Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Hoofdstuk XVI.
Jupie's groote dag.

Het heele huis was in rep en roer, de heele week al. Want de groote man in huis, waar alles om draaide, Jupie, zou de gewichtigste gebeurtenis van z'n leven tegemoet gaan.

Jupie zou naar school.

Hij had al plechtig afscheid genomen van Wientje. Dat was zijn jeugdvriendin geweest. Zoo iets was goed, zoolang je zelf nog niet school ging. Maar stel je voor, je liep met een vriend van school, je ontmoette een kind van vier, vijf jaar, en die vroeg of je met haar ging spelen!

Daarom was hij, vier dagen voor zijn grooten dag, 's morgens dadelijk na de boterham naar Wientje toegestapt.

Wientje had net haar mondje afgeveegd aan haar wit-met-blauw-geruite schortje, en ze had hem verbaasd aangekeken met haar blauwe kijkers.

Zóó vroeg al!

‘Morgen Wientje’, had hij ernstig gezegd.

Toen waren ze samen naar het erf gegaan, Wientje in afwachting wat hij zóó vroeg al kwam doen, - en hij was den laatsten tijd heusch niet al te vaak geweest!

‘Zullen we verstoppertje doen?’ had ze onhandig voorgesteld.

‘Och - e - eigenlijk heb ik geen tijd.’

‘Hê-je geen tijd?? Waarom ben je dan hier?’

‘Nou, toe dan maar.’

Ze hadden eventjes lusteloos verstoppertje gespeeld, omdat ze niets anders wisten.

[pagina 101]
[p. 101]

Maar toen ze 'm allebei geweest waren, en de afgezaagde schuilplaatsjes hadden bezet en weer ontdekt, had Jupie toch maar manmoedig het onderwerp weer aangeroerd:

‘Maar nou heb ik geen tijd meer.’

‘Geen tijd? Wat moet je dan?’

Hij had even gewacht. Toen, met een mannestem:

‘Ik moet over-overmorgen naar school.’

Het had lang niet genoeg indruk op Wientje gemaakt, want nuchtertjes had ze gevraagd:

‘Maar wat moet je nu dan, dat je nu geen tijd hebt?’

‘Och’, - met een schouder-ophalen van watbegrijp-jij-van-zulke-dingen, - ‘alles verzorgen voor school, hè.’

‘Wat dan?’

Zoo'n kind begreep er ook niets van.

‘Och, griffels en potlooden en al dat spul meer.’

‘O.’

Na een pauze:

‘Waarom ben je dan hier gekomen?’

't Was Jupie net geweest, of ze had gezegd: ‘was maar weggebleven’. En een beetje uit de hoogte en een beetje verward had hij geantwoord:

‘'k Moest toch zeker even dag komen zeggen vóór dien tijd?’

‘Ga je dan uit 't dorp weg?’

‘Welnee, - maar ik kan hier toch niet meer komen spelen, wel?’

‘O!’ heelemaal opgelucht, dat het dàt maar was, ‘kom gerust maar uit school bij me, hoor’, en ze had hem bemoedigend toegeknikt.

Maar toen was Jupie recht op z'n doel afgegaan.

[pagina 102]
[p. 102]

‘Nee, dat kan ik ook niet. Als je school gaat, kun je niet meer met een kind van vier jaar spelen.’

‘Vijf jaar’, - zwakjes, met een dichte keel.

‘....kun je niet meer met een kind van vijf jaar spelen.’

‘Waa-waar-om-niet?’

't Had hem op de tong gelegen om te zeggen: ‘ze zouden me mooi uitlachen op school’, maar toen had hij twee dikke tranen over haar ronde, roode wangetjes zien rollen, en had hij ineens niet meer geweten, wat hij zeggen moest.

Eindelijk had hij zijn moed teruggevonden.

‘Ik moet dan met de jongens van school spelen, Wientje. Dat zijn heele wilde spelletjes. Je zou je pijn doen als je mee deed.’

‘O.’

't Zou wel zoo zijn. Alles zou wel waar zijn, wat zoo'n groote jongen zei.

‘Nou, en daarom kwam ik je dag zeggen. Dag Wientje.’

Ze had de lipjes stijf op elkaar gehouden.

‘Dag Wientje’, harder.

Geen geluid.

Toen had alle narigheid van het dag-zeggen en van Wientje's tranen hem ineens een prop in de keel geduwd, en met een bevend stemmetje had hij gezegd:

‘D-dag W-wientje....’

En Wientje had geknikt en zachtjes gemompeld:

‘D-dag Jupie.’

 

En nu moest hij zorgen voor ‘griffels en potlooden en al dat spul meer’. Hijzelf zorgde er niet

[pagina 103]
[p. 103]

zoozeer voor, hij keek meer of Rozijntje het wel goed deed.

In ruil daarvoor was hij erg lief en hartelijk, hielp hij Rozijntje de borden afdrogen. 't Was immers de laatste dag dien hij heelemaal thuis doorbracht.

‘Roep je me vroeg? Ik mag niet te laat komen!’

Hij kon niet inslapen. Hij had te veel aan z'n hoofd.

Morgen. Morgen. Een nieuwe gestreepte katoenen bloese met een stropdas. Een griftekoker en een sponsdoos.

Een lei hoefde niet. Die kreeg hij op school. Hij was goed op de hoogte, had alles gevraagd aan jongens, die al naar de tweede klas gingen. Over een poosje kregen ze ook plankjes met plaatjes en lettertjes, en nog later kregen ze boekjes.

Die lettertjes moesten ze op de plankjes neerleggen. Nogal een kunst! Hij was wel heel wat meer gewend, hij kon Joodsch lezen. Kon geen van de andere kinderen.

Hij werd natuurlijk de knapste van de klas. Juffrouw zou dadelijk merken dat hij de knapste was. Ze zou vragen: ‘wie weet hoeveel twee en twee is?’ Alle kinderen zouden op hun vingers zitten te tellen en te tellen, hij zou meteen eventjes roepen: vier!’

Hij keerde zich om in bed. Hij lag nu met z'n gezicht naar de nieuwe katoenen bloese. Hij stak z'n hand uit en aaide er over.

Hij zag zichzelf de klas binnenstappen met de bloese en de stropdas. De broek was ook eigenlijk nieuw, pas door juffrouw Meulen gemaakt van vaders Sjabbosbroek. Juffrouw Meulen had gezegd

[pagina 104]
[p. 104]

‘net nieuw’, en Juffrouw Meulen kon het weten, want zoo oud als ze was - en dat was heel oud, want haar handen waren met een velletje net gekreukeld vloeipapier, - had ze nieuwe dingen van oude dingen gemaakt.

Hij draaide zich weer om, met den rug naar de bloese en de stropdas en de niet-nieuwe broek en de bretels.

Had hij nu niets vergeten? Ineens moest hij lachen. Als ie een meisje was, moest-ie een schortje voor, een schoon schortje, - hi-hi! Bang dat ze hun jurkje vuil maakten!

Hij zou maar heelemaal niet gaan slapen, dan was hij morgen zeker op tijd. Rozijntje kon hem best vergeten te roepen.

Wacht, hij zou haar nog even waarschuwen dat ze 't niet vergat. Even opstaan. Wacht, daarzoo. Hij was een beetje moe in z'n beenen, als hij nu was uitgerust, dan zou hij opstaan en Rozijntje waarschuwen, dat ze hem op tijd moest roepen....

Maar toen hij even had uitgerust, scheen de zon in zijn kamertje en stond Rozijntje voor z'n bed en zei:

‘Juup! Opstaan! Je moet vandaag naar school!’

 

‘Jupie, Jupie, eet je boterham toch op!’

Hoe kon hij nu in 's hemelsnaam een boterham doorslikken, als er minstens twintig proppen van z'n maag tot boven in z'n keel zaten!

‘Zal ik een drupje koffie in je melk doen?’

‘Tien druppels asjeblieft.’

De tien drupjes koffie hielpen een beetje. Die maakten het mogelijk, de melk door te slikken, en

[pagina 105]
[p. 105]

de melk duwde de twintig proppen op zij, en toen ging er ook een reepje boterham in.

Naast z'n bordje stonden de griftekoker en de sponsdoos. Dan vergat hij dat tenminste niet.

Rozijntje liet maar genade voor recht gelden, en was tevreden, toen hij een kroes melk met tien drupjes koffie en een halve boterham op had.

De mond werd nog eens afgewasschen, de handen nog eens geboend, de krullenkuif nog eens achterover geborsteld, de pet netjes opgezet, de das recht getrokken, - ziezoo.

Jupie zag echt wit om z'n neus.

‘'k Heb zoo'n schrik in m'n buik’ zei hij kleintjes.

‘Gaat wel over’, bemoedigde Rozijntje, maar zelf had ze minstens zoo'n erge schrik in haar buik als Jupie.

Vader was vroeg weggegaan, had Jupie nog op 't laatst een zoen gegeven, en in de deur nog eens omgekeken naar z'n grooten schooljongen.

Lea had hem, vóór ze de deur uitging, een puntenslijpertje cadeau gegeven, dat net in z'n koker paste.

Was het dan zoo'n wonder, dat hij van al die gebeurtenissen zoo'n schrik in z'n buik kreeg?

Bij de school waren veel nieuwe jongetjes en meisjes en veel moeders. De moeders praatten met elkaar, zooals vrouwen met elkaar praten, en Rozijntje, meisje met vlechten, voelde zich opeens heel eenzaam.

‘Hoe heet je, ventje?’

‘Jupie, juffrouw.’

‘Wou je een groote schooljongen worden?’

‘Ja juffrouw, de knapste van de klas.’

[pagina 106]
[p. 106]

Toen zag hij allemaal wondermooie platen langs de muur, en bestond er niets anders meer op de wereld, - zelfs geen Rozijntje.

‘Dag, Jukepuuk’, kwam Rozijntje zachtjes.

‘O, dag’ zei Jupie afwezig.

Bij de deur wuifde ze nog eens naar hem. Hij zag het niet.

‘Dag’, fluisterde ze in zichzelf.

Ze stond nog even, als een bedelaresje, te wachten of er nog een groetje op over kon schieten.

Jupie zat z'n bezittingen uit te stallen voor z'n buurman.

Toen ging Rozijntje maar stilletjes naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken