Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos
Afbeelding van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doosToon afbeelding van titelpagina van Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.61 MB)

Scans (5.60 MB)

ebook (5.47 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Vertaler

Jan van Naarden



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Flip-Flap-Floep. De geschiedenis van een duveltje uit de doos

(ca. 1930-1940)–Julius Berstl–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Hoofdstuk IX.
Er was eens een koningszoon.

Ver buiten de stad zat Flip-Flap-Floep te rusten op een mijlpaal aan den kant van den landweg.

De appelboom wierp zijn kringschaduw over hem heen. De leeuweriken zongen in het veld. En de zon straalde als een



illustratie

gouden bol aan den hemel. Maar dat alles zag en hoorde Flip-Flap-Floep niet.

Zijn gedachten plaagden zijn boos innerlijk. Hij schaamde zich dat de wijze horlogemaker zijn binnenste wezen geraden had. Maar hij was veel te hooghartig en ijdel om den stillen menschenkenner gelijk te geven. Mistroostig kwamen de woorden over zijn lippen: ‘Wat is dat voor een leven? - Zal ik zonder rust noch duur tot het einde der dagen om de aarde zwalken? Wat is mijn richting, wat het doel!? Ben ik daarom uit Dr. Hyronimus' doos ontsnapt, dat iedere dikke waard mij een been uit kan trekken wanneer hem zulks belieft? Wat heb ik dan bij mijn eerste intrede in de wereld gezworen? Koning zou ik worden!

[pagina 54]
[p. 54]

En een kroon zou ik mij toeëigenen. Wat heb ik nu bereikt, ik groene en roode duivel, zonder geluk of begaafdheid?’

Terwijl hij zoo voor zich uit keek en nog het liefst de wereld met zijn toornige blikken in de lucht had geblazen, bemerkte hij een jong en prachtig gekleed man, die op den volgenden mijlpaal zat en in diep leed verzonken scheen.

‘Misschien dat die daar mij wat verder kan brengen,’ dacht Flip-Flap-Floep en hij stond op om den schoonen onbekende te begroeten. Toen hij echter dichterbij gekomen was, zag hij

illustratie

tranen die als parels glinsterden in de oogen van den vreemde.

‘Hallo,’ riep Flip-Flap-Floep, den jongen man uit zijn droomen opschrikkend. ‘Wie ben je... Wat voer je hier uit...? Waar ga je heen?...’

De jongeling keek op en toonde een paar hemelsblauwe oogen, zooals men er geen tweede paar zal vinden.

Hij staarde den raren kwant met zijn rooden en groenen baard verwonderd aan en antwoordde: ‘Ik heet Wendelin en ben een koningszoon. Zooals je me hier ziet ben ik op de vlucht voor het nietsdoen en op zoek naar arbeid. Maar ik vrees, onverrichterzake te moeten terugkeeren, overgeleverd aan den spot van mijn koninklijken vader en het gelach van de luie hofkliek.’

Flip-Flap-Floep opende wijd zijn oogen en keek den schoonen

[pagina 55]
[p. 55]

jongeling begeerig aan. ‘Een prins... en een koningszoon,’ dacht hij in brandende eerzucht... ‘Ben ik reeds zoover dat ik midden op een landweg met een vorstenkind, als ware het mijn gelijke, spreek, waarom zou ik niet nog hooger op de ladder van eer en roem klimmen en zelf een vorst en machtig heer van deze aarde worden!’

Daarop vlijde hij zich zonder plichtplegingen in de fijne schaduw van zijne prinselijke hoogheid neder, kruiste zijn spiraalveeren beenen en zeide: ‘Begrepen! Dat zijn dingen die overlegd dienen te worden. Zooals je ziet ben ik ook geen lompenkoopman of bedelaar. Misschien dat ik u, overeenkomstig uw wensch, door mijn macht van dienst kan zijn, evenals u, zooveel u maar wilt, mij in mijn wenschen behulpzaam kunt zijn. Dat zegt toch ook reeds het spreekwoord, kort en krachtig: ‘Als de eene hand de andere wascht dan zijn ze beide schoon.’

De prins wist niet wat hij van den zeldzamen man moest denken, die zich in zijn kleurige lappenkleed opblies als een musch, maar toch ook weer in het geheel niet onderdeed voor de hansworsten. Daar hij echter alleen was en de eenzaamheid hem het wanhopige van zijn toestand dubbel liet voelen, was hij blij een mensch gevonden te hebben, tegenover wien hij zich zonder terughouding kon uitspreken. Hij vertelde:

‘Mijn vader is koning van een groot land, wel honderd kilometer hier vandaan. - Zijn slot is van goud. De borden waar we van eten zijn van goud. En ook de bekers waaruit we drinken, doen niet voor de borden onder. Ik heb de mooiste kleeren van de wereld gedragen. Ik heb van alles, de beste gerechten van de wereld gegeten. Nooit mocht ik werken, nooit ook maar honderd schreden te voet maken. Daar waren

[pagina 56]
[p. 56]

dienaren die me op hun schouders in een zilveren wagen droegen, of me op den rug van de prachtigste paarden zetten. Er ontbrak maar weinig aan of er hadden anderen voor mij gesproken, voor mij gegeten, gedronken of geademd. Want, zoo sprak mijn vader, een prins is veel te voornaam om zich door dagelijkschen arbeid te vernederen.

Toen werd ik neerslachtig. Om de zon gaf ik niets meer. Het blauw van den hemel schonk me geen vreugde meer.

Wat beteekende het goud van het slot, het goud der schotels, van de borden en bekers, het zilver van de wagens en de zijde van de heerlijkste kleeden in mijn oogen? Ik gevoelde me als een gevangene die tot levenslang nietsdoen is veroordeeld. De droefheid waaronder ik leed werd tot een zware ziekte. Nu kwamen de doktoren, de hof- en lijfartsen die me onderzochten en betastten, die de hoofden bij mekaar staken en die de hoofden schudden, hun wenkbrauwen fronsten en geleerde spreuken mompelden. Maar genezen kon niemand mij. Toen werd mijn vader, de koning, woedend.

“Ben ik daarom heerscher van het land, dat niemand mijn zieken zoon genezen kan!” riep hij uit. En hij liet alle doktoren verbannen.

Daar zat ik in mijn leed, zonder arts en zonder hulp.

Toen ik echter op een dag langs het hekwerk van het slotpark werd gedragen in mijn zilveren draagstoel en achter de gouden staven de wereld en de menschen zag, die in het zweet huns aanschijns arbeidden, rijpte in mij het plan te vluchten uit al die gouden en zilveren heerlijkheid.

En toen de koning, de hofhouding en de wachters sliepen, maakte ik mij heimelijk klaar en vlood weg uit het land van

[pagina 57]
[p. 57]

mijn vader die mij het geluk van den arbeid onthouden wilde.’

Flip-Flap-Floep trok zijn gezicht in diepe plooien.

‘En nu,’ riep hij nieuwsgierig, ‘heb je nu den arbeid, waarnaar je zoozeer hebt verlangd, gevonden?’

Prins Wendelin schudde treurig het hoofd.

‘Dat is 't em juist,’ zeide hij. ‘Niemand wil mij aan het werk zetten. Toon je handen, zegt de bakker, de schoenmaker, de slotenmaker die ik aanspreek... en ze lachen. Zulke fijne handjes zijn niet voor werken geschapen!’

Daar zat nu de prins in het heerlijke gewaad.

Zijn hemelsblauwe oogen glansden en zijn haren schitterden als stralen van de zon. - Wat hielp het hem dat hij de zoon van

illustratie

een koning was. Zijn handen verrieden hem altijd. Het was de schuld van zijn handen dat men hem niet in staat achtte zelfs den geringsten arbeid te verrichten.

‘Je kunt God danken dat je mij ontmoet hebt!’ riep Flip-Flap-Floep uit, en zijn oogen fonkelden. ‘Zonder mij zou je je heele leven lang een arme duivel van een koningszoon gebleven zijn. - Maar let nu eens op mijn raad. Trek je prachtige kleeren uit en trek mijn lappengewaad aan. Ik wil mij in plaats daarvan in uw zijden kleeren hullen. Zoo ben ik voortaan Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins en u bent mijn trouwe

[pagina 58]
[p. 58]

begeleider, mijn minister en schildwacht, mijn reismaarschalk en nar. U zult al wel bemerken hoeveel werk u in dit ambt te wachten staat. Wees overtuigd dat, nog voor de dag ter kimme gaat, uw ziekte als dauw voor de opkomende zon verdwenen is.’

De jonge, schoone prins overlegde een oogenblik. Hij wist niet of hij den raad zou opvolgen. Maar daar hij in Flip-Flap-Floep voor de eerste maal een levend wezen ontdekte dat hem hulpvaardig de hand toestak, vond hij geen reden de aangeboden hand te weigeren.

De beide nieuwe vrienden sprongen in een greppel aan den kant van den weg en wisselden van kleeren. Toen Flip-Flap-Floep weer te voorschijn kwam, stralend in zijde, goud en galon, was hij een prins in levenden lijve geworden.

Wendelin echter, die zijn waardigheid van verdriet en schaamte had afgelegd, vond zich met glimlachende verbazing terug in de kleeren van den groenen en rooden duivel en werd voortaan door dezen, als door een hooghartig heer, in dienst gehouden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken