Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Vrijdach 25 Julii 1572.

Soe der capitein Boustamente angegeven, dat voel koerns uuthgefuert, is entsloten van des, uuth de cijskamercedulen gehaelt ende voererst angetekent ende volgendts de cedulen in der poerten den Omlandtschen solden weder affgeeysschet moegen worden, daerup navolgenden bescheet den van der voersz. kamer behandet:

B. ende R. laten weten, dat (in anseung deser tijdt) den ingesetenen der Ommelanden iider voer sijn huesgesin ter weecken neet boven een mudde offte een halff ende een landtbacker tot dre mudden roggen ende den cloesteren allene tot hoer hamel noetdrufft des weeckes broetkoern vanhiir sall uuthgestadet moegen worden.

[p. 218]

Nah een erb. Raedth vorstendight, woe der heer lieutenant durch anbrengent Garbranth Heynens sampt desselffs swager Roleff Battinck gevencklick up ter poerten laten hensetten Tyaert Heeckema, deser stadt inwoenende, vermydts er bemelten Battingk enighe druwoerden up vrijer straten gegeven ende tselve opentlyck tegens de vrij- ende gerechticheit dusser stadt alsoe gescheen, is bij B. ende R. sampt andere geswoernen entsloten, genanten Heeckema up handtastinge an twe stadtdieneren weder up vrijen voeten te stellende, midts dat he sich binnen sijner woenplaets ergheven ende voerts aller daetlycheit mit woerden ende wareken an den twen upgenant soll entholden, bij sijn rechterhandt, bes he volgenden dages tegens sijn wedersaeckeren rechtlyck soll in gerichte vorhoert ende daerto gheesschet worden.