Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4 (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4
Afbeelding van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (6.19 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 4

(1857)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 261]
[p. 261]

Lycoris.
Herderszang.Ga naar voetnoot*

 
Heb ik u eindlijk weêr, mijn dierbre, mijn Lycoor!
 
Brengt na den derden nacht de derde morgengloor
 
U eindlijk weêr te rug in dees mijn klemmende armen,
 
Mijn schoone, en vind ik rust van mijn mistroostig kermen?
 
Hoe treurde ik, lieve Maagd! hoe kwijnde in uw gemis
 
Mijn eindloos dorstend hart naar heul en lafenis!
 
Lees, dierbre, lees de kracht van 't uitgerekt verlangen
 
In 't voetspoor dat het drukte in dees verdorde wangen.
 
't Verlangen, kent gy 't? ach! dat dikwerf in één nacht
 
Den Jongling 't hair vergrijst, die van verliefdheid smacht!
 
Wat wonder dan, zoo 't vuur, daar 't vonkelt uit mijne oogen,
 
In mijn verschroeid gelaat de sappen op deed droogen!
 
De Lente is eens zoo zoet na 't barre Winterguur;
 
De smeltende granaat, na 't scherpe kweepeerzuur;
 
De hinde huppelt schoonst by 't logge kalverspringen;
 
En zoetst klinkt Prognes lied na 't snaatrend exterzingen:
 
Ja, de ongesauste zoen van Grootmoêrs dorre kaak
 
Geeft 's meisjens teedren kus een ongelijkbren smaak.
 
Zoo is me, u weêr te zien, verruklijkst na het scheiden;
 
Uw byzijn, na de smart van 't troosteloos verbeiden!
 
Wat vreugde, ô lieve Maagd, dat ik u weder heb,
 
En 't leven uit den waas van uwe lippen schep!
 
Geen moede wandlaar hijgt by 't zengend middagblaken
 
Naar 't lommerrijk geboomt' met zulk een vurig haken.
 
Ach! dat de Liefde u eens een liefde stortte in 't bloed,
 
Gelijkbaar by mijn liefde en teedren boezemgloed!
[pagina 262]
[p. 262]
 
Dan zoude 't nageslacht na duizend zonnekringen,
 
Van ons, mijn dierbre Maagd, nog met verrukking zingen.
 
‘Zy minden teder, en weêrkeerig, elk om strijd,
 
(Dus, dunkt my, klinkt hun lied) in dien aalouden tijd!
 
Geen liefde was toen vreemd aan 't zedig hart der schoonen,
 
En 't meisjen schroomde niet heurs minnaars vlam te kroonen,
 
Maar Liefde en Wedermin ging hand aan hand gepaard,
 
En 't was een zalige Eeuw op de onverbasterde aard!’
 
Zoo zou hun veldzang zijn! - Ja, groote Hemelmachten,
 
Geeft, dat dit veldlied klink' by honderd Nageslachten,
 
En laat, na dat mijn schim in de ijzren nacht zal gaan,
 
Mijn schaduw wijd en zijd dit heerlijk nieuws verstaan:
 
‘Uw liefde en mingeneugt', schoon tijd en eeuw vergingen,
 
Leeft eindloos op de tong van Maagd en Jongelingen.’
 
Doch wijz' 't vrijmachtig Lot me eene andre toekomst toe!
 
Geliefdste, 't is aan u, dat ik mijn hulde doe.
 
Uw naam vervult mijn zang! uw lof! uw tederheden!
 
En geene op aard, zoo teêr, zoo vurig aangebeden!
 
Ja, kwetst gy me ook somwijl uit dartlen overmoed,
 
O! 't heelen van uw mond is zoo verrukkend zoet!
 
Dat heelen zalft de wond, en stookt vernieuwde vonken
 
In 't vlammenaâmend hart, ontstoken door uw lonken.
 
 
 
Gelukkige oevers, die Megares kust versiert!
 
Gelukkigen, die daar het feest der Liefde viert!
 
Daar bloeit de heilge naam van wie gevoelig blaakte,
 
En wier vertederd hart een minnaar zalig maakte!
 
Als 't vroege Lentekleed zich over 't aardrijk spreidt,
 
Verzamelt zich de jeugd tot de eedle plechtigheid
 
By 't graf van Diokles, waar maagd en jongelingen
 
Om strijd naar d'eerepalm van 't zoetste kusjen dingen.
 
Daar kleven zich om 't zeerst de lipjens op elkaâr,
 
Daar zweeft de Liefde in 't rond door 't dartle feestgebaar,
 
En zy, wier malsche mond de lippen tederst drukte,
 
En, kussende, de ziel op 't zuigend lipjen rukte,
 
Die wint de zegekrans van geurig Maibloemkruid,
 
En 't Maagdlijk feestgejuich roept heur verwinning uit.
 
Gelukkige triomf! gelukkig, al die strijden!
 
Maar zaliger dan zy, en meerder te benijden,
[pagina 263]
[p. 263]
 
De Rechter, die den mond van elke Maagd genaakt,
 
En elken lieven kus in al zijn nadruk smaakt!
 
Cytheres minlijk kroost strijkt, zwevende om zijn lippen,
 
Den toets, die 't goud bestemt, onzichtbaar op hun tippen:
 
Maar 't vonnis van zijn mond moog onbedrieglijk zijn,
 
Uw kus, mijn Dierbre, alleen heeft balsem voor mijn pijn.
 
 
 
Theokritus, by gebrek van boeken,
 
uit het gebrekkig geheugen, gevolgd.
 
 
 
1797.
voetnoot*
Mengelpoëzy I, 256.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken