Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Donderdach 10 Maii 1571. A prandio.

Besloten, dat die entfangen laecken onder de gemene borger, soe oere penningen der stadt up renten verschoten, sullen uuthgedeelt worden, tho verstaende denghenen, de deselve laeckenen na hoeren ingesetten prijss an hoer hoefftstoell sullen willen entfangen ende hoere verschenen renten der stadt tho goede laten, hiirvan de anbiedinge erst tho gescheende an denghenen, de vijfftich ar. gl. ende soe upwert vervolgents der stadt up renten verlecht hebben, soe wijt ende veer deselve laeckenen sullen verstrecken moegen.

Soe etlycke borger up een pondt gr., der stadt to lehene, tho verstrecken gesat, tot vervallinge der onkosten, so tot vulfueringe oder besendinge vanwegen der schelinge tusschen Stadt ende Landen sullen gescheen moegen, sint om deselve penningen uuth to forderen, neffens de 4 dieneren verordnet uuth de Swoerne Meente naemptlick:

[p. 190]

Aemssink -	Hoytet Aldringa,	Johan tho We, de slotemaker.
Jacob -	Fredrick Koeninck,	Johan van Oldenborch.
Hermen Baroltz -	Claes Heldt,	Jasper Willema.
Berent -	Derck Westerwolt,	Hinrick Suywint.

Nota, dat dese voersz. vrunden terstondt mitten dieneren affgefeerdight, de voersz. penningen promptelick in tho forderen¹⁾.

1) De gezanten kregen blijkens de stadsrekening mee 1159 dalers 26½ st. 1 plak; het bedrag was de opbrengst van de ommegang in de 4 kluften. De herbergschuld van deze legatie te Brussel bij Philip Dierthiens in de Rode Helm werd eerst voldaan door tussenkomst der Gron. ossekopers, die tegen Allerheiligen naar Antwerpen gingen (Miss. prot. Alt. blz. 242, 264).