Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Maendach 17^en Maii 1563.

De heren adjuncten, to wetende de president van Leuwerden, Mr. Caerl van den Nijtzem³⁾, sampt Engelberth van Ensze, drost tho Coverden, ende Mr.

3) Blijkens de Naamrol der Raden van het Hof van Friesland werd hij in 1527 raad en procureur-generaal in Friesland, vervolgens 1547-1557 raadsheer in het Hof van Holland, daarna tot zijn dood (21 september 1569) president in Friesland. Hij was te Maastricht geboren, studeerde te Leuven en overleed te Minnertsga, waar zijn zoon Maarten op Ferniastate woonde. Zijn vrouw heette Lijsbeth van Roon. In de Herv. kerk aldaar bevindt zich een grafkelder van het geslacht van (der) Nitszen, op de deksteen waarvan des presidents sterfdag staat vermeld. (Vriendelijke mededeling van Dr. A.L. Heerma van Voss, indertijd rijksarchivaris in Friesland.). Engelbert van Ensze, raad in Overijssel en rentmeester des konings van Salland 1534-1558, sedert 1551 mede van Vollenhove en Kuinre; hij werd na de dood van Reynolt van Bourmania onder afstand van genoemde functies de 30^e oktober 1557 aangesteld tot kastelein op het huis Coevorden en drost van Drente, na zijn dood in 1567 volgde Jaerich (van) Botnia hem op. Zie Graswinckel, Overijsselsche rekeningen enz. (Versl. R.O.A. 1923 II blz. 323 e.v. - Mr. Gerhard van Oostendorp behoorde (blijkens welwillende inlichting van Mr. A. Haga, indertijd rijksarchivaris in Overijssel) tot de leden van het door Karel V in 1553 ingestelde college van Kanselier en Raden van Overijssel, hetwelk voortdurend onenig was met de Staten van het gewest. Uit: Bijdragen tot de Gesch. van Overijssel IV 179 en 180 blijkt, dat Van Oostendorp de Spaanse zaak nog in 1582 trouw was. Hij stierf waarschijnlijk in 1582/3; zie het register van goederen van 's konings vijanden, uitgegeven Vereen. tot beoef. van Overijssel Regt en Geschiedenis, 1880.

[p. 126]

Gheraerdt van Oestendorp, Kon. Mat. Raedt van Overijssell, sijn up huyden alhiir bij und neffens de heren Lieutenant ende Hoefftmannen in der Minnerbroedercloester (plaetze bij een erbaren Rhade daertho verordent) erschenen und dat durch anforderent etzlyker vrunde uuth den Omlande, dewelcke so de unse heren und vrunde voer suspect gheholden, hefft men oeck daertegens se neet, noch voer de staeten, daer se sich voer uuthgheven, noch voer deputeerden des clenen Vreeslandes, als se sich noembden, koenen noch willen achten offt holden, dan daer eene kenninge lestlyck begheert und is de saecke also infecta re blijven hangen, woe de syndicus sijn acta daeraff ex officio gemaeckt und bij mij minuteswijse vervatet¹⁾.

Borgermester Albert Roltemans pandt a Pentecostes 1563, 30 Maii.

1) Zie Bos, Gild- en Stapelrecht blz. 241 e.v.