Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Ghoeden Vrijdach.

Na de wint vast 8 dagen uuth den Zuydtwesten, Westen, Noertwesten ende na uuth den Noerden seer gestormt, sint de dijcken (leyder) allenthalven ingebroecken ende de lande bes omtrent an der poorten van den solten water onderloopen, de oester Delffzijll ingebroecken, daer twater een elle hooch (als mede over dhoogste dijcken) overstreecken ende sunst an menschen ende beesten groten schaden daen.

Wij B. ende R. der stadt Groeningen doen kundt und certificeren midts desen, nahdem onse leve getrouwe secretarius Alting sijnen zoenen Joachim Alting tho Speir im Camergerichte een tijdtlanck to erholdende bedacht, hebben wij hem dussen schijn tot sijnen versoeke geern mitgedeelt, gants vlitich und frundtlick begerende an allen und ideren, geestlich oder weltighs standts, soe hiirmit ersocht, de woellen upgemelten Joachim Alting (als een vroem uprecht studioes jungelinck) allenthalven gunstich und vorderlyck erschijnen, hem oeck na gelegentheit goeden address, hulp und bijstandb ertzeygen und bewijsen, sulcks henweder in gelijcken und anderen tho verschulden, sint wij steedts willich und frundtlick geneight. Tho oerkunde onser stadts hiirupgedruckten signete den 29 Martii 1578¹⁾.

Den abt van Teetsinge in sijn convent to verreysen des waters ende dijcken halven onder presentatie van wederkomen, des versocht, is tselve omb der consequentz ende anders bij der geswoeren affgeslagen, als deses twystes mede groot oersake ende stedts wederstrevich gewest.

1) Naam niet ingevuld.