bare middelen een enorme expressiviteit. Het wisselt terwijl ze praat of luistert van uitdrukking, terwijl het toch ook niet opvallend bewegelijk is. Het heeft een geheimzinnig eigen leven. En van haar ogen is het niet de kleur en de vorm die je raakt en onthoudt, maar de blik. Kritisch, speels, nerveus, begerig, lief en dan opeens, enkele seconden, met de spitse boosaardigheid van een gnoom.
Waarom koos geen regisseur dit gezicht voor een film, behalve dan voor een bijrol in ‘Moulin Rouge’ (ze was het meisje dat houdt van Toulouse-Lautrec)?
Ze zegt: ‘Ik had nooit 't geluk dat ze me belangrijke rollen aanboden. Wat ze me vroegen kon ik niet accepteren.’
En pratend over de rol van het ‘mooi zijn’ in haar vak, roept ze: ‘'t Gaat niet om schoonheid. Wat iemand uitstraalt, dat telt.’ En: ‘Soms zijn er twee mensen met hetzelfde talent, maar de een laat de ander ver achter zich omdat hij het heeft en de ander 't mist.’
Ze is nog jong. Ze begon in 1943 met het toneel en hield er niet meer mee op. Ze kreeg snel erkenning; men gaf haar sterke rollen (ze was o.a. Jeanne d'Arc in l'Alouette van Anouilh - bij ons gespeeld door Elisabeth Andersen -). Ze behoort nu in Parijs tot de top, en geldt als een zeer talentrijk en intelligent actrice.
Ze zegt: ‘Ik had geluk... In elke carrière komt 't óók aan op geluk.’
Maar ze geeft wel toe dat het weinig voorkomt, dat het doel zo zonder moeilijkheden wordt bereikt. ‘Er gaan veel meisjes naar het toneel. Er komen er steeds meer...’
Ze werkt hard. Niet uit eerzucht. Wel om te blijven waar ze is. En ze speelt alles graag, als het maar een goede rol is. Zelfs vaudevillestukken zijn, als ze goed gespeeld worden, de moeite waard. En ze houdt van heel verschillende stukken: ze houdt van Colette, de Montherland, Anouilh, Sartre. Maar vooral van Audiberti's ‘Le mal court’.