Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Camera Obscura (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Camera Obscura
Afbeelding van Camera ObscuraToon afbeelding van titelpagina van Camera Obscura

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

ebook (3.41 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Camera Obscura

(1871)–Nicolaas Beets–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 345]
[p. 345]

De Noordhollandsche Boer.

Kom op een vrijdag voormiddag in het kaasseizoen te Alkmaar. De meer dan zeventig dorpen, die rondom de noordhollandsche metropolis liggen, hebben hun contingent geleverd. Beemster, Purmer, Schermer, Waard hebben zich leeg geschud in het kleine, nette stadje. Al de straten die in een poort eindigen, en vooral de zoogenaamde Dijk, een breed plein binnen de stad, staan vol van hun geel en groen afgezette wagens, op het krat beschilderd met bloempotten, krulletters en gedichten. Al de stallen rooken van den damp hunner paarden; al de bierhuizen en kroegen dampen van den rook hunner pijpen. Al de scheerstoelen prijken met hunne ingezeepte aangezichten. Waar gij komt: bij den tabaksverkooper, in de komenij, in den pottenwinkel, bij den schoenmaker, die allen dubbel hebben uitgestald, bij den notaris, den advokaat, den dokter, en ten huize van de duizend en een dijkgraven en penningmeesters van polders, overal ontmoet gij een boer. De een zoekt er den burgervader van zijn dorp, die, van Alkmaar uit, de belangen zijner kinderen het best behartigen kan; de ander haalt bij den smidsbaas een recept voor een ziek paard, dat deze nooit anders dan gezond gezien heeft. Dat Alkmaar, al de overige dagen van de week zoo stil en levenloos, dat het een stedeke schijnt opzettelijk vervaardigd voor begrafenissen: eene gissing, waarin de bijzondere kostbaarheid en uitvoerigheid der begraafplaats een iegelijk versterken moet, die ze zich verstout; is nu aan een van gewemel en gegons vervulde bijenkorf gelijk. Inderdaad zijn hier de bijen bijeen, die uit de kenmersche en westfriesche boterbloemen haar honig en was zuigen. - De Langestraat, een straat welke haar naam van de familie de lange schijnt te ontkenen, welke, beurtelings met al de letters van 't A, B gequalificeerd, op drie vierden der deurposten prijkt, is van boeren en boerinnen vervuld; de laatste in lange reeksen bijeen, de stoepen der goudsmeden op en af drentelende, of de koekwinkels in- en uitstroomende, in luid gesprek, lachende met groote monden, en zich op de knie kloppende bij iedere nieuwe losbarsting van boerinnengeestigheid.

Maar de grootste drukte is op het Waagplein, waar de kleine gele kazen bij duizende ponden op uitgebreide en met het naamcijfer der

[pagina 346]
[p. 346]

eigenaars gemerkte zeilen nederliggen. - Al wat gij hier ziet, moet vóór klokslag van tweeën verkocht zijn. Na dat uur mag geen koop meer worden gesloten, en geen boer wil of kan zijn kaas weer meênemen. Hij moet ze verkoopen, even zeker als de kooplieden uit de eerste hand haar moeten inslaan. Den hoogsten prijs te maken is een kunstje, dat menig boer, die er vrij dom uitziet, en 't op alle andere punten in geen geringe mate is, uitnemend verstaat. Aardig is de gemaakte toorn, waarin geloofd en geboden, en waarmede de koop eindelijk gesloten wordt, alsof de beide partijen elkander met grimmige gezichten wijs willen maken, dat het bloed er uit moet. - Maar nu komen de kaasloopers in hun witte pakken en met hun gele, groene en roode hoeden, op hun onveranderlijk sukkeldrafje, en brengen den verkochten stapel op burries waar hij heen moet, in een schip, of een pakhuis.

Zie hier nu de levenskracht van Noordholland. Het is niet anders dan deze kaas, die het verdedigt tegen de woede der zee, die het een groen land doet zijn en blijven, die al Noordhollands schoorsteenen rooken doet. - Wilt gij weten of het den boer wel gaat? Zoo verneem naar den prijs van de kaas. - Vraagt gij of het armenzakje het des zondags gewaar wordt dat de vrijdag voordeelig is geweest? of de landheer het merkt, dat de kaas het heele jaar door ‘praizig’ was? - Antwoord: Neen. - Goudsmeden en koekebakkers merken het het best; boerenkermissen, de alkmaarsche kermis floreeren er van. Want de vrouw houdt van opschik en zoetigheid, en de man weet grof geld te verteren, als hij uit is voor zijn pleizier. In 't regenjaar 1841 is het hooi bitter slecht uitgevallen, maar toen de kermisklok te Alkmaar geluid had, kwamen er niet minder chaisen en wagens om binnen, langs alle wegen en door alle poorten, beladen met boeren en boerinnen, die er zich den witten wijn, en den rooden met suiker, en al wat verder tot opscherping der levensgeesten ter tafel kon worden gebracht, en de pontekoek daarbij, niet minder om lieten smaken, dan in eenig vorig jaar; en het paardenspel daverde niet minder afgrijselijk van hunne onbepaalde bewondering voor de edele kunst der halsbrekerij en de onovertreffelijke grappen van den clown, die omvalt als een stok. - De klachten - werden ‘tegen korstijd’ voor den landheer gespaard, om ZEd. in rekening te valideeren.

Het echt oud noordhollandsch boerentype verdwijnt langzamerhand, of wijzigt zich, zoo als alle types. Op deze alkmaarsche kaasmarkt vindt gij het in allerlei schakeeringen. Dit oude kereltje, wiens vroolijke oogen, ruim zoo goedlachs als zijn mond, uitkijken onder den breeden rand van een rondbolligen hoed, dien hij met een pijpensteeltje op zijn hoofd vastschroeft tegen den wind, is het oudste type. Een smal gevouwen rood katoenen dasje is met gouden knoopjes om zijn hals vastgemaakt. Een lang bruin wambuis, met één rij groote knoopen op nonactiviteit (haken en oogen doen de dienst) hangt hem tot over de heupen. Zijn korte broek acht het gebied over

[pagina 347]
[p. 347]

scheenen en kuiten zijns onwaardig, en laat het geheel over aan de grijze kousen, die in dikke schoenen met zware zilveren gespen eindigen. - Zoo wandelen er hier nog enkelen rond, met lange geschilde stokken in de hand, die hen tot de kin reiken. - Mijn bestek verbiedt mij al de tusschentypes te beschrijven; - maar wilt gij den jongsten zien? Hier is hij. Een blauw buisje met een fulpen kraag, dat hem tot even onder de schouderbladen reikt, - de rest geheel pantalon, pantalon van katoenfluweel; een wollen das, rood, groen en geel gevlamd, om den hals; en naar verschil van gelegenheden, een grooten, hoogen, breed opgaanden, veel omvattenden hoed op 't hoofd, of een bonten haren pet, met de klep, naarmate van regen of zonneschijn, in de oogen of in den nek gedraaid. - Tien tegen een, dat het oudste type een vroolijke praatvaar, en het jongste een stugge, stijve, achterdochtige houten hark van een vent is.

Te markt gaan is de voornaamste bezigheid van den noordhoklandschen boer. Hij is eigenlijk een koopman en een administrateur van zijn bezittingen. Dat 's al. Zijne eigenschappen zijn meer negatief dan positief. Vraagt gij of hij een ijverige kerel is? Ik antwoord: ‘hij past op zijn spul.’ Vraagt gij of hij geregeld leeft? Antwoord: ‘hij drinkt alleen op marktdagen en kermissen.’ Is hij een ophakker en een smijter? ‘Nooit als hij nuchteren is.’ Is hij eerlijk? ‘Hij melkt geen andermans koeien uit.’ Is hij barmhartig? ‘Hij is goed voor zijn beesten.’ Heeft hij zijn vrouw lief? ‘Der is geen beter keezer’ (geen beter kaasmaakster). Bemint hij zijne kinderen? ‘Ze krijgen dikke stukken (boterhammen), en de ‘miester mot ze niet an 't hoofd sleen.’ Is hij godsdienstig? Hij gaat getrouw ter kerk.

Zijn ideaal is te wonen op een eigen boerenplaats, in een gedeelte van den polder, waar hij de wijde vlakte rondom zich heeft, zonder iets dat zijn vergezicht afbreekt; en geen andere meiden of knechts na te houden dan zijn eigen kinderen. De afgoden van zijn hart zijn een mooi zwartbont beest met volle uiers, en een jong paard voor een blinkende boerenchais, met vergulde wielen. Als hij, op dat luchtigste en elegantste van alle ouderwetsche en nieuwerwetsche rijtuigen, met zijn opgeschikt wijf naar een boerenkermis rijden mag, en het gelukt hem, door middel van zijn paard (de zweep gebruikt hij zelden) afgrijselijk in den bek te trekken, zijn naasten voorbij te rijden, dan smaakt hij een genoegen, waaraan de abswouder boer niet gedacht heeft, toen hij zich zoo opwond over

 
Appels enten, peeren plukken,
 
Maaien, hooien, schuur en tas
 
Stapelen vol veldgewas;
 
Schapen scheren, uiers drukken,

en wat dies meer zij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken