Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

Hoofdstuk IX.
Jupie en Sinterklaas.

Jupie had nooit wat met Sinterklaas te maken gehad. Waarom zou hij ook. Naar Spanje was Jupie nooit geweest, en bij hem thuis kwam Sinterklaas vanzelf niet. Hij komt nooit bij Joodsche kinderen thuis, - daar komt het Channoekomannetje alleen maar.

En in Jupie's dorp waren niet zulke groote winkels, dat Sinterklaas er in kon. Anders had hij hem misschien nog wel in een winkel kunnen ontmoeten. Maar stel je nu eens voor in dat smalle kruidenierswinkeltje van Klaassen, dat daar een leunstoel in gezet werd voor Sinterklaas! Geen mensch anders zou er bij in kunnen, en dikke juffrouw Klaassen zelf zou niet voor- of achteruit gekund hebben!

Op straat had hij hem ook nooit ontmoet. Overdag op straat rijden doet Sinterklaas alleen maar in groote steden met geasphalteerde straten. 's Nachts, dat is wat anders, dan rijdt hij over de daken, en dan komt het er niet op aan of het in een dorp of een stad is, - maar dan sliep Jupie, dus hoe moest hij hem ooit gezien hebben?

Gehoord had hij ook niet van hem. Rozijntje had hem er nooit van verteld. Ook niet van een klein Channoeko-mannetje. Wèl had ze een klein beetje van het Channoekoverhaal verteld, een klein beetje maar, - vooral van het kleine kruikje, dat leeg leek te zijn, toen ze er de olie uit hadden laten druppen om er één dag het lichtje van te laten branden, Maar den volgenden dag, - wat droop

[pagina 121]
[p. 121]

er weer uit het kruikje? Olie, - olie genoeg om het lichtje aan te houden, - ja, en daarom stak Jupie op Channoeko zijn blikken menourotje aan, - maar van het Channoeko-mannetje had hij nooit gehoord, en nog minder van Sinterklaas, die in Spanje woonde en in de groote steden in een leunstoel in de winkels zat, tien, twintig winkels tegelijk, - tien, twintig Sinterklazen tegelijk.

Tot hij op school kwam.

 

Op school werd het Sinterklaas vóór en Sinterklaas na. Liedjes voor Sinterklaas, verhaaltjes van Sinterklaas, gesprekken over Sinterklaas.

Kees van den bakker was het eerste met het groote nieuws op school gekomen, half November al: hij had het er op gewaagd, z'n klompje nu al vast op te zetten, en ja hoor: 's morgens had hij er een suikerbeestje in gevonden! Dus Sinterklaas was al in 't land!

Jupie had met open mond staan luisteren: klompjes opzetten? Suikerbeestje gevonden?

‘Waar heb je je klompje opgezet?’ vroeg hij schuchter.

‘Onder de schoorsteen natuurlijk.’

Onder de schoorsteen. Hm. Ja, zoo'n bakkersschoorsteen, dat was wat bizonders. Maar dat daar suikerbeestjes uit vielen, dat had hij toch niet gedacht.

En wat beteekende dat: dus Sinterklaas was al in 't land?

Wie was Sinterklaas? Wat had hij te maken met klompjes en suikerbeestjes en de schoorsteen van den bakker?

[pagina 122]
[p. 122]

Nu maar niet vragen. 't Stond zoo onnoozel, als je er niets van wist, want al die jongens leken er alles van te begrijpen.

Rozijntje wist er blijkbaar ook niets van, anders had ze 't hem wel verteld. Nu maar stil afwachten, of hij er meer van te hooren kreeg.

En ja, hij kreeg er meer van te hooren. Want Kees vertelde het groote nieuws aan de juffrouw, en toen sprak de juffrouw over Sinterklaas en zei, dat ze nu gauw moesten beginnen met liedjes te leeren.

Dat hij daar nooit iets van geweten had!

Sinterklaas woonde in Spanje. Hij deed van z'n vak niets anders dan kinderen blij maken. Ook wel stoute kinderen straffen, maar slimme Jupie begreep dat daar niet veel van kwam, want uit alles en alles kon hij wel opmaken, dat het een echte goeierd was.

Zoo tegen z'n verjaardag, over een week of drie, kwam hij hier heen. Dat klopte, hè, want Kees van den bakker had het al kunnen merken aan z'n klomp!

Hij kwam met z'n knecht, zwarte Piet. Die was pikzwart. Net als dat moriaantje zoo zwart als roet, uit Jupie's versjesboekjes. Hij had een bos takjes bij zich, dat heette een roe, om stoute kinderen een pak voor de broek te geven. Nou, dat zou wel meevallen.

Ze reden dan samen op een wit paard over de daken. Als je dan onder de schoorsteen je klompje opzette met wat lekkers voor het paard, brood of hooi of zoo wat, dan was den volgenden morgen dat brood of hooi weg, en er lag een suikerbeestje of wat anders voor in de plaats.

[pagina 123]
[p. 123]

Dat hij dat nooit geweten had! Wat een suikerbeestjes had hij al die jaren al kunnen hebben!

Vanavond dadelijk probeeren. Niets aan Rozijntje zeggen, die wist toch van die dingen niets af, anders had ze 't hem zeker wel verteld....

Dien avond stopte hij een stukje van z'n avondboterham stilletjes in zijn broekzak. Voor 't paard.

En toen Rozijntje even weg was om een pond suiker, en Vader en Lea te verdiept waren om op te letten, haalde hij z'n ééne klomp van de deel, legde er het stukje brood in en schoof het zachtjes onder 't fornuis, ver naar achteren, dat geen van allen het zou merken. Morgen pas, als er een suikerbeestje in lag, zou hij 't vertellen.

Hij sliep onrustig. Hij wou zoo graag wakker zijn, als Sinterklaas op zijn dak reed. Hij hoorde van tijd tot tijd gestommel en wou dan opstaan, maar dan was hij toch te moe, en 't was zoo koud buiten de dekens.

Maar vóór Rozijntje op was, had hij zich al aangekleed en min of meer gewasschen, had hij tsietsies-berocho gezegd en morgen-berocho, - want kant en klaar moest je zijn, als je ging kijken, wat Sinterklaas je dien nacht gebracht had.

Zijn hart bonsde geweldig, toen hij op de knieën ging zitten om onder het fornuis te duiken. Wat zou 't zijn?

Het was.... het was.... ach, het was zijn eigen stukje brood.

Verslagen bleef hij daar op knieën zitten, het stukje brood in de ééne hand, het klompje in de andere.

Wat moest dat nou? Wat beteekende dat nou? Was Sinterklaas niet bij hem gekomen? En wel

[pagina 124]
[p. 124]

bij Kees van den bakker? Hij wist anders nog zoo net niet, wie de zoetste was op school, Kees of hij!

Wat moest ie nou toch? Hij kauwde langzaam en in sombere gedachten het stukje brood op, dat voor het paard van Sinterklaas bestemd was geweest.

En door den onrustigen nacht, en door de teleurstelling, en door de eenzaamheid en de narigheid, kwam er een dikke prop in z'n keel naar boven, ging door z'n neus naar z'n oogen, en toen begon hij bitter te huilen.

Zóó vond Rozijntje hem: geknield voor 't fornuis, met een klomp in de hand, wrijvend met de andere hand in zijn oogen, en nog kauwend op dat ongelukkige stukje brood.

‘Wat is er?’ dood-verschrikt.

‘Niks.’

‘Wèl wat. Vertel het maar aan Rozijntje.’

‘Jij.... weet daar toch.... niets van.’

‘Wat is het dan?’

‘Sinter.... Sinterklaas.... heeft me.... ver.... vergeten!’

Rozijntje zag het klompje en de kruimels om z'n mond en begon te begrijpen.

‘Waarom heb je me niets gezegd?’

‘Jij wist toch niets van Sinterklaas af.’

‘Jawel.’

Jupie liet zijn klomp vallen en keek haar ontdaan aan.

‘Jawel? En waarom heb je me dan niets gezegd?’

Rozijntje kreeg het benauwd.

‘Ik.... och.... omdat hij niet bestaat.’

[pagina 125]
[p. 125]

Door zijn tranen heen lachte Jupie medelijdend.

‘Niet bestaat? Och kind.’

‘Nee, Jupie, hij bestaat echt niet’.

‘Zoo. Wie zou 't beter weten, de juffrouw of jij? Hè? En waar kwam dan dat suikerbeestje in de klomp van Kees van den bakker vandaan? Hè? De juffrouw zal er toch zeker niet om jokken? Hè?’

Tegen zulke verpletterende argumenten voelde Rozijntje zich machteloos.

‘Eh.... hij bestaat wel, bedoel ik.... maar bij Joodsche kinderen komt hij niet.’

Jupie staarde haar sprakeloos aan.

‘Waarom niet?’

Het zweet brak Rozijntje uit. Ja, waarom niet?

‘Daar heeft hij een ander voor. Daar komt het Channoeko-mannetje.’

‘Ooooo!’

Even later:

‘Waarom heb je me dat nooit eerder verteld, dat Channoeko een mannetje had?’

‘Vergeten.’

‘Hoe kun je zóó iets vergeten’, verweet hij, meer bedroefd dan boos. ‘Daardoor heeft hij me nooit wat in de klomp gestopt. Heeft hij ook een paard?’

‘Nee, het Channoeko-mannetje niet.’

‘En een zwarte knecht.’

‘O nee, heelemaal niet. Hij doet alles zelf.’

‘O. En wat moet je in de klomp klaarleggen, als hij geen paard heeft?’

‘Niets. Hij geeft het zóó maar.’

‘Aardig van hem.’

‘Ja’, zuchtte Rozijntje.

[pagina 126]
[p. 126]

Ze had het zelden nog zoo benauwd gehad.

‘Woont hij ook in Spanje?’

‘In Spanje? Nee, - o, nee, heel ergens anders.’

‘Waar dan?’

‘'k Weet niet uit m'n hoofd.... O ja, in Erets Jisroeil.’

‘O.’

De vragenstroom was even gestuit. Even maar. Toen:

‘Weet juffrouw op school van het Channoekomannetje?’

‘Juffrouw?’ verschrikt, ‘nee, hoor!’

‘Wanneer komt het Channoeko-mannetje?’

‘Over een week zoowat. Een week vóór Channoeko kun je 't wel probeeren.’

‘Best.’

't Klonk al veel fleuriger. Gekheid, als er een Channoeko-mannetje bestond, kon je niet tegelijk wat van Sinterklaas verwachten.

Op school hadden de meeste kinderen thuis vanmorgen al wat in hun klomp gevonden. Jupie zweeg over het onderwerp.

‘Jij ook?’ informeerde Gerrit Smit.

‘Nee. Ik heb geen Sinterklaas. Ik heb een ander. Die komt later pas.’

‘O’, - Gerrit vroeg niet verder. Hij begreep er niets van.

Zoo, had Jupie een andere Sinterklaas? Kwam die later pas? Zoo, zoo. Nou, 't zou wel waar zijn, anders zei Jupie het niet. Maar raar was het wel.

 

Een week later zette Jupie voor de zekerheid z'n klompje op.

[pagina 127]
[p. 127]

Zonder iets voor 't paard. Het Channoekomannetje had geen paard en hij deed het voor niets. Aardig.

Den volgenden morgen lag er een koekje in, een koekje uit de stad, met Joodsche letters er op.

‘Zie je nou wel’, dacht Jupie. ‘Sinterklaas komt niet bij Joodsche kinderen. Die kan zoo'n koekje niet geven. Die kan geen eens de letters lezen die er op staan!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken