| |
| |
| |
Het fantastische leven van Colette Duval en Gil de la Mar
In het café, naast het huis waar Sartre woont, in de Rue Bonaparte, draai ik het nummer van Colette Duval, die boven Copacabana uit een bommenwerper sprong op bijna 12.000 meter hoogte. Daarmee werd ze wereldrecordhoudster parachute springen. Ze is verder mannequin, en ze zingt liedjes voor de radio.
Toch heb ik pas na veel moeite alleen dit telefoonnummer gekregen en géén adres. Dus vraag ik aan de zware stem, die me antwoordt, of ik komen kan en zo ja, wáár. En na een duidelijke aarzeling, hoor ik ‘Rue du Cherche-midi...’ Een smalle straat, links van het kerkje in St. Germain des Prés. Een oud, donker huis, een steile houten trap. En nadat ik gebeld heb: een lange man in overall, met een witkwast in de hand. Hij groet en het is de stem uit de telefoon. Colette Duval en Gil de la Mar komen over een uur uit Brussel. Hij is een vriend en hij wil het huis. ‘Kom straks maar terug,’ zegt hij, verder werkend aan de muur van de gang.
Die is af als ik voor de tweede keer kom, de vriend beduidt me dat ik hem volgen kan. Hij schuift me een klein, warrig kamertje in, waar potjes en vaasjes, dozen en koffers in het midden op de grond staan. Hij roept ‘Colette!’
Ik ken haar van foto's uit geïllustreerde bladen. Hierop heb ik haar gezien in het vliegtuig naast Gil de la Mar, het moment vóór de sprong. Ik ken haar suizend door de lucht, het gezicht vertrokken door de vaart en de wind.
Maar ze liet zich ook fotograferen, als bewijs van haar dubbel leven, in de creaties van Parijse couturiers. En altijd was
| |
| |

Colette Duval, op de achtergrond haar echtgenoot
| |
| |
ze een knappe jonge vrouw met een persoonlijk gezicht. Maar de werkelijkheid komt daar ver bovenuit. Ze staat met de rug naar me toe bij een stapeltje schoenen en draait zich om. Ze is imponerend mooi. Ze heeft grote, duistere ogen, even zwart als het sluike haar dat tot de schouders reikt. Ze is rank, met een lange hals en lange, tengere handen. Ze draagt een witte trui, een gestreepte nauwe rok en haar stem is laag; ze praat in korte, afgekapte zinnen.
Ze zegt: ‘We zijn net terug uit Brussel. We moeten zo weer weg. 't Is hier een bende.’
Uit de andere kamer komt een nog jonge man. ‘Dat is Gil,’ zegt ze met een vluchtig gebaar. ‘M'n verloofde.’
Gil de la Mar ken ik ook van foto's. Ik heb hem met Colette uit een vliegtuig zien springen, de sprong waarmee ze hun verloving vierden.
In tegenstelling met Colette die iets fascinerends en noodlottigs heeft, herkent men in Gil niet direct de stuntman, die uit hartstocht en voor z'n brood, speelt met de dood. Colette imponeert me, hem vind ik een aardige jongen.
Hij gaat behulpzaam de uitgever opbellen, bij wie in het voorjaar Colette Duvals ‘leven als parachutiste’ zal verschijnen, geschreven door een journalist van de Paris Soir. Hij vraagt of ik een interview met haar mag hebben, of dat niet in strijd is met de exclusiviteit. En na enig heen en weer gepraat, is het goed, mits ik er iets anders van maak.
‘U moet,’ zegt Gil vriendelijk, ‘de psychologische kant belichten.’
Dan trekt hij uit een kast een pak kranten, en hij gaat er snel pagina's uit scheuren. Het zijn in totaal twaalf artikelen, die moet ik meenemen, dan kan ik lezen, hoe ik niet schrijven mag.
Colette zit op een koffer en scheurt driftig en wild mee. Als
| |
| |
ze klaar zijn, geeft Gil haar een stuk brood en zegt: ‘Eet gauw, we moeten gaan.’
Ze stapt in hooggehakte zwartleren schoentjes, verdwijnt enkele minuten en komt te voorschijn als een ster-mannequin. Het haar in een wrong, een geraffineerde make up, een zandkleurige gebreide mantel, als een kous om haar heen, een brede zwartleren riem om de minimale taille, lange handschoenen van hetzelfde zwarte leer.
‘Allez,’ zegt Gil en we hollen naar beneden. Daar roept de vriend, die de muren wit, ons terug. Hij weet niet wat hij eten moet. ‘Heb je geld?’
Nee, dat heeft hij niet.
Colette heeft nog wat francs, die gaat Gil brengen. Dan stappen we in een oud, grijs autootje dat langs de stoep staat. Ik zit achter en terwijl we rijden door het nevelig en verlicht Parijs, zie ik die twee en profil, net als op de foto's in het vliegtuig, alleen nu zonder de witte valhelmen.
We gaan naar de Moulin Rouge. In het voorjaar is daar een feest, ten bate van de oud-artiesten, die nauwelijks weten waar ze van leven moeten. Gil en Colette zijn evenals veel andere bekende acteurs en actrices uitgenodigd om op te treden voor een publiek, dat honderden per plaats moet betalen.
Ze krijgen nu enkele avonden per week les van acrobaten. We moeten - zegt Colette - springen.
Opzij van de hoofdingang met de fluwelen koorden en spiegels, is een lage deur, waarachter een smalle gang. Die leidt regelrecht naar het hart van de Moulin Rouge. Een gladde dansvloer, grenzend aan het rood met gouden podium: de plaats van het orkest.
Als ik daar nu aan terug denk, zie ik weer in het vage licht de gouden stoeltjes amphitheatersgewijs de dansvloer om- | |
| |
sluiten. Onderbroken door het wil van de tafeltjes met het geglinster van glazen. Boven de bar: werk van Toulouse Lautrec, omringd door gedrochten, die gele poppen blijken, een zwart heen opgeklapt tegen de schouder.
Een oude kromme vrouw wrijft met een prop over de dansvloer. Twee jongens in zwarte truien, de acrobaten, wachten.
Colette en Gil verdwijnen in een kleedkamer en omdat ze alles in hoog tempo doen, komen ze onverwacht snel weer te voorschijn. Ingrijpend veranderd. Zij, in spijkerbroek en truitje, op volleybalschoenen en met los haar: een wilde Amerikaanse teenager. Hij ook in spijkerbroek en shirt. Een van de acrobaten drukt op een knop en de glanzende vloer wijkt zoevend uiteen, de rechterhelft verdwijnt onder het podium. Uit de diepte, die zo ontstaat, komt snel een andere vloer omhoog, waarop een zilveren bed. Nadat dit op de halve dansvloer is gezet, sluiten de helften zich weer aaneen. Het bed heeft hoge poten en een vrij smal gevlochten dek. Colette hijst zich er op en begint te springen. Hoger, hoger, sneller, sneller. Het haar fladdert. Gil klikt met de vingers. Hij roept Allez... allez. En als ze zich laat vallen en hijgend blijft liggen, zegt hij begerig: ‘Nu ik.’ Ze laat zich van het bed glijden. Hij klimt er op en toont wat hij waard is. Hij springt en draait in de lucht, smakt neer en is direct weer overeind en omhoog. In de stilte hoor je de doffe stoten van z'n rug op het dek.
Een man in regenjas met een hoed op, loopt tussen de tafeltjes. ‘De eigenaar van de Moulin Rouge’, fluistert een acrobaat. En knikkend in de richting van Gil: ‘Verleden week heeft iemand daarmee z'n arm gebroken, het kan je ook je nek kosten, maar de la Mar is een stuntman. Heeft u hem wel eens door een muur van vuur zien rijden?’
| |
| |
Nu doet de andere acrobaat het springen en draaien voor en het lijkt alsof hij van rubber is en vast zit aan een lastex draad. Of hij de schijnwerper pakken wil, die tegen het azuurblauwe plafond zit.
De beurt is aan Colette: ze springt, ze springt: ze houdt niet op. Ze valt en Gil wil haar dwingen om te rusten. Hij zet z'n voet op haar rug, maar ze spartelt zich los en springt opnieuw...
Pas als ze helemaal niet meer kan, doet ze haar schoenen uit en windt ze de banden van haar enkels. Op blote voeten loopt ze langs me. Ze lacht, ze is het noodlottige, broeiende kwijt, ze zegt: ‘C'est formidable.’
Maar eenmaal gekleed als ster-mannequin, is haar enthousiasme weg. Ze kijkt naar me met modieuze, omlijnde ogen, en ze weigert het interview, want ze is te moe.
Gil haast zich om dit goed te maken, maar als ze hem aankijkt, prevelt hij: ‘Doe wat je wilt...’
En niet zodra is de beslissing aan haar of ze zwicht: ‘Morgen dan, op dezelfde tijd.’
Die avond lees ik het verhaal van Colette Duval, of wat men zou kunnen noemen: de geschiedenis van een meisje dat door haar wrede vader onderdrukt werd. Hij straft en slaat en kwelt haar. Hij verbiedt haar alles, waarin ze plezier heeft. Op haar negentiende jaar ontsnapt ze hem door middel van een huwelijk, dat echter op een scheiding uitloopt. Maar nu heeft Colette de kans om haar leven opnieuw te beginnen.
Ze krijgt na veel tegenslag een slecht betaalde kantoorbaan, maar zondags neemt ze revanche op de week. Zondags fuift ze zich zelf op een parachutesprong, die haar 200 francs kost. Ze is namelijk lid van de Aeroclub de France en het springen is haar enige hartstocht en luxe. Het sprin- | |
| |
gen is voor haar de bevestiging van haar vrijheid. Het is een bewijs dat haar vader geen macht meer over haar heeft. Hoog in de lucht, tussen de wolken, kan hij haar nooit volgen. Dit is een wereld die hij niet kent.
Men leidt haar op voor beroepsspringster en er komt een tijd dat ze voor haar sprongen 250 gulden int. Maar de roem waarvan ze gedroomd heeft, krijgt ze na haar spectaculaire sprong (haar 330ste) op 11.742 meter hoogte. De sprong uit de bommenwerper boven Copacabana. Drie minuten en achttien seconden viel ze met een snelheid van 200 km. per uur terwijl ze de parachute gesloten hield. De wind die 't tot 250 km per uur bracht smeet haar door de lucht. Men viste haar ten slotte meer dood dan levend uit zee, maar ze was 's werelds kampioene. Ondertussen heeft ze Gil de la Mar leren kennen, die niet alleen uit vliegtuigen springt maar van dravende paarden stort, in auto's over de kop slaat. Gil, die alle dodelijke filmkarweitjes opknapt, waarvan de hoofdrolspelers die hij vervangt, de roem oogsten.
Gil en Colette, levend in een roes van gevaren, verloven zich en hun huwelijk in het voorjaar, wordt de gebeurtenis van het jaar genoemd.
Een en ander was uitvoerig in de Paris Soir-stijl verteld, maar toen 't uit was, had ik 't gevoel dat het hoofdstuk waar het om ging, ontbrak. Ik hoopte dat in de Moulin Rouge te vinden.
Het is daar allemaal net als de avond daarvoor. De gouden stoeltjes, de man met de hoed, de vloer die wijkt, het eindeloze springen.
Alleen heeft Colette nu een hond mee genomen, een zwarte poedel, die beverig gaat piepen, als ze te hoog gaat.
En als Gil aan de beurt is, komt ze bij me zitten. De armen om de knieën, de poedel tegen zich aan.
‘Ik heb,’ zeg ik, ‘het verhaal over uw vader gelezen.’
| |
| |
Ze antwoordt kort: ‘Hij is dood.’
En dan: ‘Ik vind dat men 't recht heeft z'n ouders te haten, als ze daartoe aanleiding geven. Mijn vader was een man waarmee men niet kon leven. Ik hou van m'n moeder, niet omdat ze m'n moeder is, maar omdat ze een lieve menselijke vrouw is, beminlijk en altijd vol begrip, al is ze niet - wat men noemt - ontwikkeld. Moet u - vraagt ze snel veranderend van toon - niet weten of ik nooit bang ben? Dat wil 't publiek toch altijd weten. En moet ik nu vertellen wat voor gevoel het is om op zoveel meter hoogte...’
Haar vreemde, fantastische ogen zijn van 't zwartste zwart.
‘Op die laatste vraag,’ praat ze, ‘kan ik geen antwoord geven. ‘'t Is een vraag die me in de zes jaar dat ik spring, honderden keren gesteld is, en die me irriteert. Zo'n sprong is met niets te vergelijken, dus het is niet mogelijk het te vertellen. Als 't zo zou zijn dat je in een paar woorden kon zeggen wat het was, zou het als belevenis niet de moeite waard zijn. En wat die angst betreft... Natuurlijk ben ik bang. Ik ken de angst beter dan wie ook. Ik ben met de angst voor m'n vader opgegroeid. En voordat ik spring, ben ik door al m'n angsten gegaan, heb ik me al zoveel keren gedood, dat ik bij m'n sprong geen angst over heb. Dan ben ik vrij.’ Ze schudt haar zwarte haren en praat verder op die lage, afgekapte toon. ‘Maar ik neem nu voorzorgsmaatregelen. Je moet op alles bedacht zijn, ook op het ergste. Al is m'n werk moeilijk, je mag niet nerveus zijn. Je moet veel en goed nadenken en je moet nooit te veel durven.
Mensen die te veel durven, doden zich zelf. En ons leven is ons kapitaal. Het is gelijk aan het geld in een zaak, verspeel je dat geld, dan verspeel je de zaak. Als ons kapitaal weg is, is er niets over...’
Als ik haar vraag of ze, nu ze Gil kent, anders tegenover
| |
| |
het gevaar staat, dan daarvoor, zegt ze: ‘Toen ik alleen was, ging 't alleen om mezelf. Nu heb je met elkaar te maken, dat is moeilijk. Maar we hebben dezelfde problemen. We trekken samen op, we trachten iets te bereiken. En - heftig - ik hou van gevaar, maar ik haat dwang. En hij dwingt me nooit.’
‘Toch moet er met dat springen nog wat anders zijn,’ zeg ik. En zij, na enig aarzelen: ‘Ach, 't is eigenlijk zo duidelijk. Ik was erg verlegen en als een erg verlegen mens wil meetellen, dan moet hij iets enorms presteren, iets ongewoons, het maximum. Ik ben maar een arbeiderskind. Dat hindert wel niet, maar ik wou niet als m'n vader leven. Ik wou belangrijker mensen kennen, mensen uit een andere wereld dan de mijne.’
Even later springt ze weer óp en óp en óp in de richting van de lamp aan de blauwe zoldering. En Gil vertelt me dat hij voor bijna alle belangrijke sterren het zware werk heeft opgeknapt. Als je altijd werk hebt - zegt hij - betaalt het wel goed, maar je bent er vaak uit, dan lig je in het ziekenhuis.
Hij toont me z'n henen, vol gekramde sneden, haken en plekken. Maar z'n gezicht is nog littekenloos, z'n gezicht is z'n enige angst. Want hij wil bij de film, niet als stuntman, maar als acteur. Hij neemt 't gevaar omdat het een middel is om bij de film te komen. ‘En,’ zegt hij, voor 't eerst met dezelfde felheid als Colette - ‘nu is het zover.’ Hij is uit de schaduw van de stuntman opgedoken. Hij speelt binnenkort z'n eerste min of meer belangrijke rol.
En met Colette, die gekozen is bij Frankrijks 12 meest representatieve vrouwen, wordt er in het voorjaar een film gemaakt.
De eerste ronde van dit kansspel met de dood hebben ze gewonnen.
|
|