Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schat der gesontheyt (1660)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schat der gesontheyt
Afbeelding van Schat der gesontheytToon afbeelding van titelpagina van Schat der gesontheyt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.17 MB)

Scans (42.51 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schat der gesontheyt

(1660)–Johan van Beverwijck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Of het leven door de Konste ofte eenig middel verlengt kan werden.
Het IV. Cappittel.

 
HEr is een hart geschil, en over lang gedreven,
 
Hoe ons de gronden staen van dit ellendig leven,
 
En of Godt aen den mensch, als door een stale wet,
 
Sijn dagen heeft bescheert, sijn palen heeft geset;
 
En of hy met beleydt, en door besette reden
 
Een vaster leven-kracht kan brengen in de leden;
 
Dan of een yders tijdt soo vast verzegelt staet,
 
Dat hem geen kunst en helpt, geen hinder oyt en schaet.
 
Hy die van al het stuck de gronden soeckt te kannen,
 
Die tale na het werck van al de soete pennen
 
Die onse Beverwijck te samen heeft gebracht,
 
Daer wert het diep geheym getogen uytter nacht.
 
't Is dan mijn voorstel niet hier dieper in te treden,
 
Want tot soo grooten werck behoeft een langer reden,
 
Maer om hier kort te sijn, soo seg ick heden dit,
 
Een yder nemet op tot sijn bescheyden wit.
 
Het eynde van de mensch is aen den mensch verholen,
 
De middels evenwel zijn yder een bevolen:
 
Ghy doet wat u betaemt in sieckt' en ongeval,
 
En weest dan voort getroost hoe Godt het schicken sal.

INdien de Natuere ons Lichaem, gelijk het van God Almachtig geschapen was, hadde konnen onderhouden: zoo en zoude geen Genees-konste in de werelt van noode zijn gheweest. Dan alzoo het sefde niet alleen door inwendige en aengeboren oorsaken de verganckelijckheydt onderworpen is, maer oock gestadig van buyten besprongen en beschadigt werdt, soo isser nootsakelijck een Konste gevonden om de siecken te

[pagina 10]
[p. 10]


illustratie

genesen, en de gesontheydt te bewaren, en dien volghende 't Leven, het welck kort is, door goeden regel te behouden, en zoo veel mogelijck is, verlengen. Maer hier tegen wert van sommige opgeworpen: Dat den tijdt ons levens van alle ecuwigheydt vast gestelt is, en dat'er oversulex gheen middelen konnen gevonden werden, om 't gene dat God eens beslooten heeft, te doen veranderen. Over dese gewichtige sake hebben vele fraeye geesten haer herssenen, en verstant ghescherpt, en aen beyde zyde, zoo voor de vastigheydt, als voor de beweeghlijckheyt van onsen tijdt, zo veel redenen bygebracht, dat de aldergheleertste genoegh te doen hebben, om dit stuck eens gheheel vast, en buyten eenige twijffelingh te setten.

Dat den tijdt van ons leven vast gestelt is, en dat onse daghen bepaelt zijn, daer wy niet over en konnen treden, en betuyght niet alleen de H. Man Iob: maer vele van de wijste Heydenen schijnen in dat gevoelen te zijn geweest, als onder anderen Aristoteles, Seneca, Plutarchus. En by Homerum geeft Hector sijn huysvrouw, die vreesende voor ongeluck, hem badt dat hy tegen den Vyandt niet slaeghs soude gaen, dese antwoordt:

 
Liefweest voor my doch niet beswaert,
 
Want niemant in het graf en vaert,
 
Dan als op hem de Nood-dwanck druckt,
 
En hem ten grave neder ruckt;
 
Dat is van oudts een stale wet,
 
Die alle menschen is geset:
 
Geen jong, of kloeck, of handig man,
 
Die dit geweldt ontwijcken kan.

En by Virgilium spreeckt Iupiter de volgende woorden:

 
Gaet stelt dit voor een vasten gront,
 
Een yeder heeft sijn Wissen stont,
 
Een yeder sijn gesetten dag,
 
Die niemant oyt voor-by en mag;
 
En Turnus die nu deftig strijdt,
 
Die heeft al mede sijnen tijdt,
 
En na de saken heden staen,
 
Soo is het nu met hem gedaen.

Dit meenen de Medicijns de nootsakelikheyt van haer konste wat teghen te zijn, gelijck den gesetten tijt ook tot dien eynde haer, van sommige voorgeschooten werdt, en souden het daerom liever houden met de gene, die leeren dat den tijt van ons leven beweegt en veranderlijck is; en gelijck een kaers die in de son, wint of regen staet, of een dief in heeft, haestigh uytgaet oft verbrant, en die daer van bewaert, oft op sijn tijt gesnoten wert, veel langer duert, dat het even eens gaet met het leven, en de gesontheyt onses Lichaems. Bewijsen derhalven dat vele van stercke en gesonde complexie door quaet leven, en ander ongeval vroegh tot haer doot komen, daer in teghendeel sommige slappe ongesonde luyden tot een hooghen ouderdom gheraken, om datse op de mate, en volgens de regulen van de konste leefden. Plato en Aristoteles getuygen van een seker Philosooph, met namen Herodicus, dat, al was hy na 't oordeel van een yegelijk van d'alderteerste nature, en geheel uyt-teerde, even wel tot sijn hondert jaren gekomen is, Galenus verhaelt dat'er een Philosooph t'sijnen tijde geweest is, die een boek uyt-gegeven hadde,

[pagina 11]
[p. 11]

waer in hy leerde, op wat manier, en door wat middel men den ouderdom, en dien volgende, de doodt soude konnen ontgaen. En al-hoe-wel dit met recht van Galeno bespot wert: so heeft evenwel d'ervarentheydt gheleert, dat de Konst niet heel te vergeefs en was. Want de philosooph nu al tot de tachentigh jaren gekomen, en so uytgeteert zijnde, dat hy niet als vel over 't gebeente en had, heeft evenwel soo veel met sijn konst te weegh gebracht, dat hy niet als heel langsaem en soetjens ten langen lesten uyt en gingh. Het selve getuyght Galenus, die seer out geworden is, van hem selven en andere, de welcke schenen geboren te zijn om haest te sterven, evenwel door de konste langen tijdt onderhouden wierden. En de Philosooph Seneca, die op vele plaetsen de nootsakelijckheydt van den gesetten tijdt seer hart drijft, als of die noch door neerstigheydt, noch uyt genade eenig verleng konde ‘krijgen, schrijft even wel in sijnen 58 brief; Indien de wereldt, die niet minder als wy sterffelijck en is, door voorsigtigheyt buyten het perijkel gehouden wert, so kan oock ten deele onse voorsichtigheyt het lichaem langer ophouden, indien wy de wellusten, waer door 'tmeesten deel vergaet, konnen bedwingen, en in den toom houden Sulcks bevestigt hy oock met 't exempel van Plato, en besluyt ten lesten, dat de matigheydt den ouderdom kan verlengen. En Virgilius die te voren de daghen vast stelde, seydt van Dido de Koninginne van Carthago, de welcke uyt onverdult over't vertrek van Eneas, haer selven het leven benomen hadde:

 
Sy leyt verbeten van de doodt,
 
Niet na den regel van den Noodt:
 
Maer in der haest, en al te ras
 
Oock eer haer tijdt gekomen was.

En niet alleen dat de wijsen onder de Heydenen hier in los gaen, selver de Theologanten weten naulijcks dit stuck soo vast te setten, dat'er geen waerschijnelijke redenen souden tegen gebracht konnen werden. De Medicijns wetende, dat het sorgelijck is buyten de palen van sijn beroep te gaen, en steken haer selven hier so verre niet in, datse haer souden laten voorstaen dit geschil te konnen neder legghen. Evenwel overleggende, dat hare konste niet te vergeefs van den alwijsen God den mensche gegeven is, so houden sy dit mer de reden best over-een te komen, dat Godt den mensche een tijdt des levens gestelt heeft, en dat hy hem, volgens die bepalinge een gestaltenisse en ghematigheydt des Lichaems ghegeven heeft, om tot sodanigen tijdt te moghen in wesen blijven: maer dat weynigh menschen tot haren bepaelden tijdt gheraken, sommige door versuym en on achtsaemheydt, om haer goede en stercke nature wel te bewaren, en met goede middelen haer Lichaem van sieckten te bevrijden, andere door vallen, verdrencken, quetsen, en diergelijcke ongeluck Asclipiades (schrijft Plinius 7.38.) stont eertijdts soo vast op dese konste, dat hy met de Fortuyne dorst een wedtspel aengaen, nimmermeer voor een goet Medicijn te willen gehouden wesen, indien hy oyt werde sieck bevonden: en dat oock winnende, viel in sijnen hooghsten ouderdom doot van de trappen, sonder immermeer van eenighe sieckte bevangen te zijn geweest. Soo dat het gemeen gevoelen van de Medicijns is, dat sy door hare Konste den Mensche brengen tot sijn gestelde tijdt, daer hy lichtelijck anders door eenigh onghemack niet toe en soude geraken. Alsoo seydt Cicero lib. de Fato, indien het vast gestelt is, dat den siecken niet en sal sterven, dat oock met eenen vast ghestelt is, dat hy den raedt van een Medicijn moet gebruycken. Op de selfde maniere spreeckt Seneca in de 36. natuerlijcke questie van sijn ‘tweede Boeck: Al schijnt de Gesontheyt door Gods schickinge te wesen, soo moetse nochtans de Medicijns toe gheschreven werden, om dat door sijn hant de weldaet van Gods ordinantie ons toe-komt. Soo’ dat het gebruycken van middelen gantsch niet en strijt tegen Gods voorschickinghe. Daer van hebben wy een levendigh exempel in den Koningh Hiskia, dewelcke al was hy wel versekert door de bootschap van den Propheet, dat hy niet sterven en soude, geboot evenwel een plaester van vijgen op sijn geswel te leggen. Den Apostel schip-breuck lijdende ontrent het Eylant Maliha, en wel weten de dat niemand van de gene, die in 't schip waren, blijven soude, of een hair van sijnen hoofde krencken; siende evenwel dat de bootsgesellen het schip sochten te verlaten, seyde hy tot den Hooftman, en de Krijghs-knechten: Soo dese in 't schip niet en bleven, soo kont gy-lieden niet behouden worden.

Daer zijn mede noch veel Medicijns, die met de natuerlijcke redenen de ervarentdeydt willen staende houden, datmen oock door de Konsten de natuerlijke palen van 's menschen leven over-treden kan. Want al-hoe-wel men de fondamenten, op de welcke ons leven gebout is, niet altijdt even goet en kan onderhouden: zo kan men nochtans de selve een langen tijt onderstutten, de natuerlijcke wermte en ingeboren vochtigheydt (waer in het langh ende kort leven bestaet) verquicken, verstercken, en onderhouden. Sulcx siet men in de gene die aen een teeringe of uytdroogen de Koortse gaen quellen, datse noch lange tijt door vochtige verkoelende, en versterkende remedien in 't leven by na tegen de nature gehouden werden. Het exempel van den wijsen Democritus is hier toe aenmerckens weerdigh. De welcke als hy van ouderdom uytgingh, en de doodt scheen op de lippen te hebben, siende sijn suster haer seer beklaghen, dat sy door sijn overlijden het aenstaende feest van de Goddinne Ceres niet en sou konnen houden, stelden haer te vreden, ende hiel sijn selven noch in 't leven tot dat het feest over was door den reuck van werm broot, gelijck Laërtius schrijft, ofte gelijk Athenaeus, door den reuck van honig, en ontsliep alsoo sachtjens na drie dagen, dat het feest duerde, als hy hondert en negen jaer oudt geworden was: Heeft dat Democritus stock-oudt, en op het leste zijnde, in sijn leven, hebben dat andere Medicijns in andere krancken konnen doen, ende met eenige hertverquickende remedien de Ziele, de welke scheen met geweldt uyt te willen vliegen, noch een tijt opgehouden; soo meenen sy dat sulcks veel meer ende bequamer in gesonde ende wel-varende personen kan gheschieden, also 't lichter is de krachten te onderhouden, als te herstellen. Wy sullen dan besluyten, dat het leven op die manier kan verkort ende verlengt werden. de Propheet David seydt in den 54 Psalm, dat de bloedgierige en godtloose de helft van haer dagen niet en sullen vervullen, en in tegendeel belooft Godt den genen, die haer Ouders eeren, een langh leven op der aerden. De gemelte Koningh Hiskia doot kranck leg-

[pagina 12]
[p. 12]

gende, en de bootschap des doots door den Propheet Esaia al ontfangen hebbende, werde even-wel sijn leven noch vijftien jaren verlenght. Ick en sal niet dieper in desen dool-hof treden; dan de ghene die hier breeder af onderricht wil wesen, die kan na sien, wat in een Latijns Boeck, dat ick hier van uytgegeven hebbe, by veel geleerde ende treffelijcke mannen aen my geschreven is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken