Zodra 't avond wordt is de artiesteningang in de zijstraat van de Boulevard des Capucines het nuchtere en rommelige kwijt. Tussen de hoge muren van de oude huizen ligt de cour vaag verlicht door een lampje boven Entrée des Artistes.’
't Is een uur voor de voorstelling.
In het kleedhok vind ik het meisje dat ik zoek.
Ze zit voor de spiegel en draagt een vale peignoir. Haar gezicht heeft nog geen make up. 't Is mooi van vorm maar oneindig triest. En als ze lacht is 't opeens vol fijne lijntjes alsof 't niet voor lachen gemaakt is, en tegelijk heeft het dan iets onnatuurlijks, iets van een grimas.
Ze is lang geworden in die vijf jaar en hoewel haar tengere hoofdje en ranke hals suggereren dat ze mager is heeft ze een heel vrouwelijke ronde bouw.
Ze herinnert zich die middag in Utrecht nog wel. Ze zegt: ‘Toen was ik nog een kind. Ik heb hard gewerkt.’
Ze heeft een film gemaakt met Gene Kelly: ‘Invitation to the dance’. Ze werd gekozen uit honderd meisjes, maar toen Metro Goldwyn haar een contract aanbood daarna, heeft ze dat geweigerd. ‘De Amerikaanse film - zegt ze - is niet erg interessant voor een jong meisje.’
‘Toen,’ zegt ze op een toon alsof ze een verhaal vertelt, ‘kwam ik bij Roland Petit. Dat werd een mislukking want ik was ziek. Ik moest zes maanden naar Zwitserland.’ Daarna ging ze met Roland Petit naar Amerika. ‘Ze dansten in films in Hollywood, maar ik hou niet van dat soort films, als je er één gezien hebt, ken je ze allemaal.’
Terug in Parijs ontmoette ze Babilée, dat was in 1955. Hij nam haar mee naar de Scala in Milaan, naar Joego Slavië, Egypte, Griekenland: ze danste met hem ‘Le jeune homme et la mort.’
Sinds de première in '46 had Babilée dit ballet met z'n