Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De kostschool van meneer Beer
Toon afbeeldingen van De kostschool van meneer Beerzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,99 MB)

Scans (11,23 MB)

XML (0,37 MB)

tekstbestand






Vertaler

P.M. Wink


Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kostschool van meneer Beer

(ca. 1910-1920)–Louisa May Alcott–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Hoofdstuk XIII.
Het prinsesje.

Nu volgden weer een paar weken van rus op Rozenlust; de oudste kinderen voelden wel, dat ook zij een beetje schuld hadden gehad aan dat verdwalen van Pau en Rob en deden dubbel hun best om braaf te zijn, terwijl de kleintjes zóó verschrikt waren door het verhaal, dat Pau gedaan had van haar lotgevallen op dien avond, dat ze verdwalen het ergste vonden wat iemand overkomen kon en hun neusjes nauwelijks buiten het tuinhek durfden steken, uit angst dat het ineens donker zou worden en spookachtige koeien zouden te voorschijn komen.

‘Het is net een stilte vóór een storm,’ zei Mevrouw, als ze al die zoete kinderen aanzag, maar ze was er heel blij om, vooral, omdat ze net een klein logeetje had. Dat was de kleine Lili, het dochtertje van Mr. Leo, die met zijn vrouw voor een week op reis moest en het kleine meisje zoolang aan tante Jo had afgestaan.

De jongens beschouwden het Prinsesje, zooals ze haar noemden, als een halve engel; ze was dan ook een beeldig mooi kindje. Ze had lang, goudblond haar, dat als een groote sluier achter haar hing, en als ze verlegen was of kwaad, schudde ze het maar even naar voren om er achter wen te kruipen. Het mocht nooit geknipt worden en 't was zóó fijn en zacht, dat Rolf zei, dat het van zijde was gemaakt en aan haar hoofd geplakt.

Iedereen bedierf het kleine Prinsesje, maar het deed haar niets geen kwaad, dat ze zag hoe prettig men het vond, als zij plezier had en hoeveel medelijden men haar betoonde, als zij eens verdriet had. Zelfs

[pagina 144]
[p. 144]

had haar Koninklijke Hoogheid een goeden invloed op haar kleine onderdanen, want ze had hekel aan alles, wat leelijk en slordig was. Zij wilde niet dat de jongens haar ruw aanpakten of haar vuile handen toestaken. Er was dus nog nooit zooveel zeep gebruikt op Rozenlust als gedurende haar bezoek, want de jongens beschouwden het als een groote eer, haar te mogen dragen, en als een groote vernedering, door haar afgewezen te worden met de woorden: ‘Weg, vuile jongen!’

Ze kon ook geen harde stemmen verdragen en als ze hoorde ruzie maken, stopte ze allebei haar oortjes dicht. Geen, wonder, dat de jongens dus in haar tegenwoordigheid zachter en beleefder begonnen te spreken. Ze vond het ook heel plezierig, hun boodschapjes op te geven en ze deden niets liever, dan een bloempje voor haar plukken of haar bordje aangeven of haar stoeltje aanschuiven; zelfs vochten Tom en Rolf om de eer, haar de goudleeren schoentjes te mogen aantrekken.

Voor de wilde Pau was het ook heel goed, eens een poosje met zulk een Prinsesje om te gaan; dit wilde in het eerst niets van haar weten en liep voor haar weg als voor een wild beest, toen zij haar een paar keeren had zien stoeien en vechten en lawaai maken. Dat vond de hartelijke Pau heel naar. Ze zei eerst wel: ‘'t Kan me niets schelen;’ maar dat kon het haar toch wèl; want toen Lili eens zei: ‘Ik houd veel meer van mijn nichtje, want die is zoo stil’, toen gaf ze Roosje een harden schop en ging in het schuurtje bitter zitten schreien. Daar vond ze troost; misschien vertelden de vogeltjes op het dak haar wel, hoe lief het is, als een meisje zachte, vriendelijke manieren heeft. Hoe het zij, toen ze de schuur uitkwam, ging ze regelrecht naar den tuin, en zocht daar van onder een boom een lief klein rose appeltje, waarvan ze wist, dat Lili bijzonder veel hield en bood het haar op een moerbeienblaadje aan.

[pagina 145]
[p. 145]

Tot haar verwondering was Hare Hoogheid wel zoo goed het geschenk aan te nemen en op verzoek van het zachte Roosje, dat den schop al lang vergeten had, gaf het Prinsesje er de wilde Pau zelfs een kusje voor. Daarna bleef Pau in de gunst, maar ze deed er ook haar best voor, en gaf zich alle moeite om het tortelduifje en het gele kanarievogeltje, zooals de jongens Roosje en Lili noemden na te doen; voelde ze eens groeten lust om weer wild te zijn, dan zorgde ze er voor onder de oogen van 't Prinsesje vandaan te blijven.

Er was geen jongen in het huis die niet van het Prinsesje hield. De arme Willem zat haar maar aan te staren en, hoewel ze dat niet plezierig vond, liet ze het maar toe, omdat ze medelijden met hem had; Dirk en Adriaan vervolgden haar met fluitjes uit wilgentakken, het eenige wat zij konden maken; 't Prinsesje nam ze heel genadig aan, maar gebruikte ze nooit. Rob en Eddie liepen haar na als twee hondjes. Van Jacob hield ze niet, omdat hij zoo'n scherpe stem had en ook een wrat op de hand. Ze vond, dat de Poffer zoo onfatsoenlijk at en de arme dikzak deed al zijn best, niet zoo te schrokken: omdat de Prinses dat zóó leelijk vond, dat ze het niet kon aanzien.

Frits kwam geheel en al in ongenade, toen ze hem eens een veldmuisje had zien martelen. Nooit vergat 't Prinsesje dat akelige tooneel, en als ze Frits zag, verborg ze haar gezichtje achter haar haar, maakte een beweging met haar handje, dat hij weg zou gaan, en riep half boos, half bedroefd: ‘Neen, ik wil niet van hem houden; hij heeft het arme muisje den staart afgetrokken, en het schreeuwde zoo!’

Ja, de Prinses oefende groote macht uit, zóó zelfs, dat Jacob uit zichzelf aan Mijnheer kwam vragen, zijn wratten weg te branden, iets dat hij nooit had willen hebben, uit angst voor de pijn. Maar nu verdroeg hij het flink, zonder schreien, in de hoop dat Hare Hoogheid hem weer in genade zou aannemen. De Poffer behaalde ook een groote overwinning op zichzelf.

[pagina 146]
[p. 146]

‘Mag ik Lili wat van mijn bruidsuikers meegeven, die Mama me gezonden heeft?’ kwam hij Mevrouw vragen.

‘Zij mag geen suikergoed eten; maar als je haar dat suikeren hondje wilt geven in dat mooie bonbondoosje, zal ze het zeker heel aardig vinden,’ was het antwoord.

‘O, maar als ze het niet eten mag, dan heeft ze er niets aan, en ik zou niet graag hebben, dat ze ziek werd,’ zei de dikzak, wien het altijd aan het hart ging, iets van zijn lekkers af te staan.

‘Ze zal het toch heel plezierig vinden om het te krijgen en als ik haar zeg, dat het is om te spelen, en niet om te eten, weet ik zeker dat ze er ook niet zal aankomen. Ik weet dat ze het weken lang zal bewaren, zonder er aan te denken, het in den mond te steken. Dat is meer dan jij kunt, Poffertje.’

‘Ik kan het ook best; ik ben veel ouder dan zij; wat denkt u wel?’

‘Nu laten we het eens beproeven. Doe nu je suikergoed in dezen zak en laat me eens zien, hoe lang je het bewaren kunt. Eerst zal ik ze eens tellen: twee ringen, drie klontjes, zes boonen, één suikeren vischje. een poesje en acht chocolaadjes. Zie zoo,’ zei Mevrouw en gaf hem het builtje over, dat George met een zucht in zijn zak stak.

't Prinsesje nam het hondje dankbaar aan en stond den Poffer als een hooge gunst toe, haar op zijn rug den tuin eens rond te dragen; hij had nog nooit 's middags zóó naar het eten verlangd als dien dag.

Eindelijk kwam haar papa om het Prinsesje naar huis te halen; geen wonder, dat er een algemeen gejammer opging.

Ze kreeg zóóveel afscheidspresenten mee, dat Mr. Leo er wel een apart rijtuig voor had mogen laten komen. Iedereen had haar wat gegeven en 't was een groote last om alles in te pakken, bijvoorbeeld een paar witte muizen, een koek, wat appels, een konijn, dat vreese-

[pagina 147]
[p. 147]

lijke drukte maakte in een zak, een groote roode kool, om het op te tracteeren, een fleschje dropwater en een monsterbouquet.

Het afscheid was aandoenlijk; het Prinsesje zat op een tafeltje in de gang, omringd van al haar onderdanen. Ze kuste de meisjes en haar kleine neefjes, en gaf ieder van de jongens een hand.

‘Kom maar gauw eens weer,’ zei Daan, terwijl hij een glinsterende tor op haar hoedje vastmaakte.

‘Eén ding moet je beloven: dikwijls aan mij te denken,’ zei Tom en hij streek haar voor het laatst nog eens over het haar.

‘De volgende week mag ik weer bij je komen,’ zei Hans, alsof dat zijn eenige troost was.

‘Heb ik die wrat niet mooi weggemaakt?’ vroeg Jacob, haar de hand gevend.

‘Hier zijn nog twee fluitjes, om dikwijls aan ons te denken,’ zeiden Dirk en Adriaan, geheel onbewust dat er al zeven van dezelfde soort in den vuilnisbak lagen.

‘En ik heb een leeswijzer voor je gemaakt; dien moet je nu bewaren tot je honderd jaar oud wordt!’ riep Pau.

Maar de arme Willem was het ergst bedroefd van allen; want toen hij begreep dat ze voor goed zou weggaan, wierp hij zich op den grond en kuste al schreiend haar kleine, blauwe schoentjes. ‘Niet weggaan! Niet weggaan!’ snikte hij.

Lili was zóó getroffen door zijn verdriet, dat ze zich over den rand van de tafel heenboog, zijn hoofd in haar handjes nam en met haar zacht, zilveren stemmetje zei: ‘Huil maar niet, zoete Wim, ik kom gauw terug en ik zal je afkussen.’ Die belofte troostte Willem en de andere jongens vonden dat zulk een eer, dat een paar van hen riepen: ‘Mij ook! Mij ook!’ en de anderen er uitzagen alsof ze het hadden willen roepen.

Er scheen iets in de gezichten te zijn, dat het Prinsesje plezierig stemde; want ze keek ze eerst eens aan,

[pagina 148]
[p. 148]

strekte toen haar armpjes uit, en zei met groote inschikkelijkheid: ‘Ik zal allemaal kussen!’

En als een zwerm bijen vlogen de jongens naar de kleine Prinses toe, zoodat er spoedig niets meer van haar zichtbaar was, dan één veertje van haar hoedje. Toen pakte haar vader haar ineens op en glimlachend en met haar handje wuivend reed het Prinsesje weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken