Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kinderverhalen (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kinderverhalen
Afbeelding van KinderverhalenToon afbeelding van titelpagina van Kinderverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (27.73 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kinderverhalen

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]


illustratie

Het jongetje dat niet kon leren rekenen

Er was eens een jongetje dat maar niet kon leren rekenen. Dat heb je meer met jongetjes, maar hij kon het helemáál niet leren. Niet dat hij dom was, o nee, maar dat rekenen, dat ging niet. Wanneer je vroeg: ‘Hoeveel is twee en twee?’, dan zei hij: ‘Zes.’ En als je dan zei: ‘Nee, twee en twee is vier. Hoeveel is nu twee en twee?’, dan antwoordde hij: ‘Drie.’ Hij antwoordde altijd iets anders, maar nooit zei hij: ‘Twee en twee, dat is vier.’ (Of wanneer hij een enkele keer het goede antwoord gaf, dan was dat per ongeluk.) Nee, dat jongetje kon maar niet leren rekenen, hij kon het niet, hij kon het niet.

Zijn vader en moeder vonden dat natuurlijk niet zo erg leuk. Niet alleen dat het voor jongetjes hóórt om te leren rekenen, maar later, als hij een groot mens geworden was, zou het verschrikkelijk lastig zijn als hij het niet kon. Want dan zou hij allemaal dingen moeten kopen - een zondags pak of een auto of een treinkaartje - en kopen kost geld en geld moet je kunnen tellen, daar

[pagina 73]
[p. 73]

moet je mee kunnen rekenen. Dus gingen die vader en moeder eens naar de schooljuffrouw van dat jongetje toe en vroegen:



illustratie

‘Is er nu helemaal niets aan te doen? Kan ons jongetje nu werkelijk niet leren rekenen?’

‘Ik heb al van alles geprobeerd, maar niets lukt’, zei de juffrouw.

‘Hij is in andere dingen erg goed: hij heeft een mooi handschrift en hij schrijft zelfs al leuke kleine opstelletjes, maar dat rekenen wil gewoon niet. Ik weet het ook niet meer.’

Daarna gingen de vader en de moeder naar de bovenmeester en die zei:

‘Het is een heel leuk verstandig jongetje, maar rekenen - nee. Ik heb geprobeerd om 't hem zèlf te leren, maar de ene keer zegt hij dat twee en twee negen is en de andere keer dat twee en twee nul is en als ik zeg, nee, het is vier, dan zegt hij, ja, dat is ook wel mogelijk. Ik begrijp er niets van. Ik weet niet wat ik er mee aan moet.’

[pagina 74]
[p. 74]

‘Maar is er dan heus helemaal werkelijk niets aan te doen?’ vroegen de vader en moeder.

‘Tja, d'r is misschien één klein kansje. Heeft U wel eens van de Grote Rekenmeester gehoord?’

Nee, daar hadden vader en moeder nooit van gehoord.

‘Wel’, begon de bovenmeester, ‘de Grote Rekenmeester is een meneer die het beste rekenen kan van de hele wereld. Als je vraagt hoeveel zonnestralen er zijn, dan denkt hij even na en dan geeft hij het juiste antwoord. En als je vraagt hoeveel druppels er in de zee gaan, dan zegt hij je dat precies. Brengt U uw jongetje eens bij de Grote Rekenmeester, misschien kan hij hem wat leren.’

‘Dat zullen we dan maar doen’, zeiden de vader en moeder en ze brachten het jongetje naar de Grote Rekenmeester, die in een klein huisje vlakbij de zee woonde.

‘Zo’, zei de Grote Rekenmeester - een lange meneer met een lange baard en een hoge hoed op -, ‘zo, ben jij dat jongetje dat niet kan leren rekenen? Hoeveel is twee en twee?’

‘Acht’, zei het jongetje.

‘Nee, vier!’ riep de Grote Rekenmeester boos. ‘Hoeveel is nu twee en twee?’

‘Honderd’, zei het jongetje.

‘Met jou is niks te beginnen’, zei de Grote Rekenmeester. ‘Ik zou je net zo goed kunnen vragen hoeveel zonnestralen er zijn.’

‘Hoeveel zonnestralen er zijn?’ vroeg het jongetje. En het leek wel of hij even ergens naar luisterde - en toen zei hij:

‘Achthonderd miljoen vijfhonderdduizend en drie en twintig zonnestralen zijn er.’

De Grote Rekenmeester dacht snel na en riep daarna verbaasd uit:

[pagina 75]
[p. 75]


illustratie

[pagina 76]
[p. 76]


illustratie

‘Dat klopt precies. Hoe weet jij dat? En hoeveel druppels gaan er in de zee?’

Het jongetje luisterde even ergens naar en zei vervolgens:

‘Driehonderd miljoen twee honderdduizend en één en nog een kleintje.’

‘Klopt ook al’, riep de Grote Rekenmeester. ‘Hoe weet je dat toch?’

‘Nogal eenvoudig’, zei het jongetje. ‘Ik vraag het gewoon aan de zon en dan luister ik en die zegt het me dan. En als ik het aan de zee vraag, dan zegt die het me ook. Dat heb ik zojuist wel gemerkt.’

‘Wonderlijk, wonderlijk’, zei de Grote Rekenmeester. ‘En hoeveel

[pagina 77]
[p. 77]

manestralen zijn er?’

‘Hoe kan ik dat nou weten?’ zei het jongetje. ‘De maan staat toch niet aan de hemel, dus kan ik het ook niet vragen.’

‘Wonderlijk, wonderlijk’, zei de Grote Rekenmeester. En plotseling kreeg hij een idee.

‘Vraag eens aan de zon hoeveel twee zonnestralen en twee zonnestralen zijn’, zei hij.

Het jongetje deed het, luisterde en antwoordde:

‘Vier zonnestralen.’

‘En vraag eens aan de zee hoeveel twee druppels en twee druppels zijn.’

‘Vier druppels’, zei het jongetje.

‘Nu, dan weet je toch hoeveel twee en twee is’, zei de Grote Rekenmeester. ‘Je vraagt het in het vervolg maar aan de zon of aan de zee of aan de maan en dan weet je het. En ga nu maar naar huis, want ik heb nog een boel te rekenen vandaag.’

Vader en Moeder brachten het jongetje weer thuis en als hij in het vervolg iets optellen of aftrekken moest, dan vroeg hij het altijd aan de zon of aan de zee als die in de buurt was en 's avonds aan de maan.

Maar in delen en vermenigvuldigen bleef hij slecht, want daar wisten de zon en de zee en de maan ook niet veel van.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken