Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Vrijdach 15 Martii 1577.

Dies haec et candido et nigro notanda lapillo. Is erst de versekeringe publiceert, daerna de soldaten uuthgetogen, de sloetelen van poorten, artillerie ende anders den Raedt weder behandet.

A prandio.

Noch een vendel van den Delffzijll ankomen, de dander postridie vant Schutendeep nagetogen.

Als oeverst de stadt nu vul vreuden gewest, pick ende teervaten ommeheer den marckten ende straten angesteken ende mede durch enigen ongenanten oeck sodane vuerwarck up St. Meertenstoorn onwijslyck angerichtet ende quellyck vorwaert geworden, is de selve heerlycke, schoene toorn mitsampt dat wijtberuempte klockenspill durch den brandt (leyder) ommekomen, verneelt ende verdorven, sunder nochtans raedt offt consent van mijnen heren B. ende R.¹⁾.

1) Dezelfde dag nog berichtte de magistraat de stadhouder deze brand. Zie Miss. prot. Alting blz. 573.