Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zwerftochten van Kakkerlak (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak
Afbeelding van De zwerftochten van KakkerlakToon afbeelding van titelpagina van De zwerftochten van Kakkerlak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (16.13 MB)

ebook (4.38 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zwerftochten van Kakkerlak

(1921)–Joh. H. Been–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]


illustratie

Twee-en-twintigste hoofdstuk.
In het matrozen-cachot.

Toen hij weder tot bewustzijn kwam, lag hij in het halfdonker van een bekrompen ruimte. Zijn ledematen kon hij vrij bewegen, behalve zijn voeten, die in de ijzers gesloten waren. Door zijn avonturen op zee genoegzaam met de inrichting van een schip bekend, begreep hij zich te bevinden in het cachot, waarin men de matrozen opsluit, die om een of ander vergrijp zware straf verdiend hebben. Naast hem, eveneens met de voeten in de ijzers, lag Zwart-Konijn, die nog buiten westen bleek te zijn.

Kakkerlak voelde een brandende pijn in het hoofd, en hoewel hij sedert verscheidene uren niet gegeten had, overviel hem een gevoel van walging, toen hij vlak in de nabijheid eenige scheepskaken bemerkte.

Hij keek rond naar water, want aan drinken gevoelde hij het meest behoefte.

Niet lang behoefte hij te zoeken, want aan zijn hoofdeinde stond een groote kruik, die geheel vol was.

Daddelijk greep hij er naar en nam gulzig een paar groote slokken.

Nauwelijks had hij dat gedaan, of hij begon te braken.

[pagina 217]
[p. 217]

Doodsbenauwd kreeg hij het. Maar toen die krampachtige samentrekking van de maag gedaan was, gevoelde hij zich meer opgelucht.

‘Dat helpt,’ mompelde hij, terwijl hij nog een paar flinke slokken nam.

En nu begreep hij ook, dat men hem bedwelmd had, en dat het beste geneesmiddel was de maag eens goed te zuiveren.

‘Net wat ik altijd dacht,’ sprak hij stil voor zichzelf, ‘je maag is een kostelijk ding, en als die van streek is dan...’

Een gekreun trok zijn aandacht.

‘Goeie help... hoe zou Zwart-Konijn met zijn slappe maag 't er hebben afgebracht?’

Hij schoof naast zijn makker.

‘Wel, jò, hoe staan de zaken?’

Een nieuw gekreun, en daarop eenig gemompel.

Kakkerlak sleepte de kruik nader, goot wat water in de holte van zijn hand en bevochtigde daarmee de lippen van Zwart-Konijn.

Die smakte met de lippen, en daar moest Kakkerlak, die zijn goeie bui zoetjesaan weer terugkreeg, toch om glimlachen.

‘Haast net zoo lekker als een pruim tabak, hè?’ schertste hij.

En intusschen diende hij zijn kameraad weer een portie toe.

Deze opende de oogen.

‘Waar ben ik?’

Kakkerlak schudde het hoofd.

‘Weet-jij dat,... ja, ik zal maar blijven zeggen: Jan?’

‘Hè?’

‘Te drommel, Zwa... och ja, Jan... je doet niets als vragen. - Hier, drink nog eens.’

‘'k Word er zoo misselijk van.’

‘Heusch? - Neen maar, dan moet-je een grooten slok nemen. Maar zeg, doe me een plezier, en zet zelf die kruik aan je mond, want mijn hand is geen lepel.’

Hij hielp Zwart-Konijn de kruik optillen.

[pagina 218]
[p. 218]

‘Drinken,’ gebood hij.

‘Ik - ik lust niet...’

‘Drinken, zeg ik je.’

‘Neen, neen - ik moet melk hebben!’

‘Zoo?... Gekookt of ongekookt, met een lang beschuitje of een koekje? Je hebt het maar voor 't zeggen.’

‘Kakkerlak... houd me niet voor den gek! Ik ben zoo akelig.’

‘Daarom moet-je drinken. Dat heb ik ook gedaan, en nu ben ik al veel beter... 't Moet eruit, wat er binnen in je zit.’

‘O, m'n maag draait om!’

‘Nu, aan dat maagje van jou is toch niet veel bedorven. Laat maar draaien, hoor... Wacht, ik zal je helpen,’ voegde hij er op medelijdenden toon aan toe.

Want Zwart-Konijn kreeg het doodsbenauwd. Hij steunde hem bij het voorhoofd, terwijl hij hem een dier bakjes toeschoof, die bij zeeziekte gebruikt worden.

‘Al wat beter?’ vroeg hij na een poos.

‘Ja, wel een beetje.’

‘Dan weer eens drinken?’

‘Liever niet.’

‘Kom, kom... 't moet er maar van door. - Braaf zoo, hoor. - En nu mag-je weer een poosje gaan luieren.’

Gehoorzaam schikte Zwart-Konijn zich op zijn plaats terug.

‘Ferm zoo!’ prees hem Kakkerlak. ‘En als je goed uitgerust bent, geef ik je verlof eens het hol rond te wandelen.’

Zwart-Konijn kreunde wat terug.

‘Wat zeg-je? Dat je voetjes vastgehouden worden? Ja maat, op die manier moet-je nu Padvinder tweede klasse worden.’

‘Maar jou voeten zitten toch ook vast?’

‘Dat is uit broederschap, Zwart-Konijn!... Alleen om je wat gezelschap te houden.’

‘Hoe kun-je nog flauwigheid verkoopen?’ zuchtte Zwart-Konijn.

[pagina 219]
[p. 219]

‘Maar Jantje... als Kakkerlak het opgaf, dan ..

‘O ja!’ en er kwam voor 't eerst ook een schijn van een glimlach op het gelaat van Zwart-Konijn, ‘dat is waar: alles komt terecht!’

‘Goed onthouden,’ antwoordde Kakkerlak, en klopte hem ter belooning op zijn rug.

‘En nu, jò, ga ik den boel eens even verkennen. Eris kijken, wat zij me aan, of uitgetrokken hebben. - Wel, lieve schepsel, ik heb zoowaar m'n eigen spulletjes nog aan, m'n blouse, m'n broek, heel m'n Padvinderskostuum... en zoowaar m'n eigen schoenen weer aan m'n voeten... en jij ook, Jantje... Ze hebben ons die weer aangedaan; maar 't is lui volk hier, dat zeg ik je, want de veters hangen er los bij. Voor 't minst hadden ze ons de schoenen toch wel dicht mogen rijgen. Wonder, dat ze ons onze kousen nog aan gaven!... Weergaasch! m'n fluitje ben ik kwijt. En... m'n kostelijk mes hebben ze ook gestolen. Die satansche dieven! Ben-jij die dingen ook kwijt, tender-footje? O ja, jij hàd nog geen fluit. Maar... wat lig-je toch te mopperen?’

‘'k Word weer zoo akelig!’

‘Kom, dat verbeeld-je je. Help me liever eens denken! Dat is meteen een lesje voor je.’

‘Denken?... Ik ben heelemaal suf geworden!’

‘Pas op, als je die malligheid uithaalt, Jantje Konijn! We moeten elkaar nu helpen. We hebben op 't oogenblik elkaar te hard noodig. Als je suffen wil, wacht dan daarmee tot je weer thuis bent. Maar, als je, verdikkeme, een kerel bent, dan grijp-je nu alle stukjes van je hersens zuinig bij elkaar.’

Die redevoering scheen toch wel indruk te maken.

'k Zal m'n best doen,’ beloofde Zwart-Konijn deemoedig. ‘En als jij me nu maar wil helpen om te denken...’

‘Dat beloof ik je!... En onthoud het nu, nòg beter dan toen je op school de letters leerde, dat jij Zwart-Jan bent en geen sterveling anders.’

[pagina 220]
[p. 220]

‘O, Kakkerlak, dan zal ik telkens in de war raken.’

‘Dat geeft niet. Ja, dat is zelfs prachtig. Want snap-je: voor iedereen, behalve voor mij, ben-je zoo suf als... ja, 't kan me niet schelen als wat. Zie-je, Jantje Konijn, er komen misschien moeilijke tijden voor ons. De hemel weet, wat ze met ons voor hebben...’

‘Als ze ons maar niet doodmaken.’

‘Ben-je mal! Dan hadden ze 't allang gedaan. Snap-je dat?’

‘Niet goed.’

‘Nu luister dan eens goed, tender-footje! Wij tweetjes zijn niet veel bijzonders. Met ons beitjes verdienen we nog niet een halven cent. Ik eet m'n vader en moeder de ooren van het hoofd en jij drinkt ze arm aan melk. Laatst, toen ik dat stuk ijzer verknoeid had, zei de meester, dat er nooit iets goeds van me terecht zou komen, en de man kan best gelijk hebben... Ik wil maar zeggen, dat ze door het land heen niet de klokken om ons zullen luiden, als we naar 't kerk-putje worden gedragen. Snap-je dàt?’

‘Zoo'n beetje.’

‘Vijanden, die ons dood willen maken, hebben dat gauw genoeg gedaan. Ze hadden dat al kunnen doen. Maar - Jantje Zwart - ze deden dat niet.’

‘Deden ze dat niet?’

‘Wel nu nog mooier! Word-je nu nog suffer dan suf?... Voel-je dàt?’

En hij kneep Zwart-Konijn in den arm, dat die een lichten kreet van pijn niet onderdrukken kon.

‘Nu, zoo lang je dat nog voelt, ben-je niet dood. Gesnapt?’

‘Ja, nu begrijp ik je.’

‘Ze hebben ons dus gespaard. Waarom? Eerlijk moet ik bekennen, dat nog niet goed te begrijpen. Waren we onder de menscheneters, dan zou ik denken dat ze ons vet wilden mesten. En dan hadden ze aan jou een heelen toer.’

‘O, menschen-eters, Kakkerlak!’

[pagina 221]
[p. 221]

‘Dwaas! Die heb-je hier niet. De wilde varen niet op een stoomboot, en dit is nog al een oorlogsschip.’

‘Een oorlogsschip?... Hoe weet-je dat?’

‘Ik weet niets. Maar ik voel het zoo'n beetje.’

‘Voelen?’

‘Ja, aan m'n voeten, die aan een ketting vastliggen. Net als op dat oorlogsschip, waar we op gevaren hebben.’

‘Dat is waar.’

‘En - schrik niet, Zwartje. - We zijn weer onder de Terrakandeezen.’

‘O!’ riep Zwart-Konijn uit.

‘Houd een beetje je wafel dicht,’ waarschuwde Kakkerlak. ‘Anders krijg-je weer dat lieve gebod, om niet met elkaar te spreken.’

‘Dat houd ik zeker niet uit,’ fluisterde Zwart-Konijn.

‘Daarom moeten we voorzichtig wezen. Hoe ik nu weet, dat we onder de Terrakandeezen verzeild zijn geraakt, dat komt er nu niet op aan. Maar van dit oogenblik af, versta ik geen woord van die taal.’

‘En je sprak het al zoo vlug met de meisjes en met George!’

‘Daar moet-je niet meer aan denken. Ook jij wist ten minste wat een pruim tabak in die taal was.’

‘O,’ walgde Zwart-Konijn, ‘ik pruim nooit meer.’

‘Dat is je eerste verstandig woord vandaag. Maar nu heel ernstig, Zwart... och, ik wil zeggen: Jan! We moeten houden, of we geen woord Terrakandeesch verstaan, zie-je, dan hooren we soms meer dan zij kwijt willen wezen. Wij doen nu maar, of we alleen Regenteesch verstaan. Zul-je dat goed onthouden?’

‘'k Zal mijn best doen.’

‘Neen, neen je moet het doen; beloof-je dat?’

‘Als ik het maar onthouden kan.

‘Beloof me het dan... op je Padvinderseer.’

‘Ik ben nog geen Padvinder.’

[pagina 222]
[p. 222]

‘Dan verhef ik je op dit oogenblik tot Padvinder tweede klasse.’

‘Mag-jij dat doen?’

‘Ik?... mag alles. We zijn nu broeders.’

‘En ik heb het pakje nog niet aan.’

‘'t Zit 'm niet in het pakje, Zwartje... 't Zit 'm in je knuist. Geef hier je hand, en beloof het me, op je woord als Padvinder.’

Beiden drukten elkaar de hand.

‘Ferme boy,’ zei Kakkerlak met nadruk.

Zwart-Konijn was heel dankbaar voor deze loftuiting.

‘O, Kakkerlak, ik wou dat ik het was.’

‘Je bènt het... En je bent wat anders niet.’

‘Dat begrijp ik alweer niet.’

‘Dat doe-je wel. Want op mijn Padvinders-woord verklaar ik, Zwart-Konijn...’

‘Stil, Kakkerlak, je zou me Zwart-Jan noemen.’

‘Zie je wel, dat je wèl je verstand hebt!’ juichte Kakkerlak.

‘Maar nu zei ik expres Zwart-Konijn, omdat ik je op mijn Padvinders-woord verklaar, dat-je van af dit oogenblik geen suffer meer bent.’

Nu stak Zwart-Konijn zijn hand uit, die door Kakkerlak gegrepen en met warmte gedrukt werd.

Dadelijk daarop veegde Zwart-Konijn de oogen af.

‘Wat doe je nou?’ vroeg zijn vriend.

Zwart-Konijn kon geen antwoord geven. Hij lachte door zijn tranen heen.

Kakkerlak begreep nu alles. Hij klopte zijn maat op den schouder.

‘We zullen het best vinden, Jantje. Alle Jantjes rollen er door, en al heet ik geen Jan, ik rol mee, hoor! Nooit den moed opgeven, hè. Maar, jò, dan moeten we één ding nooit vergeten.’

‘Dat is?’

[pagina 223]
[p. 223]

‘Op z'n tijd een stukje te eten. Ik krijg zoowaar alweer trek.’

‘Ik niet.’

‘Probeeren... 't Kost geen cent. 't Ligt vlak bij je. Week nu wat kaak in wat water, doe-je oogen dicht en slik maar door. En passant kun-je liggen luisteren naar mijn geknabbel.’

Zwart-Konijn gehoorzaamde zijn baas, terwijl deze er eens op zijn gemak voor ging zitten.

‘Goed dat de Padvinders sterke broeken hebben,’ mompelde hij met een vollen mond.

‘Wel?’

‘Omdat we op 't moment ze leelijk aan het verslijten zijn. We kunnen liggen of zitten. Enfin, je wint het weer aan je schoenen uit.’

Nu werd het een poosje stil. Beiden trachtten wat naar binnen te werken. Heel graag ging het nog niet. Maar Kakkerlak zei, dat het moest, en daarom gebeurde het.

Na het maal gingen zij weer achterover liggen, en zoetjesaan vielen zij in slaap.

Hoe lang zij aldus neerlagen, wisten zij niet.

Opeens werden zij helder wakker.

De deur van hun gevangenis werd ontgrendeld, en een paar matrozen traden het cachot binnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken