Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]

Hoofdstuk XV.
Terug!

Als je Rozijntje zoudt vragen, of ze de muziek mooi vond, zou ze geen antwoord hebben kunnen geven.

Er gingen klanken hoog over haar hoofd heen, - ja, en die klanken waren mooi, gaven een zacht gevoel van vrede. Maar er was zoo veel, - als de ééne klank tot haar was doorgedrongen, volgde de andere, en dat kon ze zoo gauw niet bijhouden.

Als ze omhoog keek, dacht ze de klanken te zien van de muziek die boven haar hoofd ging, en er was niets dan de hooge, hooge gewelven, die haar een gevoel van kleinheid gaven, zooals ze nog nooit gekend had.

Als ze vooruit keek, zag ze de mannen die zongen, met open monden en ingespannen kelen sommigen, - en dat was niet zoo heel mooi om te zien. Dan verloor ze het zachte vrede-gevoelen, moest ze bijna gaan lachen, omdat ze zoo hun best deden en er zoo grappig uitzagen. Dan keek ze gauw naar omlaag.

Maar als ze omlaag zag, ontdekte ze een lichtgroene dunne jurk, een paar bloote armen, rustend in den schoot van de jurk, en een paar glanzige grijze beenen. Dan raakte ze zóó verdiept in die jurk, die armen, die beenen, dat ze haast geen muziek meer hoorde, - en daarvoor was ze toch niet hierheen gegaan!

Ja, dat waren zoo van die moeilijkheden, waar ze thuis nooit mee te doen had....

Thuis....

[pagina 95]
[p. 95]

Met een schokje wist ze ineens, ergens ver weg hier vandaan, haar eigen, eigen thuis.

Had ze 't deze dagen vergeten?

Bijna. De dagen waren zoo vol geweest, dat er haast geen hoekje overbleef voor een gedachte aan thuis.

Morgen zou ze weer thuis zijn. Ze kon het nu nog niet gelooven, maar toch was het waar. En het rare gevoeltje, dat ze bij haar maag kreeg, zei haar, dat ze eigenlijk wel wat naar huis verlangde.

Nu was het pauze.

De menschen kwamen van hun plaats en zij schoof zelf gedwee met Lea en de anderen mee.

Lea vroeg haar stralend, hoe ze 't vond.

‘Heel mooi’, zei ze afwezig.

Op haar weg door de zaal, kwam ze langs een langwerpige, smalle muurspiegel, en daarin zag ze een meisje, dat ze eigenlijk niet kende, en toch herkennen moest aan de lichtgroene jurk, de grijze beenen en de lange, donkere vlechten....

 

Jupie was nog bij juffrouw de Jong, vader was nog op pad, en Lea was meteen bij dokter gegaan.

Nu stond Rozijntje heel alleen in de keuken. In háár keuken.

Ze zuchtte eens diep en gelukkig. Ze was weer thuis.

Ze wist, dat ze nu wakker was. Dat andere, van die groote stad, had ze gedroomd, geloofde ze. Een mooie droom was het geweest, - maar wakker zijn was nòg mooier.

Thuis. Dat was: weer werken, weer werken als vroeger, maar frisch en opgewekt nu, omdat die mooie droom er tusschen geweest was.

[pagina 96]
[p. 96]

Meteen deed ze haar hoed af, ging met haar koffer naar boven, pakte alles uit, - haar goed, haar ‘inkoopen’, en haar nieuwe jurk met de haarlinten erbij, - legde het alles uitgespreid op haar bed, trok haar daagsche jurk aan.

Haar goed legde ze weg in de kast. Maar de cadeautjes voor Vader en Jupie, en daartusschen de groene jurk, die moesten nog blijven liggen. Nu al in de kast hangen? En nooit meer er naar kijken?

Deze jurk lag daar als een vreemd ding, van heel ver, op de gehaakte bedsprei. Ze keek het kamertje rond en dan telkens weer naar de jurk terug.

Toen bleef haar oog rusten op het raam en wat daar achter was: de stille, zonnige wijdte.

Met twee stappen was ze bij het venster, zat ze op haar knieën, met haar kin op de vensterbank.

Ze ademde diep de zuivere lucht in, voelde de zonnestralen zacht prikken in haar wangen, haar handen.

En ineens begreep ze, waarom Lea dien eersten dag had gezegd: ‘Wat heerlijk is het hier’.

Dit was de rust en de vrijheid. Daar ginds in de stad was je onrustig, voelde je je aan alle kanten ingesloten door de muur van lawaai.

Wat heerlijk was het hier.

Achter haar, op het bed, lag de luchtige, fleurige jurk, die ze met z'n allen gemaakt hadden, - de jurk uit de stad.

Ze was blij met die jurk. Ze zou hem dragen, op Sjabbos, hier in het dorp ook. Als ze durfde tenminste.

Maar met de rust en de vrijheid was ze blijer.

[pagina 97]
[p. 97]

Met de zon en de geur van hooi en de koepel van blinkend blauw, - met de verre ruimte, - o, daarmee was ze blijer!

't Moest gezellig zijn in huis, als vader en Jupie thuiskwamen. Gezellig en schoon!

Wat stoffig werd je huis in zoo'n paar dagen! Wat viel er veel te redderen!

Gelukkig, eten koken hoefde ze vandaag niet. Dat hadden ze allemaal al op, hadden ze afgesproken. En Lea's moeder had haar brood en boter en kaas uit de stad meegegeven voor de eerste avondboterham, en bovendien nog lekkere koek, zelfgebakken koek, dat ze dadelijk niet hoefde te bakken.

Toen alles zoo'n beetje schoon was, en de boterhammen gesneden en de tafel gedekt, toen ging ze naar het randje bloemen achter de deel en plukte een heele bos goudsbloemen. Drie, vier jampotjes stonden er vol mee. En dat op tafel, op het aanrecht, op den grond boven 't fornuis, - het leek wel een feest! Maar het wàs ook een feest!

Toen overzag ze alles nog eens en haalde van boven, van haar bed de beide cadeautjes. Vaders cadeau, een paar dikke wollen handschoenen voor den winter, die ze met veel moeite midden in den zomer in de stad had opgeschommeld, legde ze ingepakt naast z'n bord.

Maar Jupie's verrassing, het kleine bensjboekje, waaruit hij illustratie kon leeren, dat stak ze bij zich, toen ze naar Juffrouw de Jong ging om hem te halen.

Toen ze bij juffrouw de Jong binnenstapte, in de

[pagina 98]
[p. 98]

keuken, stond de juffrouw net bij 't aanrecht vleesch te zouten.

‘Daar ben ik weer!’ zei Rozijntje vroolijk. ‘Hoe is 't met Jupie?’

‘Kind! Je maakt me aan 't schrikken!’ zei Juffrouw de Jong ontdaan.

‘Ik kom Jupie terughalen’, verklaarde Rozijntje, ‘hoe is hij geweest?’

‘Heel goed. Het is een braaf kind.’

Jupie een braaf kind? Dat was een heel nieuw gezichtspunt.

‘Waar is hij?’

‘Ga maar binnen bij hem, in de kamer.’

Jupie in de kamer en niet in de keuken. Jupie een braaf kind. Waar moest dat heen?

Het volgend oogenblik was ze in de kamer.

Ja, Jupie was een braaf kind. Nu zag ze zelf ook met schrik, dat Jupie een braaf kind was.

Hij zat met de zilveren spulletjes te spelen. Hij zette ze op een rijtje, hij verplaatste ze weer. Maar aan de loome bewegingen zag Rozijntje, dat hij het al die dagen al gedaan had, - dat er geen zweempje belangstelling meer in hem was voor het spelletje, dat hij gedwee weer speelde.

‘Jupie! Juup!’

Hij keerde zich met een ruk om, en ineens was er weer spanning in z'n spiertjes, weer geestdrift in heel dat heerlijke jongenssnuitje.

‘O, Rozijntje! Rozijntje!’

Hij sprong op en vloog op haar toe, net toen juffrouw de Jong ook de kamer binnen kwam.

‘En hij heeft zoo prettig gespeeld eiken dag, hè Jupie?’ zei juffrouw de Jong hem voor.

‘Ja mevrouw’ zei Jupie met twee woorden.

[pagina 99]
[p. 99]

Juffrouw de Jong streek hem over het haar.

‘Ik had gewoon geen kind aan hem’, vertrouwde ze Rozijntje toe.

‘Gelukkig’, beaamde Rozijntje.

Jupie stond maar met z'n ronden kop tegen Rozijntje's jurk te aaien, net een spinnende poes. En ze voelde een trots in zich opkomen, omdat hij zoo gelukkig was met haar terugkomst.

‘Bedank juffrouw de Jong maar, dat je hier hebt mogen logeeren.’

Jupie gaf een net rechterhandje en zei:

‘Dankuwel mevrouw dat ik hier heb mogen logeeren.’

Toen Rozijntje dat nette stemmetje hoorde, speet het haar opeens, dat ze een bensjboekje voor hem had meegebracht, en geen trompetter of trommel of fluit of mondharmonica of desnoods pannedeksels, - dat ze geen ontzettend spektakelding voor hem gekocht had. Al die dagen had hij dat stille stemmetje opgezet, en zij alleen kon weten, wat dat beteekende voor haar Jupie!

Maar gelukkig, daar zei een stem, die van een heel anderen jongen scheen te komen, manlijkzakelijk:

‘'k Heb m'n koffer al gepakt. Zullen we dan maar gaan?’

Toen ze even later, gearmd met Jupie, op den weg liep, telde ze in zichzelf op, waarom ze wel zoo blij was dat ze terug was gekomen:

Hier was de rust, hier was de vrijheid, - en hier was Jupie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken