Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Chineesche fluit (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Chineesche fluit
Afbeelding van De Chineesche fluitToon afbeelding van titelpagina van De Chineesche fluit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.39 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Vertaler

Hélène Swarth



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
vertaling: Chinees / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Chineesche fluit

(1921)–Hans Bethge–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 99]
[p. 99]

De Chineesche lyriek.

Op de Chineesche fluit weerklinken de vroolijke en weemoedige wijzen der groote dichters van het Hemelsche Rijk. Hier werd een klein maar juist beeld der Chineesche lyriek gegeven in een snoer van gedichten, dat het tijdperk van de twaalfde eeuw v. Chr. tot heden omvat.

Toen mij voor 't eerst de lyrische gedichten naar het Chineesch onder de oogen kwamen was ik er geheel door betooverd. Welk een lieflijke lyrische poëzie! Ik voelde een bang zwevende teêrheid van lyrischen klank, ik aanschouwde een beeldenrijke woordkunst, die den weemoed en de raadselen van het leven beglansde, ik voelde een lijn lyrisch sidderen, een rijk opwellende symboliek, iets zachts, geurigs, maneschijnteêrs, een bloemefrissche gracie van gevoel.

De Chineesche lyriek is geheel opgenomen in de geestelijke cultuur van het volk, dat haar heeft voortgebracht. De bekendheid met de Nederlandsche gedichten van het verleden is algemeen in het volk. De liederen van den grooten Li-Tai-Po worden nog heden, meer dan duizend jaar na hun ontstaan, door alle standen van het volk gekend en gezongen. Men hoort ze van de lippen van drinker en verliefden, men hoort ze in den avond over de velden klinken

[pagina 100]
[p. 100]

en in eenzame kamers, gezongen bij de luit. De kennis zijner groote dichters is dit onkrijgshaftig lyrisch zoo subtiel voelend volk een hartsbehoefte. Alle groote Chineesche dichters waren lyrische dichters. De andere dichtsoorten, vertelling en drama, beschouwen de Chineezen als kunstvormen van den tweeden rang.

De historisch erkende eerste dokumenten der Chineesche dichtkunst dagteekenen van ongeveer drie duizend jaar geleden. Deze poëzie is dus, met de Indische en Hebreeuwsche, de oudste, die wij kennen. Zij kon zoo levend blijven in het volk, wijl de taal van het land in den loop der duizende jaren zoo goed als niet veranderd is. Ook als men de gevoelssfeer en de levensbeschouwing der oude Chineesche dichters met die der nieuwe vergelijkt zal men geen groot onderscheid vinden. Dit volk, gedurende duizendtallen jaren geheel ontoegankelijk voor vreemde invloeden, is evenals in zijn nationalen aard in zijn dichterlijke cultuur zeer rein en oorspronkelijk gebleven. Zelfs de lyrische vorm was in den loop der ontwikkeling weinig gewijzigd.

De Chineesche prosodie is zeer ingewikkeld. Uit de moeilijkste schilderachtige eigenaardigheden van het Chineesche schrift en den klank van de uitspraak vormt zich een door picturale en muzikale wetten tegelijkertijd beheerschte rhytmiek, die met de rhyt-

[pagina 101]
[p. 101]

miek der europeesche dichtkunst ternauwernood iets meer gemeen heeft dan de uiterlijke toegift van het rijm. Een zeer vérgaand, subtiel uitgewerkt en vaak antithetisch parellelisme, dat zich niet bepaalt bij woorden, gedachten en beeldspraak, maar zich uitstrekt tot in de fijne grammatikale vormen, ja, tot het innigste der kunstig geteekende en ornementaal zoo uitdrukkingsvolle schriftteekens, is met het begrip der Chineesche dichtkunst nauw verbonden. Deze dichtkunst is tegelijk voor oog en oor bestemd. Zij wil volgens oeroude vaste muzikale wetten gezongen en ook gelezen worden. Als men daarbij bedenkt dat deze poëzie zoo krachtig van uitdrukking is als uitsluitend in het Aziatisch idioom mogelijk is en dat haar zinrijkheid in geen enkele Europeesche taal kan worden weergegeven, zoo moet men wel erkennen dat het eigenlijk een zeer vermetele onderneming is haar het Europeesche oor - want het oog komt bij ons hier niet in aanmerking - genietbaar te maken en hoeveel glans en schoonheid langs dezen weg noodwendig moeten verloren gaan. Als het reeds eigenlijk in beginsel onmogelijk lijkt, den geur van lyrische verzen in vreemde talen over te brengen, kunnen vertalingen uit het Chineesch natuurlijk niet meer dan een doffen weerglans geven van de schoonheid van hun oorspronkelijk wezen. Hoe heerlijk echter is die weerglans nog! Daarnaar moet men

[pagina 102]
[p. 102]

vermoeden, welk een lyrische tooverkracht er van de oorspronkelijke gedichten uitgaat!

De klassieke tijd der Chineesche dichtkunst, de naar de toenmaals heerschende dynastie genaamde Thang-periode, omvat de zevende tot negende eeuw na Chr. Haar glanspunt ligt in de achtste eeuw. In het begin dezer eeuw namelijk 702 werd Li-Tai-Po geboren, de stralendste bloesem der Chineesche poëzie.

Li-Tai-Po was van aard op vrijheid en onrust gesteld, hij was een avonturier en een drinker. Hij leefde een poos aan het hof van den keizer Ming-Hoang-Ti, die hem met groote liefde en vereering onderscheidde. Dan dreef hem weer de zwerflust heen; hij doolde als een vagebond door het land, dronk en droeg zijn liederen met luitbegeleiding voor en de luimen van zijn overmoed wisselden af met stemmingen van de diepste melancholie, die de oergrond van zijn wezen was. Hij stierf op den leeftijd van éen-en-zestig jaar, waarschijnlijk doordat hij, in dronkenschap, in het water viel. Maar het volk, dat hem een tempel bouwde en hem als een halfgod vereerde, heeft een mythe over zijn dood gedicht: Toen Li-Tai-Po op een schip zat en wijn dronk, zou plotseling een bovenaardsche muziek hebben weerklonken, een kudde dolfijnen zou uit de zee gestegen en tegelijkertijd zouden twee hemelsche geesten Li-Tai-Po verschenen zijn en hem hebben

[pagina 103]
[p. 103]

uitgenoodigd, mee te gaan naar de eeuwige gewesten. Op den rug van een dolfijn, heet het, is Li-Tai-Po heengezwommen, meegevoerd door de beide hemelsche geesten en de bovenaardsche muziek heeft hem begeleid, tot hij ver aan den horizon in den gouden ether verdween.

Niemand evenaart Li-Tai-Po, zelfs Thu-Fu niet, de meestbeduidende zijner tijdgenooten. Hij was twaalf jaar jonger dan Li-Tai-Po en met dezen bevriend. Ook hij leidde een onrustig leven, niet uit voorkeur, maar gedwongen door de tijdsomstandigheden. Ook hij stond in nauwe betrekking tot het hof, werd toen verbannen en schreef, in het ongeliefde vreemde land, evenals Li-Tai-Po gedichten vol heimwee naar het vaderland, waar het hem niet vergund was te sterven, Hij bereikte den leeftijd van negen-en-vijftig jaar.

Li-Tai-Po is de geniaalste van die twee. Hij zong van de vervloeiende wegzwevende onuitsprekelijke schoonheid der wereld, van de eeuwige smart en het eeuwig treuren en het raadselvolle van al het bestaande. In zijn borst woont de gansche doffe weemoed der wereld en ook in oogenblikken van het hoogste genot kan hij zich niet bevrijden van de schaduw der aarde. ‘Vergankelijkheid’ is het altoos manend wachtwoord van zijn gevoel. Hij drinkt om zijn zwaarmoedigheid te verdooven, maar het drijft hem tot nieuwe zwaarmoedigheid, waarin

[pagina 104]
[p. 104]

hij verzinkt. Zijn kunst is aardsch en bovenaardsch tegelijk. Machtige symbolen bewegen zich in zijn geest. In zijn poëzie voelt men een mystisch waaien uit verre wolken, de smart van den kosmos leeft in hem. In hem hamert en klopt het onbegrepen noodlot der wereld.

Thu-Fu is niet zoo opbruisend maar meer sentimenteel en zijn hart wordt meer bewogen door het tijdelijke gebeuren der aarde dan door de raadselen van het leven. Hij heeft een zeer fijn ontwikkeld natuurgevoel zooals Li-Tai-Po. Een innig verkeer met de schoonheid der natuur is over 't algemeen een karaktertrek der Chineesche dichtkunst. De Chineesche lyrische dichter is geheel samengegroeid met het landschap en hij ontleent er veel zijner geliefde symbolen aan. De liefde voor de natuur schijnt even sterk ontwikkeld als de liefde voor het geboorteland en als de vrees voor vreemde streken.

In de laatste duizend jaren heeft de dichtkunst der Chineezen veel schoons voortgebracht, maar een bloei als in de achtste eeuw heeft zij niet weer bereikt. Een hoogtepunt is te vermelden, in het tijdperk van de vijftiende eeuw tot de zeventiende, maar toen bloeide voornamelijk de prozavertelling, hoewel ook de lyriek niet zonder weerglans bleef. In den nieuweren tijd nam de dichtkunst van China hoe langer hoe meer een geleerd karakter aan. Dat

[pagina 105]
[p. 105]

toch ook nog tegenwoordig veel bekoorlijks in China gedicht wordt bewijst deze bundel. Het edel lyrisch vuur in dit groote volk kan niet uitdooven, al brandt het flauwer van tijd tot tijd. Men zou willen hopen dat het weldra weer oplaaide, als toen Li-Tai-Po onrustig door de landen zwierf. Maar die hoop zal niet verwezenlijkt worden. China zal, dat is zijn onafwendbaar noodlot, altoos meer de invloeden van Europa ondergaan en zal daardoor het beste en het schoonste van zijn eigen aard moeten prijsgeven. Het zal China evenzoo gaan als Japan, dat zich de veroveringen van de Europeesche wetenschap en techniek eigen heeft gemaakt, maar ten koste van zijn kunstkultuur, die zich tegenwoordig in zulk een treurig verval bevindt. Ook China zal een modern rijk worden. Het zal zich de voordeelen der Europeesche beschaving toe eigenen, maar het bekoorlijk bloesemwaas van zijn oude en groote kultuur, ook de dichterlijke zal China er door verliezen. Dat lijkt mij geen goede ruil.

 

***

 

Zij het nog opgemerkt dat de nadichtingen van dezen bundel metrisch vertaald zijn naar de volgende werken:

[pagina 106]
[p. 106]

Hans Heilmann Chinesische Lyrik (B. Piper & Co. München).

Judith Gautier Le Livre de Jade (Felix Juven Paris).

Marquis d' Hervey Saint-Denis Poésies de l'Epoque des Thang (Paris 1862).

Voor de dichters der negentiende eeuw heb ik uit prozabronnen geput.

HANS BETHGE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken