Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kinderverhalen (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kinderverhalen
Afbeelding van KinderverhalenToon afbeelding van titelpagina van Kinderverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (27.73 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kinderverhalen

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]


illustratie

De eend die geen brood lustte

In de vijver in het park zwommen de eenden. In bijna alle parken heb je vijvers waarin eenden rondzwemmen en dat was ook in dit geval zo. Maar zwanen waren er niet want die vonden dit park en zijn vijver veel te klein, ze waren wel iets beters gewend. Toch was het een heel mooi parkje, met een paar grasgroene grasvelden, mooie heesters en bomen en met banken die van boomstammen waren gemaakt. Je kon er nog gemakkelijk op zitten ook, op die banken, want ze hadden een leuning die helemaal achterover helde, zodat het een beetje was alsof je in een leunstoel zat. Maar ze waren wèl hard - dat heb je nu eenmaal met banken in een park. Om kort te gaan echter: het was een mooi

[pagina 21]
[p. 21]

klein park, waar altijd een heleboel grote mensen en kinderen kwamen. De grote mensen zaten dan in de zon en de kinderen spéélden in de zon. En in de vijver zwommen de eenden.



illustratie

Maar 's winters was er natuurlijk geen zon. Dan was het koud en hadden de bomen geen bladeren meer en zag het park er nogal treurig en eenzaam uit. En als het vroor, dan hadden zelfs de eenden in de vijver het koud en honger hadden ze ook. Gelukkig waren er elke dag wel mensen die wat korsten brood kwamen brengen. En niet alleen grote mensen maar ook kinderen, die van hun vader en moeder brood mochten meenemen om de eendjes te voeren. En wie er elke dag trouw kwam, dat was meneer van Bemmelen.

Meneer van Bemmelen kwam altijd om een uur of twee en hij

[pagina 22]
[p. 22]

had dan grote zakken vol brood bij zich voor de eenden. Hij hield veel van eenden omdat hij vroeger in een eendenfokkerij gewerkt had. Hij kende alle soorten en wist ze allemaal uit elkaar te houden: eenden met een kuif, eenden zonder kuif, eenden in allerlei kleuren. Maar nu was hij te oud om te werken en dus ging hij maar elke dag naar het park toe. En vooral 's winters nam hij zakken en zakken vol brood mee: als het aan hem lag zouden de eenden flinke dikke eenden blijven, zoals het hoort.

De eenden kenden hem wel natuurlijk.

‘Daar heb je meneer van Bemmelen’, zeiden of liever snaterden ze. ‘Hij heeft weer zakken vol brood bij zich. Laten we nu niet gaan dringen, want anders krijgen we weer ruzie. Laten we netjes in de rij blijven zwemmen, ieder op zijn beurt, dan krijgen we allemaal onze buik vol.’



illustratie

[pagina 23]
[p. 23]

En zo gebeurde het, de hele lange winter door. Maar eens, op een dag in de winter - het was erg koud en alle eenden rammelden van de honger - was er één eend, die niet naar de kant toekwam toen meneer van Bemmelen zijn zakken vol brood openmaakte. Hij bleef maar zo'n beetje rondzwemmen in het stuk water dat nog niet bevroren was en bemoeide zich nergens mee. Het leek wel of hij de enige eend was, die géén honger had. De andere eenden kwekten en snaterden en aten zich de eendenbuik vol. Op het laatst vroeg meneer van Bemmelen:

‘Hebben jullie zo genoeg?’

‘Ja, dat gaat best’, snaterden de eenden en ze zwommen weer terug. En daar zagen ze de eend die helemaal niet had meegedaan.

‘Heb jij niet gegeten?’ vroegen ze.

‘Nee’, zei de eend.

‘Waarom niet? Er was toch genoeg.’

‘Och, ik had niet zo'n trek’, was het antwoord.

‘Had je dan geen honger?’

‘Ja, dat wel.’

‘Nou, jij bent ook een rare eend in de bijt. Als je honger hebt, waarom eet je dan niet.’

De eend zei daarop eerst een hele tijd niets en toen riep hij plotseling uit:



illustratie

[pagina 24]
[p. 24]

‘Ik houd helemaal niet meer van brood.’

‘Wat!’ riepen de eenden. ‘Je houdt niet van dat kostelijke brood? Het is goed wittebrood, dat vertel ik je. Wat zijn dàt nou voor kuren?’

‘Ik hou niet meer van brood’, zei de eend. ‘Het is me te droog.’

‘Dan laat je 't nog even flink in het water weken’, zeiden de andere eenden.

‘Dan is het me te nat’, antwoordde de eend.

‘Dan weten we 't ook niet meer, hoor. En dan heb je ook niet echt honger. Honger maakt rauwe bonen zoet en dat geldt ook voor goed wittebrood.’

Waarop ze wegzwommen, met het hoofd schuddend om die rare kieskeurige eend. Maar hij trekt wel bij, dachten ze. Wacht maar, als hij een heleboel dagen helemààl niets gegeten heeft!’

Maar elke dag bleef die eend maar in de rondte zwemmen wanneer de anderen de stukken brood in hun snavel probeerden op te vangen en hij werd al magerder en magerder. Meneer van Bemmelen merkte hem op en wenkte hem wat dichterbij te komen, maar hij schudde: ‘Nee, werkelijk niet’, en zwom verder. ‘Je bent toch echt niet goed wijs’, zeiden de andere eenden later. ‘Je zult nog verhongeren.’

‘Ik weet het’, sprak de eend bedroefd, ‘maar ik kan dat brood werkelijk niet door mijn keel krijgen. Als ik er alleen al aan denk, lopen de koude rillingen me langs de rug. Ik zou wel willen, maar ik kàn het niet.’

‘Ja, dat is een moeilijk vraagstuk’, zeiden de eenden, want ze zagen nu wel, dat hij het ook niet helpen kon en verhongeren zou omdat hij geen stuk brood kon doorslikken.

‘Het is zeker een soort ziekte’, zeiden de eenden. ‘Onder de mensen heb je er ook die niet tegen een bepaald soort voedsel

[pagina 25]
[p. 25]

kunnen, dan worden ze ziek. Maar wat moeten we hier nu aan doen?’



illustratie

De volgende dag wachtten ze niet af tot meneer van Bemmelen zijn zakken vol brood had opengemaakt, maar zwommen met zijn allen naar hem toe. En de grootste eend stapte op de wal en zei:

‘Ik moet U even spreken.’

‘O ja?’ vroeg meneer van Bemmelen. ‘Wel, ik ben tot Uw dienst.’ En de grote eend legde uit wat er precies gaande was en waarom het eendje er zo verschrikkelijk mager uitzag.

‘Zoals U zegt, een moeilijk vraagstuk’, antwoordde meneer van Bemmelen en hij nam zijn bolhoed af en draaide deze, nadat hij zijn zakken brood op de grond had gelegd, tussen zijn handen in de rondte. Dat betekende dat hij nadacht.

‘Zoudt U die eend even willen roepen?’ vroeg hij.

‘Met plezier’, zei de grote eend en zwom weg om de magere eend te vertellen, dat meneer van Bemmelen met hem wou praten.

[pagina 26]
[p. 26]

‘Nou goed’, zei de eend, ‘maar ik eet gèèn droog brood en ook geen nat brood.’

Ze zwommen samen terug en stapten op de wal.

‘Het is moeilijk’, zei meneer van Bemmelen, ‘het is een hèèl moeilijk vraagstuk. Ik ben niet rijk genoeg om vis te kopen en ik kan U toch ook niet laten verhongeren. Bovendien zouden de andere eenden dan ook vis willen hebben. Maar lust U werkelijk geen brood?’

‘Het spijt me, werkelijk niet’, zei de eend.

‘En brood met boter en hagelslag?’

‘Wat is dat?’ vroeg de eend.

‘Ik zal het U eens laten proeven. Ik heb een pakje boterhammen voor mijzelf bij me; ik krijg soms honger als ik zo loop te wandelen.’

En hij liet de magere eend proeven van een boterham met boter en hagelslag.

‘Dat is heerlijk’, riep de eend uit. ‘Dat is geen droog brood en ook geen nat en doorweekt brood. Het is overheerlijk.’

‘Prachtig’, zei meneer van Bemmelen. ‘Dan krijgt U in het vervolg brood met boter en hagelslag.’

En iedere dag voerde hij de eenden brood en de ene eend brood met boter en hagelslag. Of de andere eenden jaloers waren? Welnee, want als ze proefden van de boterham met hagelslag, snaterden ze:

‘Ajakkes. Hoe kun je dàt nou lekker vinden? Je bent toch een rare eend. Ik geloof werkelijk dat je dit nog lekkerder vindt dan vis.’

‘Dat zou best eens zo kunnen zijn’, zei onze eend dan. ‘Maar ieder zijn smaak, nietwaar?’ En hij snaterde van het lachen, omdat hij weer plezier had in zijn eendeleven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken