Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Donderdach 6 Septembris 1576.

Woldendorp sullen up hoer gewoentlicke plaets wacht holden, oeck broeckvellich sijn, de bij den amptman offt den sijnen in gebreke van dien bevonden, doch sullen se tot allen tijden bij der clockenslach offt des amptmans diener vermaent sijnde, soewall bij nachttijden als bij dage mitter mans handt den viant helpen keren ende wederstandt doen, tsij dan tho Reyde offt waer de nooth sucks sall moegen daeromtrent vorderen ende eysschen. Oeck sullen Noertbroecke

[p. 337]

mit 6 ende Suydtbroecke mit 3 mannen den van Reyde mit de van der Munte tho hulpe komen¹⁾.

Nota, dat Walrick Doens ende Hayo Ayssens sich in Woldendorp am meesten meesten gestrevelt, om neet buten hoer gewoentlicke plaets getogen te werden.

Soe der heer van Rijsbroeck Reynt Alberda huys ingenomen, hefft tot hulpen van servicien laten furderen, soe voermaels Bustamanten bedient gehadt.

Johan Kuper, de boede, is weder van Lubeck (na de Ansedach vuleyndet) na 11 weecken uuthblijvents mitt een brieff sunder recess (derwijlen idt onvelich) geluckzalich ankomen, doch is onse sampt der van Staveren ende Bolswerth gedane excuse ditmael voer eehafft angenomen²⁾.

Landtdach ten Broeren geholden om penningen totter weeckleninge.

1) Zie Miss. prot. Alting blz. 557-559.

2) Hiervan een brief aan beide Friese steden op 14 september, zie Miss. prot. Alting blz. 556^v.