Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Branding (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Branding
Afbeelding van BrandingToon afbeelding van titelpagina van Branding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (14.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Branding

(1941)–Piet Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

[III]

Midden in zijn bittere peinzing stond Reier op. ‘'k Ga nog effe 't doin in!’ riep hij naar de andere kamer, waar zijn nicht bezig was met Bregje, het kind. ‘Allee Pol, mee!’

Grommend, onwillig ging de hond achter hem aan. Hij jenkte even, toen de wind over hem heenviel.

't Was geen beste hond. Z'n moer deugde niet. Die had net zulke kuren gehad. Lui en hufterig. Een goeie jachthond moest altijd blij zijn, dat ie naar buiten mocht. Weer of geen weer. Reier ging toch zeker ook, hoewel hij niks in 't duin te zoeken had? Dat dee je zo van zelf....

Zoveel mogelijk de luwte zoekend van de duinen, worstelde hij vooruit. 't Zou een bar najaar worden. Als October met zo'n storm inzette, bleef het meestal tot December winderig. En elke nacht wéér-an het huis uit om.... Ja om....? Omdat je koddebeier was.

Zonder enige vreugde deed Reier van 't Hof zijn werk. Hij voelde zich gehaat door zijn vroegere makkers. 't Was al een paar keer gebeurd, dat hij zijn deur besmeurd had gevonden. ‘Verrader’ stond er in klodderige teerletters. En er onder een soort doodskop. Ook waren zijn ruiten eens ingegooid. Bregje, het verlamde

[pagina 19]
[p. 19]

meisje, had zich angstig gillend aan hem vastgeklemd, toen hij thuis kwam.

Ze moesten niet denken, dat ze 'm op die manier weg konden pesten! Juist door zulke aanslagen op zijn huis werd hij geprikkeld om de strijd tegen de stropers feller te voeren dan hij van plan was geweest. Als het hard tegen hard ging, dan zouden ze 'm leren kennen. 't Kon hem ook niks meer schelen....

Vooral Steef kon het goed bij hem hebben. Al die anderen lieten Reier eigenlijk onverschillig. Maar Steef Paauwels....!

Was het zijn schuld niet, dat hij die avond naar den baron was gegaan om te zeggen, dat het goed was? Als Steef niet als een gek tegen hem had opgestaan, hem had getart en geprest en hem eindelijk als een landloper met de hond bedreigd had, dan zou hij nou misschien niet de verworpeling van het dorp zijn geweest.

Zo'n vrije jongen kon makkelijk de branie uithangen. Die had alleen voor zichzelf en z'n hond te zorgen.

‘D'r valt met main niet te praete... Hier hai je 't me te zegge: ja ofte nee....’ Nog hoorde hij 't 'm zeggen met een stem of ie de baron zelf was. Wat verbeeldde ie z'n aige....? Of ie z'n knechie voor had....!

De paar keer, dat hij Steef tegen kwam, keek meneer dwars door 'm heen.

‘Steef - daar gaet je companjon....!’ had die gekke Schorretje geroepen. ‘Mot je 'm geen handje geve..?!’ En toen hadden ze allemaal gelachen, tot Steef zei:

‘Houwe jullie je smoele....! Wat ik met die daer heb, gaet jullie geen flikker an. En nou stil!’

En geeneen had er een bek meer open gedaan. Zó kropen ze allemaal voor 'm. Natuurlijk omdat ie een paar reizen als schipper op de ‘Horoscoop’ gemaakt had, waar ie met mot weggelopen was. Daarom be-

[pagina 20]
[p. 20]

schouwden ze 'm als iets hogers. Kruiperige honden...! Reier haakte naar het moment, waarop hij Steef bij 't stropen zou schaken. Dan ging ie er een maand achter. Zou ie es merken, dat zijn haan niet altijd koning zou kraaien. Die honderd gulden van den baron konden hem niet schelen. Maar dat smadelijke wegjagen moest en zou gewroken worden of zijn naam was geen Reier. En als dat gebeurd was, kon die hele koddebeierij voor zijn part naar de bliksem lopen met dien knappen baron er bij....! Reier bleef stilstaan bij een pas gedelfd konijnenhol.

Sloebers! Op geen driehonderd meter van de grote weg af en amper tien minuten van 't dorp! Zou dat meneer Steef z'n werk zijn? Echt iets voor hem om alles en iedereen te tarten. Misschien was ie nog wel in het duin. Dan zou hij hem ontmoeten en God mocht 'm helpen, als Reier hem betrapte. Zo zuur als een augurk zou ie wezen. Een maand naar Alkmaar was wel het minste, want als ze hem daar voor het hekje kregen, was ie nog niet gelukkig. Zo hadden ze 't op 'm voorzien....!

Reier meende een spoor te kunnen volgen. Naar de grote weg toe. Dat was dus verkeken. Al kwam je een stroper met honderd konijnen op de openbare weg tegen, dan kon je 'm niks maken. Op heterdaad betrappen in verboden terrein, daar moest je 't van hebben... Nee, hij ging maar naar de zeekant door de bosjes heen. De zee zou wel hoog zijn met die storm. Je hoorde hem hier al te keer gaan en 't was nog zeker een half uur gaans....

‘Allee Pol, mee....!’

Man en hond liepen dicht bijeen over een smal sintelpad, dat dwars door de duinen kronkelde, twee verloren stipjes in de ruige wijdheid. Zand gierde bij

[pagina 21]
[p. 21]

vlagen van de duintoppen. Lage wolken woeien zwaar over het landschap. Regen striemde neer. In Reier griende het verdriet....

Bij het laatste duin hoorde hij boven de stem van de storm uit een woedend geblaf.

‘Pantertje....!’ wist hij onmiddellijk.

De gedachte, dat Steef aan het stropen was, verwierp Reier diezelfde seconde. Een stropende hond maakt geen misbaar. Die grómt alleen als er onraad dreigt.

Behoedzaam keek hij om zich heen. Ja, daar had je die hond. Waar was Steef....? Er moest iets loos wezen. Voorzichtig ging hij naar het duin toe, waar Pantertje als een razend duiveltje met de haren recht overeind, blikkerende tanden en vuursproeiende ogen klaar stond om ieder, die hem te na kwam, naar de strot te vliegen.

Reiers hond blafte er hol tegenin en kroop achter zijn meester. Verrekte lafbek! Geërgerd trapte Reier naar Pol, die hond van niks! Toen het dier niet van hem wilde wijken, greep hij het in de nek en smeet het een eind naar voren.

‘Daer - dwail die je bent....!’

Als een kogel schoot Pantertje het duin af en eer de koddebeiershond dekking kon zoeken, hing Pantertje hem aan de keel. Diep brommend hield het hondje zijn groteren vijand vast. Die sprong angstig in een doornstruik en probeerde zijn belager af te schudden.

Reier bleef toekijken en greep niet in. Hij had een hekel aan zijn hond en gunde hem van harte die afstraffing.

Geen schijn van kans had ie tegen dat kleine, felle loeder. Asjeblieft, daar ging dat mormel er al van door! Hij had zich weten los te scheuren en holde nu met lange, dwaze sprongen het duin in.

[pagina 22]
[p. 22]

Even scheen Pantertje geneigd om hem na te zetten, maar hij keerde zich met een ruk om en snelde langs Reier weer het duin op.

Daar moest Steef dus zijn....

Met zijn stok voor zich uit, klom Reier naar boven.

Steef!....

Daar lag ie!

Roerloos, borst en hals één rode vlek, mouwen en broek donker besmeurd. Dood? Kapot geschoten? Door wie in Jezus' naam. De baron....?

Met een schok ging het door Reier heen:

Als ze hem hier zouden vinden, hoe kon hij dan bewijzen, dat hij de moord niet gepleegd had? Hij, zijn doodsvijand? Alleen in het duin met het lijk? Hij moest hier weg! Dadelijk naar den veldwachter!

‘Smoel houwe Pantertje!’ schreeuwde hij zo gebiedend, dat de hond werkelijk zijn geblaf staakte.

Maar toen hij op Steef toeliep - hij móest toch weten, hoe die er aan toe was - vloog de hond hem vals naar de benen.

‘Weg kreng....!’

Hij gaf Pantertje een harde slag met de stok, maar het diertje liet niet af en besprong hem nog eens. Hij voelde de scherpe tanden in zijn dij, waar de hond zich als een roofdier had vastgebeten.

‘Verdomd nog toe, ben je belaezerd hond!’

Wild sloeg Reier naar het kleine beestje, maar kon het niet raken. Dan maar boven op hem vallen, dan moest dat ondier wel loslaten.

Pantertje schoot op het laatste ogenblik onder het vallende lichaam uit, maar deed meteen een sprong naar Reier's keel. Het scheelde een haar! Nog net kon de koddebeier een afwerende beweging maken en nu had hij de hond bij het ruige vel, zó, dat de tanden niet bij

[pagina 23]
[p. 23]

zijn hand konden komen, hoe de kop ook wrong.

Hoog zweefde Pantertje van het duin, de poten gespreid, de staart als een pluim in de lucht. Hij kwam beneden aan het strand terecht en rende zonder verwijl tegen het rulle zand op om de strijd nog eens te beginnen. Een stropershond vecht zich dood....!

Maar toen Reier overwoog om de hond eenvoudig neer te leggen, omdat hij 't met de stok niet aan kon, hoorde hij achter zich de zware stem van Steef:

‘Zoet maer Pantertje - legge....!’

Reier keek ontsteld om en zag Steef recht overeind zitten.

‘En maek jai, da je opflikkert’, ging Steef op doffe toon verder. ‘Ik heb pain in me kop en dan kan ik geen koddebaiers zien....’

Het duurde enige tellen, eer Reier tot bezinning kwam. ‘Eerst zal ik es onderzoeke, of je knaine bai je heb’, zei hij zo kalm mogelijk.

Steef grinnikte en streek zich geeuwend door de haren. Toen haalde hij tartend bedaard een cigaret uit zijn borstzak.

‘Knaine....? Man steek de moord met je knaine. Ik heb heel wat beters bai me, maar dat raekt jou geen sallemander! Mot je maer es kaike, dan kan je me angeve bai den burgemeester. Of kraig je daar niks extra's voor? Mooi vaetje port, watte? D'r is een beetje oitgelope, maar dat dondert niet. Goeie, ouwe port! 'k Heb ze geproefd. Kaik maer naar me klere....’ Steef zette het vat recht en stopte het spongat dicht.

‘Da's anders strandvondersgoed!’ zei Reier autoritair. Behagelijk rekte de jutter zich en hij wreef zich de ogen uit met de rug van zijn handen.

‘Hai jai daer wat mee te schafte, koddebaiertje? Jai ben

[pagina 24]
[p. 24]

toch alleen maer zo'n stukkie dievevanger van dat baronnetje?’

Woede kolkte in Reier op.

‘Jai kan je grote bek tege me houwe, hai je dat begrepe....?!’ barstte hij uit.

Treiterend rustig nam Steef hem met een schampere glimlach van hoofd tot voeten op.

‘Nee, dat heb ik niet begrepe, wil je me dat es oitlegge asjeblief?’

Alsof hij een brutaal knaapje vaderlijk op zijn nummer zette, zo sprak Steef den koddebeier toe. Reier voelde, hoe zijn hersens klopten. 't Was voor het eerst, dat hij van aangezicht tot aangezicht tegenover Steef stond en nu pas werd hij zich zijn haat vol bewust. Had hij hem maar dood gevonden daareven! Dan was hij van dien honenden sater verlost geweest! Die kwelduivel! Gek was ie geweest, dat ie zich nog even bezorgd maakte, toen hij hem met die rode bloedvlekken in het duin zag. Hij zou hem kunnen vermoorden, op slag neerschieten, zoals hij daar tegenover hem stond, met dat sarrende lachje om z'n trotse bek, meester van de situatie, als altijd....

‘Waerom zeg je nou niks, klain koddebaiertje? Ik ben je baron niet! Je mag tege main gerust een woordje spreke in 't fatsoenlijke. Je kan natuurlijk ook meteen naar het strandvonderskantoortje lope om me d'r bai te lappe. Dan kraig ik ook een maend, maer dan kraig jai dat Judasfooitje van honderd pietermannetjes niet en da's wel nozelijk voor een braeve hoisvaeder....’ Ieder woord deed brandend pijn. In machteloze woede balde Reier de vuisten.

‘Wou je vechte koddebaiertje?’ tartte Steef verder. ‘Dat mot je dan nóu doen joggie. 'k Ben nog half zat van die port. Nou hai je een kansie....!’

[pagina 25]
[p. 25]

‘Ik wou je nog één ding zegge!’ stotterde Reier met trillende lippen. ‘Jai denkt, dat je me an ken hè? Maer de taid is voorbai, dat je de baas over me kon spele! De bordjes sain verhange! Met een aenstelling als onbezoldigde kraig ik je klain. Is 't vandaeg niet, dan is 't morrege. Jai denkt main te vernietige, voile doivel! Maar ik staen an de kant van de gerechtigheid en God zal me helpe, dat me dag komt....!’

‘Schai oit!’ riep Steef. ‘Ik kan d'r compleet van snottere! Een ouwe hoer onder de preekstoel had het niet mooier kenne zegge. Nou, het beste met je gerechtighaid en God zal je de brug over hellepe. Aju....!’

Hij zette het vat port op de schouder en liep het duin in zonder Reier verder aan te zien.

Ziedend van toorn, bleek en verslagen liep de koddebeier langs het strand. Pol, de hond, kwam jankend achter hem aan. 't Was of hij om vergiffenis vroeg.

Driftig greep Reier zijn revolver.

En schoot de hond met twee kogels neer.

‘Daar, laffe schoelje....!’

Het lijk gooide hij in de kokende branding.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken