Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Donderdach 4 Septembris 1572.

Soe ghyster een erb. Rhaedt angedragen van ener, de etlycke 1000 daler soll up renten willen uuthdoen, hefft men sulckes durch 2 raedtsheren vernhemen laten, de weder inbracht, woe ener, Groethuysen genant, tselve wal bestaen, wen men daer tor stede, tho Nahues off daeromtrent, voer renten ende principael genoechsamen borgen stellen konden, soe anders de luyde mit genen steden dechten tdoende thebben, daer der Con. Mt. also bald actie up ener soll moegen werpen laten, daermit beyde rente ende hoefftstoell soll tho nichte gaen ende verlustich worden. Doch woll ers verforschen ende sijnen vader den van Cloester schrifftlyck thokomen laten, wes desfals tho versehende ende tho verwachtende⁴⁾.

Nota, dat oeck der heer lieutenant ghister als eerghister de heer rentmester hart umb de 33000 gl. angeholden offt twe deputeerden derwerts tsenden.

4) Zie Miss. prot. Alting blz. 304^vo, de stad Gron. aan Evert Groethuys te Groenen bij Ibbenburen met de vraag of ergens geld is te vinden in verband met de aan de stad gedane opzeggingen. Hij antwoordde uit Varlar d.d. 15 okt. Zie verder de correspondentie met Goessen v. der Eem, secretaris van wijlen de stadhouder, de graaf van Megen, in verband met de door Johan Retraet, drost van Lobit, opgezegde lening van 13000 gl. enz. Miss. prot. Alt. blz. 302^vo, 322vo, 333^vo.