Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
Afbeelding van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der PeulsToon afbeelding van titelpagina van De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.42 MB)

Scans (7.30 MB)

ebook (4.33 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls

(1884)–Johan Hendrik van Balen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XVIII.
Een gestoorde maaltijd. - Ontvluchte slaven. - Overrompeld. - Het Mandingo-opperhoofd. - De strijd.

Den volgenden morgen haastte men zich verder te komen, want de gezindheid van de Mandingo's aldaar was alles behalve goed, en bij langer verblijf vreesde de kapitein voor oneenigheid.

Nog altijd ging de weg door het bosch, waaraan geen eind scheen te komen. Men was nog niet lang opweg, toen de beide gidsen opeens halt commandeerden.

[pagina 95]
[p. 95]

De kapitein en Fernando keken verwonderd op en sprongen uit hunne hangmat.

- Wat is er? vroeg de eerste.

- Tijgers, zei een der beide negers, vlak voor ons; er zijn er twee.

De kapitein greep zijn geweer, Fernando het zijne, en de negers wenkende hem te volgen trok hij behoedzaam vooruit.

Een dof gebrul wees hem aan waar de dieren zich bevonden en door het dichte hout heen zag men de gevlekte huid van een luipaard.

- Laten wij allen te gelijk vuren, zeide Campo.

- Let op. Aan, vuur!

Onder een luid gebrul sprongen, toen de schoten vielen, twee prachtige luipaarden uit het hout te voorschijn en snelden met groote sprongen weg, zóó snel dat zij in een oogenblik verdwenen waren.

- Wat duivel voerden zij daar uit? zei de kapitein.

De negers drongen in het hout door en kwamen kort daarop weder te voorschijn het lichaam van een pas gedooden antilope medesleepende, die zoo groot als een hert was.

- Ha, ha! zei Campo lachend, wij hebben dus de heeren in hunnen maaltijd gestoord. Nu, dat is een buitenkansje ook. Eene fraaie huid en een lekker stuk vleesch!

Men besloot een paar uren rust te nemen, legde een vuur aan, en terwijl de negers den antilope afhakten, roosterden de vrouwen eenige lekkere stukken van het sappige gebraad.

Het was reeds laat in den middag, toen het weer tijd werd op te breken, en om de schade in te halen bleef men zoolang voortmarcheeren als de duisternis het toeliet.

De nacht zou echter niet rustig voorbijgaan. Nauwlijks waren de kapitein en Fernando ingeslapen, of de eerste werd wakker doordat hij zacht geschud werd.

[pagina 96]
[p. 96]

Campo, die om zoo te zeggen met open oogen en ooren sliep, was terstond wakker en zag toen de beide negers, die als gidsen en voorloopers dienst deden, voor zich.

- Wat is er? vroeg hij zacht.

- Er zijn vreemden in het woud, zeide een van hen, wij. zullen ons gereed moeten maken om te vluchten of te vechten.

Kapitein Campo was met één sprong uit zijne hangmat en keek verbaasd rond, toen hij den geheelen troep onder de wapens zag staan. De beide negers, die de eigenlijke geleiders van de kleine karavaan waren, hadden allen gewekt en doen aantreden vóór zij de blanken wakker maakten.

De kapitein wekte Fernando, stelde hem met de ontdekking in kennis, en toen ging de geheele troep in de grootste stilte op marsch.

Door de beide negers geleid trok men in diepe stilte een eind voort en toen hield men halt, terwijl de twee gidsen alleen op verkenning uitgingen.

De korte tijd van hunne afwezigheid scheen een uur voor de achterblijvenden. Door de boomen heen zag men het schijnsel van een vuur en dat was alles, maar het werkte in de nachtlijke stilte onder de reusachtige, spookachtige schaduwen van de zware met lianen behangen boomen zenuwachtig op hen.

Ongeveer een kwartier mocht er alzoo zijn omgegaan, toen de beide negers terugkwamen en aan kapitein Campo de verrassende mededeeling deden, dat het een troep ontvluchte sl aven was. Uit allerlei duidelijke teekenen hadden zij dat gezien, wat des te gemaklijker viel daar de negers, waarschijnlijk aan den een of anderen slavenhandelaar ontvlucht, in diepen slaap bij het vuur lagen zonder een schildwacht te hebben uitgezet om voor de algemeene veiligheid te waken.

Nu werd er onmiddellijk raad gehouden. De kapitein was er voor zich terstond van die ongelukkigen meester te maken.

[pagina 97]
[p. 97]

Een der beide gidsen wilde den dag afwachten, doch de andere niet. Wat Fernando betreft, deze pleitte er voor hen ongemoeid te laten en den armen ontvluchten niet andermaal hunne zoo zuur verkregen vrijheid te ontnemen. Doch dit werd door den kapitein eenvoudig voor onzin verklaard.

- Als ik ze laat loopen, zeide hij, om zijn gedrag tegenover den jongen man te rechtvaardigen, worden zij toch opgepakt door den een of anderen negervorst en naar de kust getransporteerd. Het komt op hetzelfde neer.

Na aldus aan Fernando den pas te hebben afgesneden werden de slapende zwarten door den kapitein en zijne negers in de diepste stilte omsingeld. Op een gegeven teeken schoten nu allen, die geweren hadden, deze over de hoofden der negers heen af.

De ongelukkigen, zoo ruw uit hunnen slaap gewekt, sprongen op en poogden te ontvluchten. Onzeker echter hoe talrijk hunne belagers waren en bovendien de loopen der geweren op zich gericht ziende, hadden slechts een paar den moed zich in de wildernis te werpen en uit de voeten te maken, de overigen gaven zich over.

Er waren er negen. Volgens hunne bekentenis waren zij aan een Foelah ontvlucht, die hen naar een Foelah-stad zou brengen. Zij hadden gebruik gemaakt van de verwarring door de verschijning van een luipaard ontstaan en waren het bosch in gevlucht. In den grootsten angst smeekten zij den kapitein hen niet aan den Foelah over te leveren, daar dit een zeer wreed man was, die hen stellig dooden of martelen zou, maar verzochten zij als een gunst naar de kust te worden gestuurd.

Kapitein Campo dacht een poosje na. Het geluk liep hem bepaald mede, meende hij, want dit buitenkansje beschouwde hij als eerlijk verkregen. Het kwam geen oogenblik bij hem op er aan te twijfelen, of hij het recht had zich deze slaven

[pagina 98]
[p. 98]

toe te eigenen, en na ernstig nadenken, besloot hij hen te binden en onder geleide van twee man naar Ali-Ibrahim te Kya te zenden met verzoek ze voor hem naar de factorij te willen doen brengen, want ze medenemen, op gevaar af dat hij den eigenaar kon ontmoeten, die ze natuurlijk zou opvorderen, wilde hij niet.

De negerslaven werden nu handig achter elkander op één rij aaneengebonden, zoodanig dat de handen op den rug waren bevestigd en het koord van de handen van den voorste naar den hals van nummer twee liep en zoo voorts. Op deze wijze aaneengekoppeld sloegen twee met geweren gewapende negers met hen den weg naar Kya in met den last, om, zoodra. zij ze daar hadden afgeleverd, in snelle marschen den kapitein te volgen.

Intusschen trok de kapitein met zijn troep met kleine dagreizen de oevers van de Sanghoe te gemoet.

Op den tweeden dag na den vangst der slaven kwam men weder aan een dorp van Mandingo's. Evenals bij het vorige was het opperhoofd hier iemand van de oude leer, die alle Christenen haatte. Dit bleek al spoedig, toen hij op hoogen toon zeide, geen enkele hut aan Christenen te willen afstaan.

Te vergeefs liet de kapitein hem de gewone geschenken aanbieden. Hij wilde hen niet in het dorp dulden. Nu had men een vermoeienden marsch achter den rug en verlangde naar niets zoozeer als naar rust en voedsel. De kapitein besloot daarom al het mogelijke te doen om den vrede te bewaren en vertelde, nadat hij het geschenk had laten verdubbelen, dat hij een dienaar van don de Vivès van de Rio Pongo was en op reis naar den machtigen Foelah-vorst van den Foeta-Dsjalon.

Maar het was boter aan de galg. Het Mandingo-hoofd maakte een minachtend gebaar en zeide, dat hij noch om don

[pagina 99]
[p. 99]

de Vivès, noch om den Foelah-vorst iets gaf en nog minder om de Christenhonden.

Kapitein Campo werd warm en begon nu op hoogen toon te vertellen, dat hij in het dorp zou blijven.

Het was een ernstig oogenblik.

De bevolking van het dorp had de wapens gegrepen en zich naast en achter het opperhoofd geschaard en de mannen van Campo hielden eveneens hunne wapens gereed.

Intusschen was een der twee gidsen, woedend geworden wegens de beleediging zijnen meester aangedaan, op den Mandingo toegeloopen en waarschuwde hem zonder veel complimenten, dat hij zich voor de gevolgen zou wachten.

De Mandingo lachtte en stiet hem terug, en op hetzelfde oogenblik knalden er schoten.

In hunne overijling hadden de negers van Campo geschoten.

Binnen een oogenblik was de strijd algemeen. De Mandingo's, door de onvoorzichtige houding van hun opperhoofd in een gevecht gewikkeld, streden echter niet lang maar gingen op de vlucht zoo snel zij konden, met hun opperhoofd aan de spits, en waren in een minuut tijds in het groen verdwenen.

Spoedig was het geheele dorp verlaten. Geen vrouw of kind zelfs was er meer en onze reizigers namen terstond bezit van de beste hutten. Vervolgens zette kapitein Campo twee schildwachten uit om te verhoeden, dat men overrompeld zou worden.

Er gebeurde echter niets dien nacht en ook des morgens was er niemand te zien. Vóór men vertrok liet de kapitein als weerwraak het geheele staketsel waardoor het dorp verdedigd werd omhalen, en toen zette men de reis voort.

Eerst toen men bijna uit het gezicht van het dorp was, zag men de Mandingo's weer naar hunne woningen snellen.

[pagina 100]
[p. 100]

Wat Fernando betreft, de reis werd voor hem al minder en minder genoeglijk. Hij begon te begrijpen, dat het recht hier aan de zijde van den sterkste was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken