Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos
Afbeelding van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doosToon afbeelding van titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

Scans (5.60 MB)

ebook (5.47 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Vertaler

Jan van Naarden



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

(ca. 1930-1940)–Julius Berstl–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

Hoofdstuk VI.
Waarin verteld wordt van een vroolijken schrijnwerker en zijn dansende broek.

Toen de duisternis ingevallen was, wilde Flip-Flap-Floep zich ter ruste begeven. Maar noch huis, noch bed met zachte veeren kussens was in de buurt te bespeuren.

‘Een hooiberg kan het ook zijn in dezen zachten zomernacht,’ dacht Flip-Flap-Floep en maakte drie sprongen.

Aan den rand van de weide stond reeds het gewenschte onderkomen en het hooi geurde zoet in een zee van maanlicht.

Toen Flip-Flap-Floep in beraad stond door een opening in de plankenomheining binnen te kruipen om het zich gemakkelijk te maken in het lekker ruikende hooi, begroette hem vanuit de duisternis een vroolijke stem:

‘Welkom in de herberg “Het Boterbloempje”.’

En toen Flip-Flap-Floep verder naar binnen keek, bemerkte hij een jongen man met vroolijk uiterlijk, een gezicht vol zomersproeten en een oolijken wipneus.

‘Ik zie dat de plaats bezet is,’ bromde Flip-Flap-Floep en wilde reeds den terugtocht aanvaarden.

‘Onzin!’ riep de vroolijke kwant. ‘De hooiberg is er voor iedereen. Kom binnen. Het is hier goed. Haal dien geur eens op. Het lijkt wel gekruide wijn. Wij, die te voet rondtrekken, hebben onze herbergen verdiend. God zegene het handwerk. Ik ben schrijnwerker. Mijn moeder bakt oliebollen diep in het Bohemerwoud. Bij een meester ben ik in de leer geweest, die zoo dun was als een vijfduims plank. En eens was ik ook bij

[pagina 33]
[p. 33]

een vrouwelijke patroon die nog dikker was dan de dikste eik uit het woud. Maar zoo is het leven. De mensch wikt en God beschikt. Men moet zich niet om den dag van morgen bekommeren. Wie geluk heeft moet verheugd zijn.’

Flip-Flap-Floep hield de lippen op elkaar, want hij merkte reeds dat er tegen dien ratelslag van een schrijnwerker niet op te tornen viel.

‘Schuif een beetje op zij,’ bromde hij weinig spraakzaam en trok de lappenjas uit om hem aan een spijker op te hangen.

Toen de schrijnwerker het magere lijf van zijn slaapkameraad in de gaten kreeg, begon hij hartelijk te lachen.

‘Bij mijn ziel, jouw moeder had je wel wat meer soep kunnen geven. Hoogstens weeg je zes en zestig pond.’

Toen zijn blik echter op de spiraalveeren beenen viel, beet hij zich nadenkend op den vinger en zeide:

‘Och nee! Naar ik zie, behoor je tot het eerzame gilde der ketellappers. Heb je je handwerktuig maar zoo om je beenen gewikkeld, slimme oolijkerd!’

Flip-Flap-Floep strekte zich uit en bromde mismoedig:

‘Om rust vraag ik slechts. Morgen vroeg, wanneer de zon opkomt, is het verder trekken.’

‘Maar ik kan je een slaapliedje fluiten als je dat aangenaam is,’ lachte de schrijnwerker. ‘Ik ben nog niet moe. Ik ben een jonge vent en heb het leven voor mij. Mijn grillen heb ik laten varen.’

En hij begon te fluiten. Zoo vol gevoel, dat de maan om een hoekje kwam gluren en door alle reten heen lichtte.

Flip-Flap-Floep keek door zijn oogharen naar den vroolijken schrijnwerker. Want zooveel opborrelende levensvreugde in de

[pagina 34]
[p. 34]

borst van zoo'n enkelen armen zwerver, kwam hem hoogst verdacht voor en mishaagde hem zeer.

Terwijl hij zijn buurman zoo zat te bestudeeren, bemerkte hij plots dan de schrijnwerker een broek die over den balk hing ervan afhaalde en midden voor zich in den maneschijn neerzette.

Het was een erg nietig ding, die broek van leer, en meer

illustratie

dan eens gelapt, nauwelijks waard om er een blik aan te verspillen. Toen de schrijnwerker echter den bovensten knoop losmaakte en weer begon te fluiten, kijk eens aan! wat gebeurde daar?

De broek, het nietige ding, begon zoo maar te dansen en draaide zich in het maanlicht, terwijl er toch geen beenen in de pijpen staken die ze in beweging brachten

Van verbazing rees Flip-Flap-Floep overeind en staarde het wonder aan.

‘Ho... Ho... riep de schrijnwerker. ‘Toch geen vermoeidheid!’

Een, twee, drie... Een... twee... drie...! En de broek, de leege broek danste en wiegelde statig in het rond, dat Flip-Flap-Floep van verwondering den mond opende en vergat hem weer te sluiten.

‘Brrrr!’ zei de zwerver, greep de broek en maakte den

[pagina 35]
[p. 35]

bovensten knoop weer dicht. Daar hield ze op te dansen, helde naar de zij de over en viel toen langzaam en stijf in het hooi.

‘Nu hangen we je weer op, lieverd,’ sprak de schrijnwerker - gooide ze over den balk en ging op de zij liggen om te gaan slapen.

Toen eerst ontdekte hij dat Flip-Flap-Floep in het geheel niet sliep, maar hem in zijn doen en laten had beloerd.

Lachend vroeg de schrijnwerker: ‘Wat zeg je wel van die dansende broek? Heb je ooit van je leven gehoord van een leege broek die dansen kan?’

Flip-Flap-Floep keek begeerig, want hij zou de broek graag zelf bezitten. Maar hij beheerschte zich en antwoordde: ‘Die broek zal je rijk maken. Je moet hem voor geld voor de menschen laten dansen.’

De schrijnwerker knikte. ‘Ik ben juist op weg naar de kermis in Klimperhagen. Ik hoor het geld al rinkelen dat de boeren me zullen toewerpen.’

Flip-Flap-Floep strekte zich weer uit in het hooi en deed alsof de zaak hem verder niet aanging. Na een poosje echter, gedurende hetwelk hij met open oogen had liggen nadenken, vroeg hij:

‘Is het een erfstuk van vaders kant?’

De schrijnwerker floot door zijn tanden. ‘Gisteren heb ik de broek eerst verkregen.’

Flip-Flap-Floeps oogen glansden begeerig.

‘Heb je ze bij den uitdrager gekocht?’

De vroolijke kwant schudde het hoofd. ‘Het is een geschenk geweest,’ zei hij. ‘En dat gebeurde als volgt: Toen ik door het groote woud wandelde, moederziel alleen, slechts op mijn

[pagina 36]
[p. 36]

voeten aangewezen, wat liep me daar te midden van het dichte, dichte struikgewas plotseling voor me, verschrikkelijk om naar te kijken en toch belachelijk in zijn zwakte...? De woudreus!... Hij was zoo groot als een rots, met woesten baard en bolronde oogen, met een uitgetrokken boomstam in zijn hand. Maar toen hij mij in 't oog kreeg, sloeg hij me niet neer, maar smeekte klagend: ‘Bevrijd me... bevrijd me toch...?’

‘Waarvan zal ik u dan bevrijden?’ vroeg ik verwonderd. ‘U bent toch de reus en ik ben een dwerg tegenover u.’

Toen schreeuwde hij: ‘Zie je de hommel dan niet, de hommel wil mij steken... Tegen alles zijn wij reuzen bestand. Maar de kleine hommels met hun venijnigen steek hebben macht over ons!’

‘Wanneer het verder niets is,’ riep ik uit, scheurde een twijg van het struikgewas en sloeg hiermee naar de hommel, tot hij brommend en zoemend in het woud verdween.

Toen lachte de reus weer, schudde mij de hand, voerde me naar een hollen boomstam en trok de dansbroek uit de bergplaats te voorschijn. ‘Ik heb 't altijd wel gezegd: De mensch wikt en God beschikt! Wie het voor den wind gaat, behoeft zich niet voor den dag van morgen bezorgd te maken...’ Daarop strekte hij zich uit en viel ineens in een diepen, gezonden slaap...

Daar zat nu Flip-Flap-Floep, recht overeind, met groene, begeerige oogen.

Het hooi geurde maar hij rook het niet. De maan glansde doch hij zag het niet. - Hij dacht alleen maar aan de dansende broek en hoe hij zich er meester van zou kunnen maken.

‘De mensch wikt en God beschikt. - Men kan het geluk ook vinden in een hooischelp!’ mompelde Flip-Flap-Floep in

[pagina 37]
[p. 37]

zichzelf. ‘Voor jou is de schaaf en de zaag. Slaap lekker, beste vrind!’

Daarop stond hij voorzichtig op, sloop naar den balk en trok de dansbroek er af. ‘Het is tijd om er van door te gaan,’ fluisterde hij spottend, en drong zich door de opening in de omheining naar buiten. Hij knikte eventjes door in de knie, floepte omhoog en was meteen gevlogen. De dansende broek fladderde als een veroverde vlag achter hem aan.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken