Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal J en Janus (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal J en Janus
Afbeelding van Viermaal J en JanusToon afbeelding van titelpagina van Viermaal J en Janus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.64 MB)

Scans (80.23 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal J en Janus

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

2/ De onderwereld is onvindbaar. Toch enig resultaat



illustratie

Wat was het die middag heet! De straten bakten in de zon; de lucht stond te trillen tussen de huizen. Jan Een, Jan Twee, Jan Drie, en Jeannetje sjokten door de straten. Ze hadden eerst op de fiets naar het centrum van de stad willen gaan, want daar in de buurt moest ergens de onderwereld zijn, dachten ze. Maar van de fietsen van Jan Een en Jan Drie was een band lek, terwijl de fiets van Jeannetje nog niet van haar vakantieadres was doorgezonden. En een tram hadden ze niet willen nemen, om des te meer geld over te houden voor later te maken onkosten. Dus sjokten ze en puften en dachten met verlangen aan het openluchtzwembad vlakbij de straat waar ze woonden.

‘Is het nog ver, de onderwereld?’ vroeg Jan Drie klaaglijk.

‘Zeur niet als een kind’, zei Jan Een nijdig.

‘Jij hebt gemakkelijk praten. Jij hebt minder mee te torsen dan ik.’ Ondertussen zette Jan Twee al lopende zijn bril af, wreef de glazen schoon, zette de bril weer op zijn neus, zuchtte eens nadrukkelijk en zei:

‘Niemand van ons schijnt te weten waar de lokaliteiten zijn

[pagina 11]
[p. 11]

waar ongure types elkaar ontmoeten. Dat bemoeilijkt de zaak wel.’

‘Als we maar eerst in het centrum zijn’, zei Jeannetje, ‘dan kunnen we verder op ons gevoel afgaan.’

Maar toen ze in het centrum waren, bleek nergens uit waar de onderwereld zich bevond en het ‘gevoel’ was ook al geen goede wegwijzer. Doelloos zwierf de 4 J.-club door drukke, brede straten en langs eindeloze, verlaten kaden en spoorweg-emplacementen. De stad waar ze woonden was zo groot, dat zelfs iemand die er zijn leven lang had gewoond, er nog in verdwalen kon. De 4 J.'s puften en mompelden onvriendelijke woorden aan het adres van een onvindbare onderwereld.

‘Als we de weg eens gingen vragen?’ stelde Jan Drie voor.

‘Vragen? De weg naar waar de misdadigers zijn. Hoe kom je erbij? Dan verraden we ons meteen in het begin al!’ zei Jan Een.

‘Maar zo komen we nergens en bereiken we niets’, zei Jan Twee nuchter.

‘Kijk, daar links, die smalle straat, dat is een beetje een vervallen en verveloze buurt. Ik zeg niet dat we dáár moeten zijn, maar misschien is er wel een koffiehuis of een cafetaria of zo, waar we wat Cola kunnen drinken en langs onze neus weg zomaar eens een vraagje kunnen opwerpen, een balletje opgooien.’

‘Ja, Cola’, zuchtte Jan Drie.

De drie jongens en het meisje liepen de verveloze straat in. In het midden bevond zich werkelijk een soort cafetaria: een lelijke houten loods, waar je - volgens een kartonnen

[pagina 12]
[p. 12]

bord buiten - koffie kon drinken en je boterham mocht meenemen. Er was niemand binnen: de ruwe, houten stoelen en tafels stonden er eenzaam als in een timmermanswerkplaats.

De drie Jannen en Jeannetje lieten zich op de stoelen vallen.

‘Toch wel een plek voor een misdaad hier’, zei Jan Een opgewonden. ‘Het is een misdaad dat er hier niemand komt met een flesje Cola’, zei Jan Drie.

‘Volk! Volk!! Volk!!!’ riep Jan Twee.

Achter een deur naast de toonbank klonk tenslotte een geschuifel en een brede vrouw met een vuil schort voor kwam de ruimte binnen.

‘Mensenkinderen!’ riep ze verbaasd uit. ‘Hoe komen jullie hier verzeild? En dan nog wel met die warmte? Zeker verdwaald, hè?’

Kinderen?’ bromde Jan Een. ‘Wie denkt ze wel dat ze voor zich heeft.’ Maar hardop zei hij:

‘Kunnen wij hier misschien iets drinken, mevrouw?’

‘Een beleefd jongetje ben je, dat hoor ik wel’, zei de vrouw.

‘Natuurlijk kunnen jullie wat drinken, als je maar geld hebt. Want van de wind kan ik niet leven. Anders komen hier altijd mensen van het spoor, maar het lijkt wel of ze allemaal met vakantie zijn.’

‘De betaling zal worden geregeld, mevrouw’, zei Jan Twee, terwijl hij haar door zijn bril ernstig aankeek. De vrouw keek even verwonderd, en zei toen:

‘Goed, jongeheer. En wat mag het wezen?’

‘Cola’, kreunde Jan Drie.

‘Voor allemaal Cola, kindertjes? Ik heb ook heerlijke limo-

[pagina 13]
[p. 13]

nade, hoor. Echte frambozenlimonade. Zelfgemaakt. Kijk, hier uit deze fles.’ Ze liet een fles zien, die onder het stof en het vuil zat.

‘Viermaal Cola’, zei Jan Twee snel.



illustratie

De Cola werd gebracht en was in minder dan een minuut opgedronken. De brede vrouw met het vuile schort voor bleef in de buurt van het tafeltje - en plotseling, als bij ingeving, haalde Jan Een de opgevouwen krant met de foto

[pagina 14]
[p. 14]

van Janus de Gladde uit zijn binnenzak te voorschijn, vouwde het blad open en legde het voor zich op tafel. ‘Zo. De jongeheer leest de Ochtendpost?’ zei de vrouw.

‘Zou ik even het nieuws mogen zien? Ik lees alleen maar de Avondpost, weet je, maar ik denk er al maanden over om de Ochtendpost te nemen, want dan heb je het nieuws meteen 's ochtends en met de Avondpost heb je 't pas 's avonds. Waar ik hier zit gebeurt nóóit wat en dan wil je wel graag het éérste nieuws weten, dat is logisch. Ja, volgend jaar neem ik televisie op afbetaling en dan heb ik 's ochtends de Ochtendpost en 's avonds het televisie-journaal...’

Ze onderbrak zichzelf toen ze de foto van Janus zag.

‘Maar dat is Janus!’ riep ze. ‘Is ie nu alweer uitgebroken?’

‘Iemand die U kent, mevrouw?’ vroeg Jan Twee.

‘Of ik hem ken’, zei ze, ‘de schooier! M'n eigenste vader heeft ie bestolen. Die had z'n geld altijd in een oude kous want hij geloofde niet in geld op de bank. Maar Janus de Gladde heeft die kous van m'n vader mooi leeggestolen. Niet, dat ik het geld niet terug heb gekregen, hoor. Het was een buurjongen van ons, Janus, en ik wist meteen dat hij het was. Ik ben naar hem toegegaan en heb 'm net zo lang om z'n oren geslagen tot ie bekende en het geld teruggaf. Ach, z'n vingers waren altijd al langer dan gewoon.’

‘Is het hier dan toch de onderwereld?’ vroeg Jan Drie verschrikt.

‘De onderwereld? Hoe kom je d'r bij, jongen? 't Is hier een fatsoenlijke buurt hoor. Niet de rijke sjiek van Nieuw Oost, maar d'r wonen hier nette mensen. Maar Janus z'n vingers zaten altijd al los. Ik heb 'm uit het oog verloren, maar ik

[pagina 15]
[p. 15]

wil wedden, dat ie nu in De Vergulde Kroon zit op te scheppen.’



illustratie

‘De Vergulde Kroon?’ vroeg Jan Twee. ‘Is dat een lokaliteit?’

‘Een wat? Nee hoor. Gewoon een soort koffiehuis. Net als hier maar een beetje mooier want het is hier maar een gribus, ik wil hier allang weg.’

‘Komt daar de onderwereld, in De Vergulde Kroon?’ vroeg Jan Drie, nog wat schrikachtig.

[pagina 16]
[p. 16]

‘Wat zeur je toch met die onderwereld, jongetje? De Vergulde Kroon is een keurige gelegenheid in Zuid. Nou goed, d'r komen wel eens minder nette personen, maar van buiten en binnen is het netjes genoeg. De politie komt er nóóit! Maar wat moeten jullie eigenlijk met Janus?’

‘O, niets, mevrouw’, zei Jeannetje. 't Is meer, als iemand in de krant staat, dan ben je soms nieuwsgierig.’

‘Janus staat ieder jaar in de krant’, zei de vrouw. ‘Voor hem geen kunst. Maar wat koop je d'r voor?’

‘Niets’, zei Jan Twee. ‘Mogen wij afrekenen?’

Er werd afgerekend en binnen enkele minuten stond de 4 J.-club weer op straat.

‘Zou ze wantrouwig geworden zijn?’ vroeg Jan Een.

‘Ik denk het niet. Maar zelfs dàn zal ze Janus toch niet waarschuwen’, zei Jan Twee. ‘We hebben wel geluk gehad, vinden jullie niet?’

‘Helemaal geen geluk’, zei Jeannetje. ‘Je moet op je gevoel durven afgaan.’

‘Dagorder voor morgen: naar de De Vergulde Kroon’, zei Jan Een.

‘Dan ga ik vanavond mijn band plakken’, zei Jan Drie.

‘Goed idee’, zei Jan Twee.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken