Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Vrijdach 27 Februarii 1579.Ad vesperam antwort van sijn genade komen de knechten belangende ende dat wij besheer neet gecontribueert etc. B. ende R. laten weten ende gebieden, dat men ghene schepen mit torff offt hoy upt Reytdiep binnenboems fueren dan daerbuyten loessen sall, oeck ghene verdeckte schepen inlaten dan mit opene dennenGa naar voetnoot1) ende bij der wacht besichtiget. Oeck sall stedes boven up de pijpen neffens de olde krane, alsmede up Marwijckspijpen een van der wacht mit geladen roer sich vinden laten, de vlijtich upsicht up de inkomende schepen nemen sall. B. ende R. mit de samptlycke heren geswoern deser stadt laten alnoch weten ende ordineren, dat een iider in sijn vendell, de gesunt ende bij huys is, sich selffs | |
[pagina 450]
| |
mit sijn egen geweer up alle tochten ende wachten sal laten vinden ende nemant mit enige geleende geweeren in tochten ende wachten kome. Oeck offt enige huyrlingen sich vinden leten, dat een iider van deselve sijn man wete te noemen ende in plaets desselffs lijff ende levent upstelle, oeck neet meer dan voer een man onder een van de vendels sich vinden late, daerup he steedts wachten sall. Dit voersz. staende tot eens erb. Raedts discretie. Nota, dat dit den 26 Januarii concipieert ende in den rinckGa naar voetnoot1) tijdlix vermeheret ende nu weder vernijet, mydts iider hoptman copie daervan behandende. Actum den 1 Martii 79. |
|