Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Vrijdach 10 Januarii 1586.

Nahdem uuth der ingebrachten cluffttuech geen schuldigen man des beschenen ongeluckes van zaligen Gherrydt van Wedde to bevinden, is het den rotgesellen uperlacht, eenen schuldigen onder sich to maken ofte den doden na behoer to vergelden; de vergeldinge oeverst (na de angepresentert) bij den frunden affgetreden, de gewilt, dat Haeck sich allene soll handadich erkennen; is verclaert, dat bemelter Haeck (derwijlen de vergeldinge, woe voer, affgeslagen) sich mit zijn eedt ende waerheit gerichtlick purgeren sall, de handadige deses ongeluckes neet te wesende, dan daervan onschuldich tzijnde. Hinrick Haeck hefft zijn eedt gedaen in der frunden tegen woerdicheit. Actum 18 Januarii 1586, des de vrunde oevel tovreden ende qualick gesadight^b).

Uxor Johan van Utert secht, dat he hiir neet is, de se thope gegeven; gevraght oft Brixius west, antwordet, dat de hiir ummer neet mach komen, begert ne mant te melden.

De mesmaker oeverst wol den heer deken eder pastor tevreden stellen; sint derwegen tsamen weder darwerts sent, sich binnen acht dagen mit se te concilieren ende darna bescheet darvan tbrengen.

Hinrick Hage sal sich mitten pastor reconcilieren ende bescheet darvan voerbrengen.

Derck Penser, Engelsman parlensticker, is leno; sal sich so dragen ende holden, dat geen clagent over hem kome.

b) Vanaf Hinrick later bijgeschreven.