Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap
Afbeelding van De GemeenschapToon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.63 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/biografie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap

(1986)–Theo Bijvoet, S.A.J. van Faassen, Kees Nieuwenhuijzen, Harry Scholten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Albert Kuyle (1904-1958)



illustratie
Portret van Albert Kuyle door H. Wiegersma, 1927.


‘Een van de allerjongste aanwezigen, een guitige kerel met bolrond gezicht, blauwe ogen en vlasblonde haren’, aldus typeert Anton van Duinkerken in zijn Brabantse herinneringen (Utrecht 1964) de figuur van Albert Kuyle, op het moment van eerste kennismaking tijdens de samenkomst van katholieke schrijvers te Tilburg, kort na Pasen 1924. Het is een karakteristiek die men ook bij andere generatiegenoten (bijv. Marsman en Engelman) kan lezen. Steevast in het gezelschap van de bedachtzamere oudere broer Henk wordt de jonge Louis Kuitenbrouwer, zoals Kuyle in werkelijkheid heette, geportretteerd met trekken van jongensachtige snaaksheid. Ook als een bedrijvig, veelzijdig en inspirerend persoon te midden van zijn generatiegenoten. A. den Doolaard schrijft in zijn memoires Ogen op de rug (Amsterdam 1971): ‘Behalve van prozastijl en Franse literatuur wist hij alles af van kookkunst en kruiden, van vogels, tuinieren, bloemen en wijnen, van typografie en moderne schilderkunst. Via zijn schoonvader, de fijnzinnige Otto van Rees, kende hij de Franse moderne schilders. Met de helse steen van zijn genadeloze satire brandde hij de hang naar schilderkunstige romantiek uit mij weg alsof het een kwade steenpuist betrof en bracht mij begrip bij voor Picasso, Léger en Soutine, voor Modigliani en Arp, alles te zamen een verruiming van mijn horizon die ik hard nodig had.’ Jan Engelman beschrijft hem in een brief van 20 november 1924 aan Anton van Duinkerken als volgt: ‘Hij heeft zeker talent, de jongen. Inderdaad, hij is “frisch”, haast altijd gevoelig en weldadig. Maar er is één gevaar: de vlotheid, het ook-kunnen van al wat hij heeft gezien. Hij heeft 'n uitstekende neus, een zuivere intuïtie, ook vorm-vaardigheid. En altijd zijn verrukkelijke, en soms verukkelijkdwaze jeugd mee. Van die lekkere molenwiek-klappen in de lucht, van die Don Quichotlanssteken in luchtledigheden.’

Niet alleen in fysiek voorkomen en in de omgang maar ook via literaire publicaties bewerkstelligde de jonge Albert Kuyle het beeld van een jeugdige verschijning. Nog vóór de oprichting van De Gemeenschap en als eerste onder de vrienden die elkaar in dat tijdschrift gingen treffen, presenteerde hij zich in boekvorm met de verzenbundel Seinen (1924). En als het blad er is, blijft hij als jongste jarenlang de meest regelmatige publicist, met poëzie, maar vooral met proza: Zeiltocht (1925), Songs of Kalua (1927), Van pij en burnous (reisreportages, samen met Albert Helman, 1927) en De bries (1929). Geen bloemlezing uit het moderne proza van die jaren, of Kuyle is er in vertegenwoordigd. Wanneer Marsman in de maartaflevering van 1929 van De Vrije Bladen De kansen van ons proza wikt, valt met nadruk de naam van Kuyle. Vier jaar later schrijft Anthonie

[pagina 12]
[p. 12]

Donker in de juli-augustusaflevering van 1933 van Critisch Bulletin: ‘De Jong-Katholieken in ons land kunnen zich beroemen op de beide beste short-story tellers onder de jongere schrijvers’, in gezelschap van Helman wederom Kuyle noemend.



illustratie
Handschrift van Albert Helmans inleiding op Songs of Kalua van Albert Kuyle (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum).




illustratie



illustratie
Albert Kuyle in Ascona (Zwitserland), ca. 1926.


 

Bij de oprichting en eerste manifestatie van De Gemeenschap maakte Albert Kuyle geen deel uit van de redactie, maar zijn rol is voor en achter de schermen toch groter geweest dan dat van het ‘secretariaat’ wat hem op het omslag van de eerste jaargangen onder de naam Louis Kuitenbrouwer werd toebedeeld. Zijn toenmalige medestrijder en toekomstig opponent Jan Engelman herinnert het zich later (in het tijdschrift Raam) zo: ‘Ik herinner me heel goed, dat ik bij het oprichten van “De Gemeenschap” tegen mijn mederedacteuren Willem Maas en Henk Kuitenbrouwer heb gezegd, dat ik Albert Kuyle niet als redacteur wilde, wel als administrateur. Deze wilde toen niets liever, want van den aanvang af was zijn droom en eerzucht een groot katholiek uitgever te worden, een man van macht en invloed, beheerser van een machtig apparaat. Op zijn pennevruchten diende te worden toegezien, al had hij aanvankelijk als prozaïst veel en frisch talent, aantrekkelijke durf. Hij hield van mooie boeken en wist het uiterlijk van het blad tot iets nieuws en opvallends te maken, niet het minst door telkens wisselende omslagen en experimenten met letters. Bij het drukken van de eerste Kerstafleveringen, van houtblokken, stond ik naast hem aan de handpers en keurde mee de kleuren, de houtnerven lichter nemend of zwaarder. Niets stond hem in de weg, alleen een latent geldgebrek, maar desondanks was hij royaal. Hij wist op kritieke momenten altijd geld te ruiken bij “beschermers” en hij kreeg het los, [...]. Kostelijk was zijn “Afschaffen”, het verhaal van de man die overal gevaar in zag en tenslotte zichzelf maar afschafte. De rubriek “Hagel” is zijn specialiteit geworden, sprankelend, boertig en geestig, maar soms ál te onbarmhartig, later boosaardig en met een vertoon van deugdzaamheid dat niet was te verdragen.’ Dit portret lijkt niet vrij van latere inkleuring; vooral het aan Kuyle toegeschreven machtsstreven wordt door de feiten niet geschraagd. In reactie op deze herinnering van Kuyle's tegenspeler uit de jaren dertig mogen enkele dingen benadrukt worden. Ten eerste dat Kuyle zijn ‘administrateurs’-functie minder boekhoudkundig dan wel artistiek- verzorgend heeft aangewend. Ten tweede dat zijn wervende kracht niet alleen op geldelijke middelen, maar ook op verruiming van de medewerkerskring was gericht. Ten derde en bovenal dat Kuyle in de beginjaren van De Gemeenschap met verhalend proza, maar vooral met polemische bijdragen aan de Hagelrubriek, in hoge mate mee het gezicht van het blad heeft bepaald. Ook voorzover dat gezicht zich profileerde via distantie van Roeping. De meest spottende terminologie in deze komt uit zijn pen. In de tweede jaargang laat

[pagina 13]
[p. 13]


illustratie
Handschrift van het begin van het eerste gedicht uit Albert Kuyle's Songs of Kalua (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum).


hij dr. Moller ‘met de roestige tuinhark’ sectie plegen op het gedicht als ‘poëtisch lichaam’, een jaar later spreekt hij ironisch over ‘de oprechte Paapschheid van Roeping’. In de fase van zijn redacteurschap (oktober 1930-december 1933) zal hij overigens veel van deze kritiek terugnemen. In felle oppositie tegen de dan afwezige Engelman schrijft hij in de aflevering van juli 1932 aan het adres van Van Duinkerken: ‘Ik heb eens rustig de genoemde periode van 1925 tot 1930 de revue laten passeeren, maar ik kan slechts een zeer geringe invloed van Engelman daarop ontdekken, en dan nog een die ik oprecht betreur. Het wordt zo langzaam aan eens tijd, dat we de Roeping-periode recht gaan doen. Ik geloof er volstrekt niet meer aan, dat die godslyriek een zo verschrikkelijk verschijnsel was [...]. Het is inderdaad juist, dat vooral Engelman is geweest, die de oppositie is begonnen tegen de blanke verzenstroom van Mollers tijdschrift, en hij heeft onvermoeid betoogd dat men een goed vers kon schrijven zonder dat daarin Gods naam gebruikt werd. Wat hij niet heeft aangetoond, is dat het gebruik van Gods naam in al deze verzen ijdel was, en dat was toch ook wel een belangrijk vraagstuk. [...] Ik geloof dan ook, achteraf, dat wij hadden mogen wensen een harmonieuzer ontwikkelingsgang te mogen zijn gegaan, dan die welke wij hebben afgelegd.’

illustratie
Tekening van Albert Kuyle door Otto van Rees, ca. 1927 (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum).


Als Van Duinkerken Jan Engelman eind 1933 weer in de redactie van De Gemeenschap probeert terug te krijgen, stuit dat op hevige tegenstand bij Albert Kuyle en zijn broer Henk Kuitenbrouwer. De beslissing door een meerderheid van de redactie en door het Stichtingsbestuur Engelman opnieuw redacteur te maken, leidt tot het uittreden van Kuyle en zijn broer en tot de oprichting van De Nieuwe Gemeenschap. Deze scheiding maakt persoonlijke tegenstellingen zichtbaar en wordt vertrekpunt van veel meer uiteengroei in kunst- en levensopvatting, maar zij hield voor tijdschrift en achterblijvenden ook verlies in van vitale impulsen. Niet voor niets schreef Anton van Duinkerken in januari 1933 nog in zijn inleiding op Kuyle's opstellenbundel Alarm over diens werk: ‘Het is zoo klaar als een noodschreeuw. Men hoort het of men hoort het niet, evenals hulpgeschrei, maar àls men het gehoord heeft, kan men zich niet vergissen en denken, dat er iemand zat te zingen! Deze schreeuw om rechtvaardigheid, eerlijkheid, goedheid en schoonheid, is niet uitsluitend te beoordeelen als het resultaat van grooter of geringer artistiek vermogen. Ze is te aanvaarden of te verwerpen als eisch. Geen enkel bezwaar tegen den uitdrukkingsvorm zou mij ervan kunnen afhouden, haar te aanhooren als de eisch van het hedendaagsche katholieke geweten.’



illustratie
Opdracht voor Albert Kuyle door Herman de Man in zijn in 1933 verschenen brochure Over de Joden en hunne vervolgers (Mevr. M. Kuitenbrouwer-van Rees, Gellicum).



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken