Saterdach 26 Julii 1572.
Tyaert Heeckema van een erb. Raedt verbodet, hefft sich beclaget, woe Garbrant Heynens sampt Roleff Battinck em an den heren lieutenant beschuldight vermidts enige haestige woerden, de he em upter straten togesecht, omdat Battinck bij der keertsen uutganck sijn landt bij grastalen gekofft ende nu neet woell meten laten, dan etlyck alsoe tot sijn ende sijner creditoren nadell sunder geldt to genieten begeert, des geen Christen thostunde, etc. Ende want durch dien der lieutenant hem gevencklick laten hensetten, solden derhalven em sijnen schaden ende onkosten vergelden, bijsunders soe Garbrant tegens sijn borgereedt ende privilegie deser stadt gedaen, den bewust, dat dene borger tegens den ander an B. ende R. ende neet bij den lieutenant rechts tho versuecken behoert. Waer tegens Garbrant geprotesteert, als de geen anclage gedaen, dan allene mit sijn swager (den Tyaert sijn lijff to nemen gedruwet) en den lieutenant gegaen, dat derhalven Tyaert selffs voer soe ener gestraffet, de tegens sijn borgereedt soll moegen gedaen hebben, presenterende noch affstall des koeps ruitten verlues des halven wijnkoepes. Hebben hiirna B. ende R. een bevredinge ex offitio gelecht tusschen Tyaert Heeckema eens ende Garbrant Heynens (de verclaert des neet to begerende) ende Roeleff Battinck anderdeels bij een pene van hundert daelers ende dat na vormoege ende inholdt des stadtboeckes geboerlycken tachtervolgen ende nah to komen.
Upt versueck van Boustamente van 6 barssen ten Dam (daer men het kerckhoff beschantset) vanhiir to schickende, ingesacht, de heren geswoernen neet voer guet kunden insehen, dat men dese stadt noch wijder van geschutt soll behoeren tho bloeten, doch dat der capitein daerin muchte doen na sijn bevell ende gelijcken he des soll weten to vordegenen.