Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Donderdach 18 Februarii 1574.Nah genomenen beraedt, woewall den geswoernen de selve beswaringe noch voergestaen, soe voerhen, naemptlick taffwesent hoerder gesanten, den se contrarie commissie mitgegeven, tom anderen hoeren gedanen eedt etc., hebben nochtans om wijder ongenade ende uplagen to verhueden, sich remitteert ende ingelaten tot communicatie ende mederaedt van sijn genaden, woe ende in wat fuegen se am besten sodaner beswaringe (beholden eer ende eedt) solden entfrijet worden ende de wille van de Mat. sunst sijnen geboerlycken voertganck gewinnen moegen. | |
[pagina 264]
| |
Extract uuth des hertogen ordinantie tusschen Stadt ende Lande: Van gelijcken sullen de van der stadt voersz. als representerende het corpus etc. usque ad finemGa naar voetnoota). Genediger heer. Upt anfurderent der van den Omlanden, alse dat de Oldtamptsteren ende Stadthamrycke nu solden promptelick upbrengen de summe van 1566 flor. carol. etc., woellen de van der stadt sich nochmaels onderdanichlyck gerefereert hebben tot de schryfften, onlanghs desen angaende in euwer gen. handen overghegeven ende als hiirna volgen (daer ydts mede bijgefueght een extract uuth de ordinantie des durchluchtigen etc. hertogen van Alva etc.), naemptlyck, vide 5 folia retrorsumGa naar voetnoot1): Nahdem up des durchluchtigen etc. hertogen van Alva etc. ghegeven ordinantie ende sus voert vervolgens bes torn eynde, nempe, decisie van sijne Mat. staende is. Sequitur: Belangende oeverst, dat de stadt eermaels gewoentlyck sijn soll, den darden part in krijghsgeschefften tho dragende etc., verstaet sich tselve allene van der artillerie ende neet van bieren noch diergelijcken; des sall oeck noch tor gelegener tijdt bij goede clare rekenschap genoechsam bevonden worden, woe de stadt desen angaende noch groetelycken bij der landtschafft ten achteren is. Dat hoer sodane, sampt voergaende versueck billicks behoert, soe doer desen soe doer andere marcklycke rheden geheell rescindeert ende affgeslagen to worden. Alsus den heren gouverneur behanden laten, de tselve mit den raedtheren Frijtema (in absentia des heren lieutenant) gecommuniceert ende wes dien angaende verordnet, sall namaels moegen blijcken. Actum Sondach pridie Petri ad Cathedram. |
|