl ze de tafel vast dekte.

‘Rolf en Hans zullen zich wel goed gedragen; maar je zult zien, dat Tom ons plagen zal,’ antwoordde Pau.

‘Dan zend ik hem dadelijk naar huis.’

‘Dat doet men niet op groote partijen.’

‘Nu, dan vragen we hem nooit weer.’

‘Dat zal het beste zijn; maar kom, het is al kwart voor drieën, we moeten ons gauw gaan mooi maken,’ zei Pau, die plan had zich heel leelijk toe te takelen.

‘Ik ben de moeder, dus zal ik me maar heel eenvoudig kleeden,’ zei Roosje, terwijl ze een nachtmuts opzette, waaraan ze een ronde strik genaaid had; daarna

[pagina 96]
[p. 96]

deed ze een sleepjapon van haar tante aan, sloeg eer oude sjaal om, zette een papieren bril op en nam een grooten zakdoek in de hand.

Pau had een groene, neteldoeksche japon aan met een gele sjerp en groote paarse pantoffels als dansschoentjes; een oud stoffertje hield ze bij wijze van waaier in de rechter- en een leeg azijnflesje als een flacon in de linkerhand. - ‘Ik ben de dochter en moet dus heel netjes zijn,’ zei ze.

Er werd hard aan de deur geklopt; juffrouw Pauwestaart liet zich gauw achterover op een stoei vallen en ging uit alle macht zitten waaien, terwijl mevrouw Rozemarijn zoo deftig mogelijk rechtop op de canapé ging zitten. Kleine Lili, die veertien dagen op Rozenlust logeerde, speelde voor meid en opende de deur met de woorden: ‘Binne heere.’ Ter eere van het feest hadden de jongens hoog opstaande boordjes van papier aan en hooge zwarte hoeden op; daarbij droegen ze allen handschoenen, maar van allerlei verschillende soorten van kleuren, want handschoenen was een artikel, waarvan nog nooit één jongen op Rozenlust een gelijk paar had kunnen bewaren.

‘Hoe vaart u, Mevrouw?’ zei Rolf met zulk een grove stem, dat hij maar heel korte zinnetjes tegelijk zeggen kon.

Ze maakten nu allen een buiging en gingen op zulk een grappige, deftige manier zitten, dat de heeren hun fatsoen vergaten en achterover in de stoelen rolden van het lachen.

‘Och, stil toch!’ riep Mevr. Rozemarijn.

‘Als je zoo doorgaat, wordt je nooit weer gevraagd,’ voegde Juffr. Pauwestaart er bij, terwijl ze Tom, die het hardst van allen lachte, met haar azijnfleschje op den schouder klopte.

‘Ik kan 't niet helpen; je lijkt ook net op een tooverheks, verontschuldigde de heer Blommers zich.

‘Jij ook, maar ik ben niet zoo onbeleefd het te zeggen,’ antwoordde Pau heel boos.

[pagina 97]
[p. 97]

‘Laten we nu maar gaan dansen,’ zei Roosje. ‘Heeft u uw viool meegebracht, meneer?’

‘Ja, die staat buiten de deur,’ en Hans ging ze halen.

‘Willen we eerst niet gaan soupeeren?’ vroeg Tom met een knipoogje tegen Rolf, om hem er aan te herinneren dat, hoe eer het lekkers op was, ze des te eer konden ontsnappen.

‘Neen, dat doet men immers nooit; eerst soupeeren en dan dansen. Als je niet ordentelijk dansen wilt, dan krijg je niets van al het lekkers mee, geen enkel stukje, begrepen, meneer?’ en Mevr. Rozemarijn keek zóó ernstig, dat de jongens inzagen, dat het geen gekheid was en ineens heel wat beleefder werden.

‘Ik zal met Mr. Blommers dansen, dan kan ik hem meteen de polka leeren, want het is eigenlijk schande, zoo slecht als hij die kan,’ voegde ze er bij, en wierp Tom een verwijtenden blik toe.

Hans speelde een wijsje en de twee paren kinderen sprongen er vroolijk op los. De dames dansten heel netjes, maar de heeren namen veel te groote passen, in de hoop dat ze dan gauw gedaan zouden hebben en eerder zouden gaan soupeeren. Toen ze allen buiten adem waren, mochten ze wat gaan rusten, en de kleine dienstmeid ging rond met dropwater in kopjes, die zóó klein waren, dat éen van de gasten er negen achtereen uitdronk. Het is misschien maar beter zijn naam niet te noemen, want hij werd er zoo opgewonden en onfatsoenlijk van, dat hij 't op 't laatst met kopje en al in den mond stak.

‘Nu moest jij Pau vragen een liedje te zingen,’ zei Roosje tot haar broertje Rolf, die met zijne hooge boordjes net op een uiltje leek.

‘Wilt u eens zingen, mejuffrouw?’ zei hij heel gehoorzaam, nieuwsgierig om te weten, wat de piano zou moeten voorstellen. Mejuffrouw Pauwestaart zweefde naar een oud schrijftafeltje, schoof dat open, en

[pagina 98]
[p. 98]

zong, terwijl zij zoo hard mogelijk op het meubeltje bonsde:

 
‘Er zaten zeven kikkertjes
 
Al in een boerensloot,’ enz.

Toen ze gedaan had, klapten de heeren met zooveel vuur in de handen, dat ze nog twee andere liedjes toegaf en misschien toen nog niet opgehouden zou hebben, als de heeren niet zoo vrij waren geweest te zeggen, dat het nu lang genoeg was.

‘Zie zoo, nu gaan we soupeeren,’ zei Mevr. Rozemarijn, zeer tevreden over haar gasten.

‘Ga nu netjes zitten, zonder te vechten.’

Gelukkig was alles best uitgevallen; alleen was de vla zoo week, dat men ze drinken moest in plaats ze te eten met de nieuwe lepeltjes; maar de boterhammetjes met rookvleesch verdwenen als sneeuw voor de zon en de taart - die uit een appel gesneden en met suikerboontjes bestoken was, wekte ieders bewondering.

Jammer dat juffrouw Pauwestaart een oogenblik met de meid kibbelde om het dikste poffertje, waarop Lili zoo driftig werd, dat zij het heele schoteltje in de lucht smeet en onder een hagelbui van poffertjes in tranen uitbarstte. Ze bedaarde wel gauw, toen ze haar op het mooiste stoeltje lieten zitten en een suikerpotje gaven om uit te likken, maar met dat al had de kleine driftkop al het lekkers vertrapt.

Toen men het tweede schoteltje poffertjes wilde ronddienen, was het spoorloos verdwenen; het was met opzet voor het laatst bewaard, omdat er krenten in waren.

‘Jij hebt ze verstopt, Tom; ik kan het aan je gezicht zien,’ riep de toornige gastvrouw, terwijl ze hem met de melkkan dreigde.

‘Dat is niet waar!’

‘Het is wel waar!’

‘Het is niet beleefd om tegen te spreken,’ zei Pau, die intusschen de bessensapsaus opsnoepte.

[pagina 99]
[p. 99]

‘Kom, Rolf, geef ze terug’, zei Tom.

‘Hè wat jok je,’ gilde Rolf, ‘je hebt ze in je eigen zak!’

‘Wacht, we zullen ze hem eens afnemen; het staat je heel leelijk, Roosje aan het schreien te maken,’ zei Pau, die haar eerste bal nog pleizieriger vond, dan ze gedacht had.

En terwijl Roosje en Lili haar traantjes afveegden, vielen de twee jongens en Pau op den dief aan; maar hij wist te ontsnappen, ging achter de tafel staan en bombardeerde nu zijn aanvallers met de gestolen poffertjes. Het laatste poffertje vloog door de kamer, toen hij ingesloten en vastgegrepen werd, met groot lawaai naar de deur gesleept en buiten de kamer gezet.

De poffertjes werden zoo netjes mogelijk op een schoteltje gelegd, maar ze zagen er niets smakelijk meer uit.

‘Willen we nu maar weggaan?’ zei Rolf plotseling, toen hij zijn tante de trap hoorde opkomen.

‘Ja, gauw maar,’ zei Hans en liet een lekker, dik poffertje in den steek, dat hij niet wilde oprapen. Maar voordat de jongens de deur uit waren, was tante Beer er al in en de jonge dames vertelden haar de heele geschiedenis.

‘Die jongens behoeven niet te denken, dat zij ooit weer op een bal gevraagd zullen worden, voordat ze oprecht berouw hebben getoond over hun gedrag,’ zei Mevrouw ernstig.

‘We deden het maar voor de grap,’ begon Rolf.

‘Ik hou niet van grappen, waarmee men andere kinderen verdriet doet. En Rolf, ik dacht niet dat jij ooit je zusje plagen zou; zij is altijd even lief voor je.’

‘Tom zegt, dat alle jongens hun zusjes plagen,’ mompelde Rolf.

‘Jongens mogen dat toch niet doen; het is misschien maar beter, dat ik Roosje naar huis zend, daar heeft ze niemand die haar plaagt.’

Bij deze bedreiging ging Rolf onmiddellijk naar Roosje

[pagina 100]
[p. 100]

toe, veegde haar de traantjes af en hield haar een groot poffertje voor, waardoor zij zich spoedig liet overhalen om weer goed te zijn.

‘Hans heeft ook geplaagd, maar Tom nog het ergst van allen,’ zei Pau, want ze vond het onrechtvaardig, dat die twee geen knorren zouden krijgen.

‘Ik heb er spijt van,’ verzekerde Hans benauwd.

‘Ik niet!’ riep Tom door het sleutelgat van de deur, waarachter hij had staan luisteren.

‘Gaat nu maar naar beneden, jongens,’ zei Mevrouw, die nu niet zoo heel kwaad was; maar denkt eraan, dat je niet met de meisjes praten of spelen moogt, totdat ik het je zeg: je bent het niet waard, dus ik wil het niet hebben.’

Beschaamd gingen Rolf en Hans weg; maar Tom lachte ze uit en wilde een kwartier lang niets met zulke ‘flauwe kerels’ te doen hebben. Roosje was zeer verdrietig over het gedrag van Rolf en vond het niets plezierig niet met hem te mogen spelen, maar Pau had er echt schik in, en maakte elken keer, dat ze een van de drie zag, een langen neus, vooral tegen Tom, die net deed alsof 't hem niets schelen kon en zoo luid mogelijk verkondigde, dat hij heel blij was voor een poos van die ‘nesten’ af te zijn. Maar het begon hem toch even als de andere jongens gauw te vervelen; vooral omdat Mevrouw zich ook onder de ‘nesten’ rekende en ook niet tegen hen sprak of naar hen keek, maar heelemaal deed alsof zij niet bestonden.

Langer dan drie dagen konden de booswichten het zóó niet uithouden en, na veel gefluister en overleg, schenen ze er eindelijk iets op gevonden te hebben, om de verzoening tot stand te brengen. Bij dat iets scheen veel stijfsel noodig te zijn en uren achtereen werd er in de schuur aan gewerkt. Pau was zóó nieuwsgierig, dat ze eens bijna haar neus tusschen de deur geklemd had, en Roosje betreurde het zeer dat ze niet samen spelen mochten en ze zulke ‘nare geheimen’ voor elkaar hadden.

[pagina 101]
[p. 101]

Op een mooien Woensdagmiddag togen Tom en Hans uit met een verschrikkelijk groot plat pak, in kransen gewikkeld. Pau en Roosje begrepen er niets van en stampvoetten van verlangen om mee te gaan. Daar ging de deur open en kwam Rolf binnen, heel beleefd met zijn hoed in de hand. ‘Tante, wilt u en de meisjes alstublieft eens meegaan om een verrassing te zien, die we voor u gemaakt hebben?’ vroeg hij zoo vriendelijk als een jongen maar doen kan.

‘Heel graag!’ zei Mevrouw met zulk een hartelijke stem dat Rolf er van opfleurde, ‘mag Eddie ook mee?’

‘O, zeker; de ezelwagen staat al te wachten voor hem en de meisjes; u zult wel kunnen wandelen naar het Koningsduin, nietwaar?’

‘Met veel pleizier; maar is het wel noodig, dat ik mee ga!’

‘Ja, u juist, anders is alle aardigheid er af!’ riep Rolf opgewonden.

Spoedig waren de hoeden opgezet en werd de tocht ondernomen. De stoet zag er recht teestelijk uit; de drie meisjes en Eddie zaten in de ‘waschmand,’ zooals zij den mandenwagen noemden; Tobias had een rooden pluim op zijn kop, Caro een blauwen strik om den nek en Rolf een bouquetje in het knoopsgat; terwijl Mevrouw, ter eere van het feest, vooruit stapte met een bonte Japansche parasol in de hand.

Toen ze op Koningsduin kwamen, was daar niets te zien dan zand en helm en de meisjes keken erg teleurgesteld. Maar Rolf zei: ‘Stapt maar uit, dan zal de verrassing dadelijk komen, en daarop verdween hij achter het duin.

Een oogenblik van gespannen verwachting en toen kwamen Hans, Tom en Rolf te voorschijn, ieder gewapend met een grooten vlieger, dien ze de drie meisjes aanboden. Ze werden met groot gejuich ontvangen; maar de jongens liepen weer weg, roepende dat de verrassing nog niet uit was, en verschenen spoe-

[pagina 102]
[p. 102]

dig met een vierden vlieger van monsterachtige grootte, waarop met kolossale oranjeletters geschreven stond: voor mevrouw beer.

‘We hebben er u ook maar een gegeven, omdat u kwaad op ons was en partij voor de meisjes gekozen hadt! riepen ze alle drie, gierende van 't lachen.

Mevrouw deelde hartelijk in de vroolijkheid en scheen wat blij met haar present te zijn. ‘We hebben juist gisteren tegen elkaar gezegd, dat we zoo graag een vlieger wilden hebben, is 't niet meisjes?’ zeide zij.

‘Daarom hebben we ze ook gemaakt,’ riep Tom, die op zijn hoofd stond, wat zijn gewone manier was om vreugde uit te drukken.

‘Laten we ze nu gaan oplaten,’ zei Pau.

‘Wacht, we zullen je helpen!’ riepen de beleefde jongens, en Rolf hielp Roosje, Tom Pau, en Hans Lili met haar klein blauw vliegertje.

Mevrouw zei dat zij geen hulp noodig had, want dat zij heel knap daarin was; als Hans hem maar even wilde opgeven. Een voor een stegen de vliegers naar boven en nog nooit hadden de kinderen zooveel pleizier gehad. Het was zoo'n prettig gevoel, die touwen in de hand te hebben, en het was net of er levende wezens aan vastzaten, zóó werd er aan getrokken. Lili durfde den haren niet zoo hoog te laten gaan, en vond het eigenlijk maar prettiger, er mee op schoot te zitten en de plaatjes, die Tom er opgeplakt had, te bekijken.

‘Nu, is onze partij niet heerlijk gelukt?’ vroeg Tom, onder het naar huis gaan.

‘Mooi,’ klonk het algemeene antwoord.

‘Weet je hoe dat komt?’ zei Mevrouw. ‘Omdat de gasten zich zoo goed gedragen hebben. Ik herinner me nog wel een andere partij, waarbij dat niet het geval was, en jij, Tom?’

‘Ik ook,’ zei deze.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken